Inleiding
De twee zonden die David heeft gedaan, hoererij en moord, vinden we allebei in dit hoofdstuk in zijn huis terug. Hij heeft voor zijn eigen vlees gezaaid en “zal uit het vlees verderf oogsten” (Gl 6:8a; vgl. Jr 4:18). Het is een hoofdstuk vol verdriet voor David. Een ogenblik van gedachteloos zondigen kan jaren van het huilen van bittere tranen tot gevolg hebben. Tegelijk mogen we weten dat God van die bittere tranen een regenboog kan maken.
In dit hoofdstuk begint het aangekondigde zwaard (2Sm 12:9-10) in zijn huis zijn oordelend werk te doen. Een man, een zoon van zijn huis, zijn oudste zoon, verkracht zijn dochter. Een andere zoon, een van zijn lievelingen, vermoordt de verkrachter. Later zal deze zoon tegen hem opstaan en gedood worden. Amnon is zijn oudste zoon, de kroonprins. De derde zoon is Absalom. Hij verliest zijn eerstgeboren zoon en ook de daaropvolgende zoon – als we Chileab buiten beschouwing laten, die waarschijnlijk jong gestorven is (2Sm 3:2-3).
Met het begaan van zijn zonden is er in Davids gezin iets binnengekomen dat het toch al broze verband nog verder afbreekt. Hij heeft in het geval van de duistere plannen van Amnon met Tamar geen onderscheidingsvermogen. Hij is ook niet in staat om ertegen op te treden omdat zijn geestelijke kracht en zijn geestelijk inzicht door zijn leven in de zonde sterk zijn afgenomen. Misschien heeft hij ook het gevoel dat hij ongeloofwaardig is geworden om iets te zeggen van de zonden van zijn kinderen.
De zonde die we zelf hebben gedaan, maakt het moeilijk die bij een ander sterk te veroordelen. Dat zien we ook hier. David treedt niet op tegen Amnon en ook niet tegen Absalom. De gevolgen van de zonden zijn geen automatisme. Ze komen niet zomaar over zijn huis. Elke zonde in zijn huis vindt plaats onder zijn verantwoordelijkheid. Als hij sterk was geweest, had hij die gevolgen kunnen voorkomen. Het oordeel komt van God, toch is David zelf verantwoordelijk.
We zien dat David niet meer dezelfde man is als vóór zijn zonden. Hij is blind voor bepaalde dingen. Hij begrijpt niets van de bedoelingen van Amnon en ook niet van die van Absalom. Als de zonde verwoestend bezig is geweest in het leven van een gelovige, is een gevolg dat men niet meer dezelfde mens is als ervoor.
We leren hier dat kinderen de zwakheid van hun ouders zijn. Er is geen terrein waarin we zo zwak zijn, dan wanneer het over onze kinderen gaat. Veel ouders zijn op verkeerde wegen gekomen omdat ze de zonden van hun kinderen zo weinig hebben herkend en erkend. Soms is het zelfs zo, dat ze die zonden wel hebben gezien, maar er niet tegen zijn opgetreden of ze zelfs hebben verdedigd. Velen kunnen scherp oordelen als het om anderen gaat, maar zodra het om hun eigen kinderen gaat, zien ze niet meer zo scherp en verdedigen ze soms zelfs de zonde.
1 - 2 Amnon begeert Tamar
1 Daarna gebeurde [het volgende]. Absalom, de zoon van David, had een knappe zuster, en haar naam was Tamar. En Amnon, de zoon van David, kreeg haar lief. 2 Amnon leed om zijn zuster Tamar tot [hij] er ziek van werd, want zij was een maagd, zodat het in de ogen van Amnon moeilijk was haar iets aan te doen.
De inleidende woorden “daarna gebeurde [het volgende]” laten zien dat wat volgt, aansluit op het voorgaande. In dit geval is wat “daarna” gebeurt niet alleen een vervolg op het voorgaande, maar ook een gevolg daarvan. Ook in de gebeurtenissen die worden beschreven, zien we dat de ene zaak het gevolg is van de andere.
Eerst worden ons in vers 1 de ‘hoofdrolspelers’ voorgesteld. Het zijn twee zonen van David, een dochter van David en David zelf. Het betreft een familiedrama.
Het drama begint met een jongeman die smoorverliefd wordt op zijn knappe halfzus. Er is bij deze zoon van David niets te zien van enige Godvrezendheid. Als die er geweest zou zijn, zou hij zijn kwade lusten direct bij zichzelf hebben geoordeeld. Hij volgt zijn vader echter niet in het goede voorbeeld, maar in het kwade voorbeeld dat zijn vader helaas ook heeft gegeven. David heeft zijn lusten niet kunnen beteugelen. Zijn zoon gaat in zijn seksuele zondigheid nog verder. De verliefdheid van de jongeman is zo groot, dat hij er ziek van wordt. Deze verliefdheid is een puur egoïstische, op eigen bevrediging gerichte zaak.
Het is in de wet ten strengste verboden gemeenschap te hebben met een zus of halfzus (Lv 18:9; 20:17). Dit voorschrift van de wet en ook het vervolg van de geschiedenis maken duidelijk dat hier geen sprake is van liefde, maar slechts van bij zichzelf opgewekte seksuele lusten. Seksuele verlangens zijn van God, maar ze mogen alleen beleefd worden in de band van het huwelijk en de liefde. Tamar treft natuurlijk geen schuld.
Dat “het in de ogen van Amnon moeilijk was haar iets aan te doen”, wil niet zeggen dat hij enig gevoel van respect voor haar heeft. Uit het vervolg blijkt dat zij voor hem niets meer is dan een lustobject. De moeilijkheid haar iets aan te doen betekent waarschijnlijk dat het voor hem onmogelijk is om bij haar te komen, want ze woont, omdat zij maagd is, in het vrouwenverblijf.
3 - 5 Amnon krijgt raad van een vriend
3 Maar Amnon had een vriend, van wie de naam Jonadab was, een zoon van Simea, een broer van David. Jonadab was een heel wijze man. 4 Die zei tegen hem: Waarom ben je [er] morgen na morgen zo ellendig [aan toe], zoon van de koning? Zou je het mij niet vertellen? Toen zei Amnon tegen hem: Ik heb Tamar, de zuster van mijn broer Absalom, lief. 5 Jonadab zei tegen hem: Ga op je slaapplaats liggen en houd je ziek. Als je vader dan komt om naar je te kijken, moet je tegen hem zeggen: Laat mijn zuster Tamar toch komen om mij brood te doen eten. Als zij voor mijn ogen eten klaarmaakt zodat ik het kan zien, zal ik het uit haar hand eten.
Amnon heeft een vriend. Een goede vriend is veel waard en zeker als die vriend ook nog eens “een heel wijze man” is. De vriend van Amnon is echter een sluwe vriend en zijn wijsheid “is niet de wijsheid die van boven neerkomt, maar zij is … demonisch” (Jk 3:15). Ook hij is een familielid van David en speelt een doortrapte rol in dit familiedrama. Dat blijkt uit de manier waarop hij Amnon aanspreekt en uit de raad die hij hem geeft.
Jonadab spreekt Amnon aan op zijn eergevoel en de macht die hij toch heeft: ‘Amnon, waarom ben je er elke morgen zo ellendig aan toe, terwijl je immers de zoon van de koning bent? Je kunt je toch alle plezier verschaffen die je maar wilt? Je hoeft maar met je vinger te knippen en er zal aan je wensen worden voldaan.’ Het is de manier waarop Izebel haar man Achab aanspreekt als hij ook iets wil hebben waarin hij wordt dwarsgezeten (1Kn 21:7).
Op uitnodiging van zijn vriend om hem te vertellen wat eraan schort, vertelt Amnon dat hij Tamar liefheeft. Hij is totaal blind voor het volledig misplaatste gebruik van het woord ‘liefhebben’. Voor Jonadab is ‘liefhebben’ ook een uitgehold begrip. Hij weet dat het Amnon slechts om het lichaam van Tamar gaat. Hij geeft hem de raad te doen alsof hij ziek is en dan zijn vader te vragen of Tamar bij hem mag komen om wat eten voor hem klaar te maken. Hij laat erbij zeggen dat zij dit eten moet klaarmaken “voor mijn ogen” en dat hij het “uit haar hand eten” zal. Door dit sluwe voorstel zal Amnon haar goed kunnen bekijken en zal ze dicht bij hem moeten komen.
6 - 9 Amnon vraagt David om Tamar
6 Amnon ging liggen en hield zich ziek. Toen de koning kwam om naar hem te kijken, zei Amnon tegen de koning: Laat mijn zuster Tamar toch komen en twee koeken voor mijn ogen klaarmaken, zodat ik die uit haar hand kan eten. 7 Toen stuurde David [een bode] naar Tamar, in het huis, om te zeggen: Ga toch naar het huis van je broer Amnon en maak eten voor hem klaar. 8 Tamar ging naar het huis van haar broer Amnon terwijl hij daar lag. Zij nam deeg, kneedde het, maakte voor zijn ogen koeken en bakte de koeken. 9 Daarop nam zij de pan en schudde die voor hem leeg, maar hij weigerde te eten. En Amnon zei: Laat iedereen bij mij weggaan. Iedereen ging toen bij hem weg.
Amnon volgt de raad van zijn vriend op. David heeft niets van de werkelijke bedoelingen van Amnon door. Hoewel hij heeft ervaren wat er in het hart van een mens is, is hij blind voor wat zijn zoon wil. Een belangrijke les is wel dat we de Heer vragen of Hij wil geven dat we oog hebben voor wat er in onze kinderen omgaat en dat Hij ons laat aanvoelen wat de werkelijke motieven zijn als zij iets van ons vragen. We moeten leren er eerst mee naar Hem te gaan, voordat we toestemmen. Aan de ene kant is het nodig dat we bewaard blijven voor een achterdochtige houding. Aan de andere kant is het ook nodig dat we bewaard blijven voor een onnozel soort vertrouwen, alsof onze kinderen tot bepaalde zonden niet in staat zouden zijn.
Wat Amnon in vers 9 zegt, heeft Jozef ook eens gezegd (Gn 45:1). Jozef zei het op het hoogtepunt van zijn geschiedenis. Amnon zegt het op het dieptepunt van zijn geschiedenis.
10 - 14 Amnon verkracht Tamar
10 Toen zei Amnon tegen Tamar: Breng het eten in de kamer, zodat ik het uit je hand kan eten. Toen nam Tamar de koeken die zij gemaakt had, en bracht ze bij haar broer Amnon in de kamer. 11 Toen zij die bij hem bracht om te eten, greep hij haar en zei tegen haar: Kom, slaap met mij, mijn zuster. 12 Maar zij zei tegen hem: Nee, mijn broer, verkracht mij niet, want zoiets doet men niet in Israël; doe deze schandelijke daad niet. 13 Want ik, waar zou ik mijn schande brengen? En wat jou betreft, jij zou zijn als een van de dwazen in Israël. Welnu, spreek toch met de koning, want hij zal mij aan jou niet onthouden. 14 Hij wilde echter niet naar haar stem luisteren, maar omdat hij sterker was dan zij, verkrachtte hij haar en sliep met haar.
Als Tamar het eten bij hem brengt, breekt de wellust los. Zijn wellust heeft zo de overhand, dat hij in plaats van het eten haar grijpt. Hij probeert haar eerst nog zover te krijgen dat ze uit eigen beweging bij hem in bed komt liggen. Tamar wil hem nog op andere gedachten brengen. Eerst wijst ze hem op het ongehoorde van een dergelijke daad in Israël. Dan zegt ze tegen hem wat een schande hij over haar zou brengen. Vervolgens houdt ze hem voor wat de gevolgen van zijn daad voor hemzelf zullen zijn. Ten slotte biedt ze een andere oplossing om met elkaar verbonden te worden en dat is dat hij de koning ernaar zal vragen of hij haar mag hebben. Het is allemaal tevergeefs. “Hij wilde echter niet naar haar stem luisteren, maar omdat hij sterker was dan zij, verkrachtte hij haar en sliep met haar” (vers 14).
15 - 19 Amnon verstoot Tamar
15 Daarna haatte Amnon haar met een heel diepe haat. Ja, de haat waarmee hij haar haatte, was groter dan de liefde waarmee hij haar had liefgehad. Amnon zei tegen haar: Sta op, ga weg! 16 Toen zei zij tegen hem: Er zijn geen redenen om mij weg te sturen. Dit kwaad zou groter zijn dan het andere dat je mij aangedaan hebt. Maar hij wilde niet naar haar luisteren. 17 Hij riep zijn knecht, zijn bediende, en zei: Stuur die [vrouw] toch bij mij vandaan, naar buiten, en doe de deur achter haar op slot. 18 Zij had een veelkleurig gewaad aan, want dat droegen de dochters van de koning die [nog] maagd waren als bovenkleed. Zijn bediende bracht haar naar buiten en deed de deur achter haar op slot. 19 Toen deed Tamar as op haar hoofd, scheurde het veelkleurige gewaad dat zij aanhad, legde haar hand op haar hoofd en liep al schreeuwend weg.
Amnon heeft zijn zin. Is hij nu tevreden? Het is ontstellend om te lezen: “Daarna haatte Amnon haar met een heel diepe haat. Ja, de haat waarmee hij haar haatte, was groter dan de liefde waarmee hij haar had liefgehad. Amnon zei tegen haar: Sta op, ga weg!” (vers 15). Uit deze geschiedenis leren we twee dingen. Ten eerste zien we hier hoe enorm groot de kracht van de seksuele begeerte is. Het is een niet te temmen kracht als je niet hebt geleerd jezelf te beheersen door de kracht van de Heilige Geest. Een onderdeel van de vrucht van de Geest is “zelfbeheersing” (Gl 5:22). De kracht van seksualiteit is onweerstaanbaar als we ons niet onderwerpen aan de regels die God daarvoor in Zijn Woord heeft gegeven. Ten tweede zien we dat de ‘liefde’ van Amnon omslaat in haat nadat hij zijn verdorven begeerten heeft bevredigd.
Deze twee lessen herhalen zich dagelijks in het leven van (jonge) mensen die doen als Amnon. Zij gebruiken seks als een los verkrijgbaar artikel. Vaak hebben mannen die meisjes hebben verleid, later een afkeer gekregen van die meisjes. Bij die omgang is er dan wel vaak sprake van medewerking van die meisjes, wat bij Tamar niet het geval was.
Als Amnon een vent was geweest die nog enig fatsoen bezat, had hij Tamar tot vrouw genomen. Hoewel ongeoorloofde geslachtsgemeenschap zeker niet gelijk te stellen is aan verkrachting, kun je uit de geschiedenis van Amnon en Tamar nog een belangrijke les trekken. Die les is dat ongeoorloofde geslachtsgemeenschap geen zonde is die iemand eventjes kan belijden, waarna alles weer in orde is.
Op een heel intieme manier heeft iemand zich een gemaakt met een ander. Niet dat er altijd een huwelijk móet volgen. Eén lichaam zijn – dat is het geval bij seks buiten het huwelijk – is niet hetzelfde als één vlees zijn, want dat wordt alleen gezegd van geslachtsgemeenschap tussen een man en een vrouw die eerst met elkaar getrouwd zijn (1Ko 6:16). Om echter de conclusie te trekken dat er bij één lichaam zijn nooit verplichtingen ontstaan, gaat te ver. Elk geval is anders en er zal belijdenis en openheid naar de Heer en naar elkaar moeten zijn om tot een goede beslissing te komen.
Eén daad als gevolg van bandeloze begeerte veroorzaakt een zee van ellende. Tamar is onteerd, de familie is te schande gezet, haat heeft de overhand en enige tijd later komt er ook nog moord uit voort. Het is een trieste herhaling van wat de vader van Amnon, koning David, zelf heeft gedaan. Hij heeft zich ook door zijn begeerte laten leiden, toen hij zag dat Bathseba zich aan het wassen was (2Sm 11:2). Hij heeft haar bij zich laten komen en gemeenschap met haar gehad, hoewel ze getrouwd was. Als hij de boodschap krijgt dat zij zwanger is, probeert hij via slinkse wegen zijn daad weg te moffelen. Het lukt allemaal niet. Er blijft hem één ding over en dat is Uria, de man van Bathseba, te laten omkomen in de strijd. Dat komt neer op vermoorden: koning David wordt een moordenaar.
Wat is er al een ellende voortgekomen uit ongeoorloofde geslachtsgemeenschap, of die nu plaatsvond vóór het huwelijk of buiten het huwelijk. Het is te hopen dat wij ons door zulke duidelijke voorbeelden die God in Zijn Woord heeft laten optekenen, laten waarschuwen (Sp 6:32-35; 7:1-27).
Er is nog een tekst die er geen twijfel over laat bestaan hoe God denkt over voorhuwelijkse en buitenhuwelijkse relaties: “Laat het huwelijk bij allen in ere zijn en het huwelijksleven onbezoedeld, want hoereerders en overspelers zal God oordelen” (Hb 13:4). Het huwelijk is iets dat in hoog aanzien moet worden gehouden en gewaardeerd als een instelling van God. Er moet eerbied voor zijn. Die eerbied kunnen we alleen tonen door er rekening mee te houden en het huwelijk als zodanig te handhaven. Er wordt voor niemand een uitzondering gemaakt, het moet “bij allen” in ere worden gehouden.
Het woord “huwelijksleven” kan ook vertaald worden met ‘bed’. Wanneer het huwelijksleven of bed bezoedeld wordt, wil dat zeggen dat er sprake is van overspel, van ongeoorloofde geslachtsgemeenschap door iemand die met een ander dan de eigen huwelijkspartner gemeenschap heeft. Overspel is hoererij die door getrouwden wordt gepleegd, maar hoererij omvat meer dan overspel. Hoererij is vaak de verzamelnaam voor alle vormen van ontucht waaraan ongetrouwden zich schuldig kunnen maken, door los van de huwelijksband seksuele omgang met iemand te hebben.
Bij Amnon is na zijn afschuwelijke daad zijn zogenaamde liefde voor Tamar ogenblikkelijk omgeslagen in haat (vgl. Ez 23:17). Hier zien we de betekenis van het woord liefde als daar in feite alleen eigenliefde mee wordt bedoeld. Liefde moet groeien in de gelukkige atmosfeer en beschermende band van het huwelijk. Na geslachtsgemeenschap vóór het huwelijk ontstaat er vaak een zekere mate van afkeer. Ook wordt de schuld vaak op de ander geschoven. Alleen bij oprechte belijdenis en diep berouw kan er herstel zijn.
Amnon kent geen liefde. Zodra hij zijn lusten heeft bevredigd, walgt hij van haar. Dat moet zijn omdat hij de walging van zijn daad afwentelt op Tamar. Die vernedering gaat nog verder dan de lichamelijke vernedering en ontering. Hier wordt de ziel tot in het diepst gekwetst.
Amnon is totaal ongevoelig voor wat hij haar heeft aangedaan. Hij stuurt haar weg als een hond. Tamar geeft uiting aan de diepe oneer die haar is aangedaan door, als een teken van rouw, as op haar hoofd te strooien. Ook scheurt ze het prachtige kleed van haar maagdelijkheid. Met haar hand op haar hoofd, mogelijk als symbool van de ellende die over haar heen is gekomen (vgl. Jr 2:37), loopt ze luid schreeuwend weg.
20 - 22 Reacties van Absalom en David
20 Haar broer Absalom zei tegen haar: Is je broertje Amnon bij je geweest? Nu dan, zus van mij, zwijg [erover], hij is je broer; neem het niet [al te zeer] ter harte. Daarna woonde Tamar, eenzaam, in het huis van haar broer Absalom. 21 Toen koning David al deze dingen hoorde, ontstak hij in hevige [woede]. 22 Maar Absalom sprak niet met Amnon, geen kwaad en geen goed, want Absalom haatte Amnon, omdat hij zijn zuster Tamar verkracht had.
David is de afwezige vader. Tamar gaat niet naar hem toe, maar naar haar broer Absalom. Als ze bij hem komt, vermoedt deze direct wat er is gebeurd. Het zal hem zijn opgevallen hoe Amnon over Tamar dacht. Hij heeft misschien ook gezien hoe hij naar haar keek. De daad van Amnon is niet uit de lucht komen vallen. Stond Amnon misschien bekend als een seksuele losbol?
Terwijl er in Absalom mogelijk al plannen om zich te wreken omhoogkomen, raadt hij zijn zus aan er verder maar geen ruchtbaarheid aan te geven. Ze moet het zich ook niet al te zeer aantrekken. Zo is de raad van mensen die hun eigen ideeën hebben over het oplossen van problemen en geen enkele boodschap hebben aan Góds beoordeling ervan. Tamar lijkt de raad op te volgen en trekt in het huis van haar broer. Daar verblijft ze als een eenzame en verlaten vrouw van wie de vreugde van het leven is veranderd in een hopeloze woestenij.
Als David ervan hoort, wordt hij woedend (vers 21), maar daar blijft het dan ook bij (vgl. 1Sm 3:13b). Uit zijn woede komt verder niets. Hij heeft geen kracht om tegen zijn zoon, de kroonprins, op te treden. Zelfs ouders van kleine kinderen hebben vaak al zo weinig over hun kinderen te zeggen. Het gaat er niet om dat kinderen een autoritaire opvoeding krijgen, maar dat ze worden opgevoed “in [de] tucht en vermaning van de Heer” (Ef 6:4). Kinderen worden niet gewonnen door uitoefening van pure macht, maar door liefde. De Heer geeft ons kinderen opdat wij hun door liefdevol gezag leren hoe ze zich aan Zijn liefdevolle gezag kunnen onderwerpen.
David is verantwoordelijk voor alles wat er in zijn huis gebeurt. Het oordeel komt niet alleen vanwege zijn zonde met Bathseba, maar ook door zijn zonde van nalatigheid om niet op te treden tegen het kwaad in zijn gezin.
Amnon is een gewetenloze man die geen liefde kent. Bij Absalom is dat niet anders. Beiden kennen ze slechts één soort liefde en dat is de liefde voor zichzelf. Absalom is niet alleen liefdeloos, hij is ook doortrapt, gemeen en kan wachten, als het moet twee volle jaren (vers 23). Gedurende die wachttijd blijven de gevoelens van haat in alle hevigheid branden. Intussen laat hij niets van die gevoelens blijken in zijn omgang met Amnon. Absalom laat trouwens helemaal niets blijken, “geen goed en geen kwaad”. Hij houdt zich op de vlakte. Hij voldoet aan de gewenste beleefdheden, zonder iets te laten zien van wat hem bezighoudt. Als hij al een vriendelijk woord heeft gesproken, dan is dat alleen een camouflage geweest van wat er in zijn hart leeft (Ps 55:22a; Sp 26:24).
Zo kunnen gezins- en familieleden en ook leden van de familie van God met elkaar omgaan op een manier die correct is, maar ook niet meer dan dat. Wat hen wezenlijk bindt, speelt geen rol. De relaties worden beheerst door voorvallen die niet worden uitgepraat, maar waarbij de zinnen zijn gezet op een tegenactie.
23 - 29 Absalom vermoordt Amnon
23 Het gebeurde twee volle jaren later, toen Absalom [schaap]scheerders [aan het werk] had in Baäl-Hazor, dat bij Efraïm ligt, dat Absalom alle zonen van de koning uitnodigde. 24 Absalom kwam bij de koning en zei: Zie toch, uw dienaar heeft [schaap]scheerders [aan het werk]; laat de koning en zijn dienaren toch met uw dienaar meegaan. 25 Maar de koning zei tegen Absalom: Nee, mijn zoon, laten wij toch niet allemaal gaan, zodat wij je niet tot last zijn. [Absalom] hield bij hem aan. Hij wilde echter niet meegaan, maar gaf hem zijn zegen. 26 Toen zei Absalom: Zo niet, laat dan mijn broer Amnon met ons meegaan. Maar de koning zei tegen hem: Waarom zou hij met je meegaan? 27 Toen Absalom bij hem bleef aanhouden, liet hij Amnon en al de koningszonen met hem meegaan. 28 Absalom gaf zijn knechten de opdracht: Let er toch op, als het hart van Amnon vrolijk is van de wijn en ik tegen u zeg: Dood Amnon, dan moet u hem doden. Wees niet bevreesd, heb ík het u niet geboden? Wees sterk en wees dappere mannen. 29 En de knechten van Absalom deden met Amnon zoals Absalom geboden had. Toen stonden alle zonen van de koning op, reden weg – ieder op zijn muildier – en vluchtten.
Als er twee volle jaren zijn verstreken na de gebeurtenissen die in het vorige gedeelte zijn beschreven, organiseert Absalom een feest. Het is een feest vanwege het scheren van de schapen. Er is in de Schrift nog twee keer sprake van een dergelijk feest. Het zijn geen positieve vermeldingen. Zowel bij die beide keren als hier is er sprake van ongerechtigheid (Gn 38:12-15; 1Sm 25:4-11).
Voor dit feest nodigt Absalom David en al zijn zonen uit. Het doel van dit feest is Amnon te vermoorden. David maakt er bezwaar tegen om allemaal te komen, want dat zal Absalom toch te veel werk geven. Na enig aandringen bij David krijgt hij de zegen van zijn vader. Dat is voor Absalom het teken dat hij kan doorgaan met vragen om het feest te houden en dat dan toch vooral zijn “broer Amnon” naar het feest zal mogen komen.
Als vader is David een man zonder ruggengraat. Hij is gemakkelijk over te halen. Terwijl hij er zelf bij aanwezig is, wordt weer iets in scène gezet, waarvan het doel voor hem verborgen is. David is een vreemde in zijn eigen huis. Later zegt Jonadab dat toch op het gezicht van Absalom te lezen was, wat hij van plan was. David overziet de gevolgen van zijn toestemming voor het feest van Absalom niet, net zoals hij eerder het verzoek van Amnon niet doorzag, toen deze vroeg om Tamar bij zich te laten komen (vers 7). Het resultaat is dat hij twee zonen kwijtraakt. Amnon wordt gedood en Absalom vlucht.
Absalom geeft zijn knechten de opdracht Amnon te doden als deze dronken is. Hij kent zijn broer als iemand die zich aan de wijn te goed zal doen. De knechten doen het na aandringen van Absalom die als opdrachtgever de verantwoordelijkheid voor de dood van zijn broer op zich neemt. Alle andere zonen van de koning nemen direct na de moord op Amnon de vlucht, weg uit de omgeving van de moordenaar. De angst om ook gedood te worden heeft toegeslagen.
30 - 36 Jonadab licht David in
30 Het gebeurde, toen zij nog onderweg waren, dat het gerucht David bereikte: Absalom heeft al de zonen van de koning gedood en er is niet één van hen overgebleven. 31 Toen stond de koning op, scheurde zijn kleren en ging op de grond liggen. Al zijn dienaren stonden [bij hem] met gescheurde kleren. 32 Maar Jonadab, de zoon van Simea, de broer van David, nam het woord en zei: Mijn heer moet niet denken dat zij al de jongemannen, de zonen van de koning, gedood hebben, want alleen Amnon is dood. Want Absalom heeft zich hierop toegelegd vanaf de dag dat deze zijn zuster Tamar verkracht heeft. 33 Nu dan, mijn heer de koning moet de zaak niet [zo] ter harte nemen alsof al de zonen van de koning dood zijn, want alleen Amnon is dood. 34 Absalom was gevlucht. De knecht die de wacht hield, hief zijn ogen op en keek, en zie, er kwam veel volk van de weg achter hem, aan de zijde van het gebergte. 35 Toen zei Jonadab tegen de koning: Zie, [daar] komen de zonen van de koning; overeenkomstig het woord van uw dienaar, zo is het gebeurd. 36 Het gebeurde, toen hij uitgesproken was, dat, zie, de zonen van de koning kwamen. Zij begonnen luid te huilen; ook de koning en al zijn dienaren huilden luid.
Het gerucht bereikt David dat al zijn zonen door Absalom zijn gedood. Dat brengt hem tot diepe verslagenheid en rouw. Hij meent dat alles verloren is. Hij scheurt zijn kleren, want zijn koningschap heeft geen betekenis meer voor hem. Vervolgens gaat hij op de grond liggen. Ook het leven heeft geen betekenis meer voor hem.
Dan komt Jonadab. Uit zijn opmerkingen blijkt dat hij de volle twee jaren van het plan van Absalom heeft geweten. Dat hij David daarover niet heeft ingelicht, is eens te meer een bewijs van zijn verdorven karakter. Tegelijk toont het ook aan dat David met oogkleppen op heeft gelopen. Een andere vertaling zegt dat het op het gezicht van Absalom te lezen was. Alleen David heeft het niet gezien.
Jonadab is niet erg onder de indruk van de dood van zijn vriend Amnon. Hij is een koel berekenend man. Van hem lezen we niet dat hij huilt. Hij spreekt op dezelfde manier tegen David (vers 33) als Absalom tegen zijn zus nadat ze verkracht was (vers 20). David moet zich er maar niet al te druk over maken en het zich maar niet al te zeer aantrekken. Dit soort troost geven alleen mensen die geen relatie met God hebben.
37 - 38 Vlucht van Absalom
37 Absalom was gevlucht en naar Talmai, de zoon van Ammihur, koning van Gesur, gegaan. En [David] rouwde over zijn zoon, al die dagen. 38 Absalom was dus gevlucht en naar Gesur gegaan. Hij bleef daar drie jaar.
Absalom vlucht naar zijn grootvader. Zijn moeder is de dochter van de koning van Gesur. Haar afkomst heeft wellicht mede het karakter van haar zoon bepaald. David had nooit met haar mogen trouwen. Absalom vindt hier een vluchtplaats buiten het terrein van de wet van Mozes, alsof hij zich daardoor aan het gezag ervan kan onttrekken. Het is er een illustratie van dat de wet van God voor hem geen enkel gezag heeft.
39 David verlangt naar Absalom
39 Koning David verlangde ernaar uit te trekken naar Absalom, want hij had troost gevonden over Amnon, dat hij dood was.
Nadat David geruime tijd over Amnon gerouwd heeft, vermindert zijn verdriet en verzoent hij zich met diens dood. Het lijkt erop dat ook zijn verfoeiing van de zonde van Absalom in de loop van de tijd afneemt. In plaats van Absalom te verafschuwen als een moordenaar, verlangt hij ernaar naar hem toe te gaan en hem te ontmoeten. Eerst is hij er niet toe gekomen om hem rechtvaardig te straffen voor de moord op zijn broer, nu is hij bijna bereid om hem weer in gunst aan te nemen. Dit tekent de slapheid van David.
Zoals Saul in het boek 1 Samuel een grote plaats inneemt als tegenstander van David, zo neemt Absalom in 2 Samuel een grote plaats in, ook als tegenstander van David. Beide personen zijn een beeld van de antichrist. Saul staat David naar het leven voordat hij op de troon plaatsneemt. Absalom staat David naar het leven als hij op de troon plaatsgenomen heeft, maar nog niet alle vijanden geoordeeld zijn en het vrederijk nog niet is aangebroken. Absalom is een beeld van de satan als de leugenaar en de mensenmoordenaar.
Absalom is nog meer verdorven van karakter dan Saul. Hij staat als zoon in een nauwe relatie met David en komt desondanks tegen hem in opstand. Hoe dichter iemand bij het goede staat, des te vreselijker wordt zijn toestand als hij zich voor dat goede afsluit. Dat zien we ook op treffende wijze bij Judas, een van de twaalf apostelen van de Heer Jezus. De volheid van genade en waarheid die in de Heer Jezus worden geopenbaard, brengen het slechtste in de mens tevoorschijn.