1 - 2 Opstand van Seba
1 Toen bevond zich daar juist een verdorven man, van wie de naam Seba was, een zoon van Bichri, een Benjaminiet. Die blies de bazuin en zei:
Wij hebben geen deel aan David;
wij hebben geen erfelijk bezit met de zoon van Isaï.
Ieder naar zijn tenten, Israël!
2 Toen ging iedere man van Israël vanachter David vandaan Seba, de zoon van Bichri, achterna. De mannen van Juda bleven echter bij hun koning, vanaf de Jordaan tot aan Jeruzalem.
Op het moment dat de stammen ruzie maken, stuurt de vijand een man die de verdeeldheid aanwakkert. Seba, “een verdorven man”, maakt misbruik van de situatie van onenigheid tussen Juda en Israël om Israël van achter David weg te trekken. Hij wil voordeel slaan uit de onenigheid. Hij keert zich tegen David. Zo is ook een scheuring met boosaardige motieven altijd tegen de Heer Jezus gericht.
Alle mannen van Israël luisteren naar de oproep van Seba. Zij die zich pas nog vóór David hebben uitgesproken, keren zich weer van hem af om achter een verdorven man aan te gaan. Zij die hebben geroepen dat “tien delen van de koning” van hen zijn (2Sm 19:43), roepen nu dat ze “geen erfelijk bezit met de zoon van Isaï” hebben, dat wil zeggen dat ze geen deel aan hem hebben. Zo is het gegaan met de Heer Jezus op aarde. Eerst hebben ze ‘hosanna’ geroepen en kort daarop roepen ze ‘kruisig Hem’.
Alleen Juda blijft David trouw. Zij volgen hem van de Jordaan af tot Jeruzalem toe. Als we dit geestelijk toepassen, zien we een belangrijke weg. De Jordaan is een beeld van de dood en de opstanding van Christus, en Jeruzalem is de plaats die de HEERE verkoren heeft om Zijn Naam daar te laten wonen. Toen het volk dat Egypte had verlaten door de Jordaan was heengegaan, kwamen ze in het beloofde land.
Zo mogen wij ons bewust zijn dat wij met Christus zijn gestorven en opgestaan en daardoor gebracht zijn in de hemelse gewesten, waarvan het beloofde land een beeld is. Als gevolg daarvan zullen we willen zijn op de plaats die nu de woonplaats van God is, de gemeente. In praktisch opzicht houdt dit in dat wij de plaatselijke gemeente bezoeken waar we tot uitdrukking gebracht zien wat de gemeente is (Mt 18:15-20).
3 - 10 Joab doodt Amasa
3 Toen David in zijn huis in Jeruzalem kwam, nam de koning de tien vrouwen, de bijvrouwen die hij [daar] achtergelaten had om zorg te dragen voor het huis. Hij plaatste hen in een bewaakt huis en onderhield hen, maar kwam niet [meer] bij hen. Zo waren zij, levend als weduwen, opgesloten tot de dag van hun dood. 4 Verder zei de koning tegen Amasa: Roep de mannen van Juda binnen drie dagen voor mij bijeen en stel u [dan] hier op. 5 Amasa ging [op weg] om Juda bijeen te roepen, maar hij bleef langer weg dan de tijd die hij hem gesteld had. 6 Toen zei David tegen Abisaï: Nu zal Seba, de zoon van Bichri, ons [nog] meer kwaad doen dan Absalom; neemt ú de manschappen van uw heer en jaag hem achterna, anders vindt hij voor zich versterkte steden en onttrekt hij zich [zo] aan onze ogen. 7 Toen trokken de mannen van Joab eropuit, hem achterna, met de Krethi en de Plethi en al de helden. Zij vertrokken uit Jeruzalem om Seba, de zoon van Bichri, achterna te jagen. 8 Toen zij bij de grote steen waren, die bij Gibeon ligt, kregen zij Amasa in het oog. Joab had zijn [gevechts]kleding aan, en daarop was een gordel met een zwaard dat met zijn schede aan zijn heup vastgemaakt was, en toen hij verder liep, viel het eruit. 9 Joab zei tegen Amasa: Gaat het goed met u, mijn broeder? En Joab greep met de rechterhand de baard van Amasa om hem te kussen. 10 Maar Amasa was niet op zijn hoede voor het zwaard dat in Joabs hand was. Toen stak deze hem daarmee in de buik, zodat zijn ingewanden ter aarde stortten. Zonder dat hij voor een tweede keer [hoefde te steken], stierf hij. Toen joegen Joab en zijn broer Abisaï Seba, de zoon van Bichri, achterna.
Wat David met de bijvrouwen doet, is juist. Hij verzorgt hen, maar heeft geen seksuele omgang meer met hen omdat ze door Absalom in bezit waren genomen (2Sm 16:21-22). Het zal hem ook beschaamd hebben gemaakt dat hij deze vrouwen een prooi heeft laten worden van zijn opstandige zoon. Wat hij met de bijvrouwen doet, mag dan juist zijn, voor de vrouwen is het een kwalijk gevolg van zijn verkeerde handelen. Ze zijn veroordeeld tot weduwschap, zonder de vrijheid opnieuw aan een man toe te behoren. Dat was voor een vrouw in die tijd een zwaar lot.
Als hij intern de zaken in orde heeft gemaakt, wil hij zich verzekeren van de steun van de mannen van Juda. Hij geeft Amasa de opdracht binnen drie dagen de mannen van Juda bij hem te brengen. Maar het gaat allemaal erg stroef. Amasa heeft meer tijd nodig. Waren de mannen van Juda zo moeilijk te mobiliseren? Hadden ze geen zin meer in de strijd? Zo zijn er helaas ook veel christenen die zich erop beroemen bij de Heer Jezus te horen, maar die, als het op strijd aankomt, niet-thuis geven. Ze hechten te zeer aan hun rust en gemak om zich aan een nieuw avontuur met Hem te wagen.
Amasa lijkt niet de geschikte man voor de opdracht te zijn. Hij krijgt het in elk geval niet voor elkaar om binnen drie dagen de mannen van Juda naar David te brengen. Misschien is hij toch niet de goede keus van David geweest. David ziet daardoor het gevaar opdoemen dat Seba zich zal versterken en er een nieuwe opstand zal uitbreken. Daarom stuurt hij Abisaï erop uit.
Joab heeft geen bevel ontvangen, maar hij is er ook bij. Hij ziet zijn kans om een probleem op te lossen dat hem in de weg zit. Hoe het precies zit met het zwaard dat valt, is niet duidelijk. Het kan een listige handeling van Joab zijn. Door te doen alsof het zwaard valt, kan hij het in de hand nemen, zonder dat het een voor Amasa dreigende en verontrustende beweging inhoudt. In elk geval heeft hij het zwaard in zijn hand als hij Amasa ontmoet. Met gehuichelde belangstelling vraagt hij Amasa hoe het met hem gaat, terwijl hij hem bij de baard grijpt om hem met een kus te begroeten. Net als zijn gehuichelde woorden is ook deze uiting van liefde gehuicheld. Het is de ‘Judaskus’ in het Oude Testament, de kus waarachter een verraderlijk en moordzuchtig hart schuilgaat.
De manier waarop Joab te werk gaat, wordt uitvoerig beschreven om aan te geven dat hij koel overleggend en berekenend te werk gaat. Het kan bijna niet anders of Joab handelt uit jaloersheid. Hij is door David als generaal gepasseerd, mogelijk vanwege zijn moord op Abner of de moord op Absalom of beide. Maar hij kan zijn degradatie niet accepteren.
Er kunnen dingen gebeuren in iemands leven waardoor hij uitgeschakeld wordt om leiding te geven. Het kost vaak moeite dat te accepteren. Sommigen kunnen het nooit accepteren en zullen alles doen om zichzelf weer in de verloren gegane positie te herstellen, vaak ten koste van anderen.
11 - 22 Joab laat Seba doden
11 Maar een man onder de knechten van Joab bleef bij hem staan, en zei: Wie is er die Joab genegen is? En wie is er die voor David is? Laat die Joab volgen! 12 In zijn bloed gewenteld lag Amasa midden op de hoofdweg. Toen die man zag dat al het volk bleef staan, rolde hij Amasa van de hoofdweg af het veld in, en wierp een kleed over hem heen, omdat hij zag dat ieder die bij hem kwam, bleef staan. 13 Toen hij van de hoofdweg verwijderd was, trokken alle mannen verder, Joab achterna, om Seba, de zoon van Bichri, achterna te jagen. 14 Die was door [het gebied van] alle stammen van Israël heen naar Abel getrokken, en wel [Abel-]Beth-Maächa, [samen] met al de Berieten die bijeengekomen waren en ook achter hem aan kwamen. 15 Maar zij kwamen en belegerden hem in Abel-Beth-Maächa. Zij wierpen een belegeringsdam op tegen de stad, zó dat die tegen de buitenmuur aan lag; en heel het volk dat bij Joab was, was bezig de muur te vernielen om die te doen vallen. 16 Toen riep een wijze vrouw uit de stad: Luister, luister! Zeg toch tegen Joab: Kom hier dichterbij, dan kan ik tot u spreken. 17 Toen hij dichter bij haar kwam, zei de vrouw: Bent u Joab? En hij zei: Ik ben het. Zij zei tegen hem: Luister naar de woorden van uw dienares. En hij zei: Ik luister. 18 Toen sprak zij: In vroeger tijden zei men gewoonlijk: Laten ze het beslist in Abel vragen. Zo handelde men [een kwestie] af. 19 Ik ben een van de vredelievende mensen, van de getrouwen in Israël, en u probeert een stad te doden die een moeder is in Israël. Waarom wilt u het eigendom van de HEERE verslinden? 20 Toen antwoordde Joab en zei: Geen sprake van! Er is bij mij geen sprake van dat ik [de stad] verslinden of te gronde richten wil! 21 Zo ligt de zaak niet; maar een man uit het bergland van Efraïm, van wie de naam Seba is, de zoon van Bichri, heeft zijn hand opgeheven tegen de koning, tegen David. Lever alleen hem uit, dan zal ik van de stad wegtrekken. Toen zei de vrouw tegen Joab: Zie, zijn hoofd zal u over de muur toegeworpen worden. 22 En de vrouw ging met haar wijsheid naar heel het volk [van de stad]; en zij hakten Seba, de zoon van Bichri, het hoofd af en wierpen het naar Joab. Toen blies deze de bazuin en zij verspreidden zich, weg van de stad, ieder naar zijn tenten. En Joab keerde terug naar Jeruzalem, naar de koning.
Direct na de moord op Amasa neemt Joab het bevel over. Deze misdaad brengt vertraging in de achtervolging. Nadat het dode lichaam van Amasa van de weg is verwijderd, zetten de mannen van Joab de jacht op Seba voort. Seba blijkt zich in Abel verschanst te hebben. Als Joab de stad belegert en begint met het vernielen van de muur, klinkt er uit de stad de stem van een wijze vrouw. Ze vraagt naar de reden van de belegering en vernieling van de stad. Joab antwoordt op een wijze die zijn politieke en diplomatieke gaven aantoont. In de onderhandelingen tussen de vrouw en Joab speelt God echter geen enkele rol.
De vrouw stemt in met de eis van Joab en overtuigt het volk in de stad. Het resultaat is dat het hoofd van Seba wordt afgehakt en naar Joab wordt geworpen. Zo wordt door de tussenkomst van een wijze vrouw het oordeel over de schuldige voltrokken en blijft de stad gespaard. Haar wijsheid blijkt hieruit dat zij door het overleveren van een verdorven man een hele stad spaart.
Een ander voorbeeld van een wijze vrouw is Esther die door haar optreden een heel volk heeft gered. Het wijze handelen van een enkeling heeft gevolgen voor het geheel. Door deze ene daad keert de rust voor de stad terug (vgl. Pr 9:13-15). Omdat deze wijsheid er niet was in de gemeente in Korinthe, was daar verdeeldheid en voerden ze rechtszaken met elkaar (1Ko 6:2-5).
In Abel woonden klaarblijkelijk veel wijze mensen. Die roep ging van de stad uit. We kunnen dit toepassen op een plaatselijke gemeente. Tussen plaatselijke gemeenten zijn grote verschillen. In de ene is de dood in de pot, in de andere is broederliefde en gemeenschap. Van een plaatselijke gemeente gaat een roep uit. Dat kan een roep zijn van wijsheid of liefde of frisheid van één persoon of enkele personen, zoals hier van deze ene vrouw. Ook in de gemeente kan het doen en laten van een enkeling gevolgen hebben voor het geheel.
23 - 26 Davids beambten
23 Joab ging over het hele leger van Israël, en Benaja, de zoon van Jojada, over de Krethi en over de Plethi. 24 Adoram ging over de herendienst, en Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier. 25 Seja was schrijver, en Zadok en Abjathar waren priesters. 26 En ook Ira, de Jaïriet, was staatsdienaar van David.
Aan het slot van het hoofdstuk worden de beambten van David genoemd. Voor een goed bestuur van zijn rijk heeft David mensen om zich heen die hem daarbij helpen. Joab is weer aanvoerder van het hele leger van Israël, want hij heeft zijn concurrent uitgeschakeld. David is door zijn zwakheid tot hem veroordeeld. Ook worden enkele priesters genoemd, want het naderen tot God is van het grootste belang. God eren en raadplegen vormen de basis voor vrede in het rijk.
Misschien is de algemene les van dit hoofdstuk dat trouw aan David tot een zekere overwinning voert, al lijkt soms alles verloren. Ook is er wel te leren uit het gedrag van de onderdanen van David. Jaloersheid, ontevredenheid met de positie die wijzelf of anderen krijgen onder het volk en ook onder de leiders, brengt tot een verkeerde handelwijze, zoals we dat opmerken in het handelen van Seba en Joab. De les hier is dat wij tevreden moeten zijn met de manier waarop de Heer ons wil gebruiken en dat wij moeten accepteren hoe Hij anderen wil gebruiken. Dat zal ons bewaren voor jaloersheid en concurrentiestrijd, waarbij we anderen benadelen ten gunste van onszelf.