1 Het huis van Saul en het huis van David
1 Er was een langdurige strijd tussen het huis van Saul en het huis van David. David werd gaandeweg sterker, maar het huis van Saul werd gaandeweg zwakker.
Dit vers hoort nog bij het vorige hoofdstuk. Het is niet alleen een mededeling over de militaire krachtsverhoudingen. Het vers zegt ook dat David geduldig moet leren hoe God zijn zaak zal leiden. Hij moet op Gods tijd wachten en dat doet hij ook. In de langdurige strijd tussen het huis van Saul en het huis van David wordt het eerste huis steeds zwakker en het tweede steeds sterker.
Zo gaat het in het leven van de gelovige ook. In de strijd tussen het huis van Saul en het huis van David kunnen we de geestelijke groei zien van iemand die de Heer Jezus heeft leren kennen. Naarmate hij meer met Hem gaat leven, zal hij in geestelijke kracht toenemen en zal het vlees minder kans krijgen zich te laten gelden. Als we de Geest in ons leven het gezag geven, zal het vlees geen kans krijgen zich te uiten.
2 - 5 De zonen van David
2 Bij David werden in Hebron zonen geboren. Zijn eerstgeborene was Amnon, van Ahinoam uit Jizreël; 3 zijn tweede was Chileab, van Abigaïl, de vrouw van Nabal, uit Karmel; de derde Absalom, de zoon van Maächa, de dochter van Talmai, koning van Gesur; 4 de vierde Adonia, de zoon van Haggith; de vijfde Sefatja, de zoon van Abital; 5 en de zesde Jithream, van Egla, de vrouw van David. Dezen zijn in Hebron bij David geboren.
Deze verzen staan tussen twee verzen in die gaan over de strijd tussen het huis van Saul en het huis van David (verzen 1,6). Terwijl David rustig afwacht, wordt onze aandacht gericht op zijn gezin. Dat ontwikkelt zich op een wijze die niet naar Gods gedachten is. Er worden kiemen gelegd, waaruit later veel moeiten voor David zullen voortkomen. Hierin ligt de suggestie dat we wel rustig kunnen wachten op de tijd van God, maar dat het niet de bedoeling is dat we ons dan bezighouden met verkeerde dingen. Niet dat het stichten van een gezin verkeerd is, maar wel de manier waarop David dat doet.
David is niet alleen een beeld van de Heer Jezus. Hij is in zijn zwakheid en zonden ook een beeld van ons. We vinden in deze verzen dat hij nog meer vrouwen heeft genomen dan Abigaïl en Ahinoam. Daarmee is hij niet alleen nog verder ingegaan tegen de scheppingsorde van God, maar ook tegen Gods uitdrukkelijke wet voor het koningschap, waarin het verboden wordt meerdere vrouwen te nemen (Dt 17:17a). Bij zijn meerdere vrouwen heeft hij zonen verwekt die voor grote problemen hebben gezorgd.
In Hebron krijgt David zes zonen. Het zijn geen jongens aan wie hij het meeste plezier heeft beleefd. Met name Amnon, Absalom en Adonia zullen Davids hart als vader breken. Hebron betekent ‘gemeenschap’, maar te zijn op een plaats die van gemeenschap spreekt, is nog geen garantie dat alles wat daar gebeurt ook een uitvloeisel is van gemeenschap met God. Wat later de val van Salomo wordt, zijn vele vrouwen, is ook David helaas niet vreemd.
Het hebben van ‘slechts’ één vrouw is geen garantie voor een goed huwelijk en ook geen garantie dat er kinderen uit worden geboren aan wie alleen maar plezier beleefd wordt. Het hebben van meerdere vrouwen is echter volledig tegen de wil van God en zorgt gegarandeerd voor problemen. Hoeveel moeite zou David zich hebben bespaard als hij het bij Abigaïl had gehouden.
Zijn eerste zoon is Amnon, de zoon van Ahinoam. David heeft Ahinoam blijkbaar genomen nadat hij Abigaïl tot vrouw had genomen (1Sm 25:43). Amnon is de zoon die zijn halfzuster verkracht (2Sm 13:11-14).
Door Abigaïl ontvangt hij zijn tweede zoon, Chileab, die ook Daniël wordt genoemd (1Kr 3:1). Van hem horen we verder niets. Het kan zijn dat hij jong is gestorven.
De derde zoon, Absalom, wordt geboren uit zijn relatie met “Maächa, de dochter van Talmai, koning van Gesur”. Hoe hij aan haar is gekomen, is niet bekend. Het kan een politiek huwelijk zijn geweest. Misschien is zij door hem gevangengenomen (1Sm 27:8). Gesur ligt in Syrië (2Sm 15:8), een buurvolk. David heeft een bijzonder zwak voor deze zoon gehad. Dat heeft niet kunnen voorkomen en mogelijk zelfs ertoe geleid dat Absalom in opstand komt tegen zijn vader en hem van de troon wil stoten om er zelf plaats op te nemen (2 Samuël 14-18).
Adonia, de vierde zoon, is ook iemand die zijn vader van de troon wil stoten om zelf koning te worden (1Kn 1:5-10,41-53). Dat is nadat Absalom gestorven is.
Van de vijfde en zesde zoon weten we alleen hun namen.
6 - 11 Isboseth en Abner
6 Terwijl er strijd was tussen het huis van Saul en het huis van David gebeurde het dat Abner zijn positie verstevigde in het huis van Saul. 7 Nu had Saul een bijvrouw gehad, van wie de naam Rizpa was, een dochter van Aja. [Isboseth] zei tegen Abner: Waarom bent u bij de bijvrouw van mijn vader gekomen? 8 Toen ontstak Abner [in woede] over de woorden van Isboseth en zei: Ben ik dan een hondenkop die bij Juda hoort? Ik bewijs toch heden goedertierenheid aan het huis van uw vader Saul, aan zijn broeders en aan zijn vrienden, en heb u niet overgeleverd in de hand van David. Waarom verwijt u mij dan ongerechtigheid met die vrouw? 9 God mag zó met Abner doen, ja, Hij mag nog veel erger met hem [doen]! Voorzeker, zoals de HEERE aan David gezworen heeft, voorzeker, zo zal ik voor hem doen, 10 door het koningschap van het huis van Saul weg te nemen, en door de troon van David te vestigen over Israël en Juda, van Dan tot Berseba toe! 11 En hij kon Abner niet één woord meer terug[zeggen], omdat hij bevreesd voor hem was.
Hier gaat de geschiedenis van de burgeroorlog verder. Abner is de eigenlijke machthebber in het huis van Saul en niet Isboseth. Dat blijkt duidelijk, wanneer Isboseth Abner vraagt naar zijn overspelige gedrag met de bijvrouw van zijn vader Saul. Klaarblijkelijk heeft Abner deze bijvrouw genomen. Dat heeft hij niet alleen gedaan omdat zij hem bevalt, maar om daardoor zijn positie in het huis van Saul nog meer te versterken. We zien het ook later bij David als hij Michal terug wil hebben. We zien het eveneens bij Absalom en Adonia. Het is allemaal met dezelfde bedoeling: het verkrijgen van meer macht.
Abner voelt de vraag van Isboseth als een verwijt. Dat is ook terecht, want zijn gedrag is verwijtbaar. Abner neemt het echter niet. Hij maakt zich boos en verwijt Isboseth ondankbaarheid. Is hij er nota bene op uit om ‘goedertierenheid’ te bewijzen en dan waagt Isboseth het om hem een ongerechtigheid met een vrouw te verwijten! In zijn gekrenkte trots en hoogmoed zegt Abner dat hij David het koninkrijk wel zal geven. Dat zal voor David een nieuwe verzoeking worden, nadat in 2 Samuel 1 een Amalekiet het hem al heeft aangeboden (2Sm 1:1-10).
Abner blijkt te weten dat de HEERE David het koningschap heeft gegeven. Daarom is zijn verzet door Isboseth koning te maken, zonde. Hij handelt bewust tegen de wil van God. Abner heeft zich aan de kant van Isboseth geschaard om zelf macht uit te oefenen. Nu hij opmerkt dat uiteindelijk toch David zal winnen en koning zal worden, neemt hij zich voor naar David over te lopen. Hij wil dat doen op een manier die hem het meeste voordeel oplevert.
De dreigementen van Abner hebben effect op Isboseth. Hij bindt in en laat zich niet meer horen. Het toont zijn slappe karakter en laat zien wie er werkelijk aan de macht is.
12 - 21 Abner onderhandelt met David
12 Toen stuurde Abner boden namens zich[zelf] naar David, om te zeggen: Van wie is het land? En verder: Sluit uw verbond met mij, en zie, ik zal op uw hand zijn om heel Israël te doen omkeren, naar u toe. 13 En hij zei: Goed, ik zal een verbond met u sluiten. Eén ding vraag ik echter van u: u zult mij niet onder ogen komen, tenzij dat u eerst Michal brengt, de dochter van Saul, als u mij onder ogen wilt komen! 14 Ook stuurde David boden naar Isboseth, de zoon van Saul, om te zeggen: Geef [mij] mijn vrouw Michal, die ik voor mij als bruid verworven heb met honderd voorhuiden van de Filistijnen. 15 Isboseth stuurde [boodschappers] en haalde haar weg bij [haar] man, Paltiël, de zoon van Laïs. 16 Haar man ging met haar mee en [kwam] huilend achter haar aan gelopen, tot Bahurim toe. Toen zei Abner tegen hem: Ga weg, keer terug. En hij keerde terug. 17 Nu had Abner overleg gehad met de oudsten van Israël en gezegd: U hebt David al veel eerder als koning over u verlangd. 18 Doe het dan nu, want de HEERE heeft tot David gesproken: Door de hand van David, Mijn dienaar, zal Ik Mijn volk Israël verlossen uit de hand van de Filistijnen en uit de hand van al hun vijanden. 19 Abner sprak ook ten aanhoren van [afgevaardigden van] Benjamin. Ook ging Abner naar Hebron om ten aanhoren van David te spreken over alles wat goed was in de ogen van Israël en in de ogen van heel het huis van Benjamin. 20 Abner kwam bij David in Hebron, en twintig mannen met hem. En David richtte een maaltijd aan voor Abner en de mannen die bij hem waren. 21 Toen zei Abner tegen David: Ik zal mij gereedmaken en [op weg] gaan om heel Israël bijeen te brengen bij mijn heer de koning, zodat zij een verbond met u sluiten en u zult regeren over alles wat uw ziel verlangt. Zo liet David Abner gaan en hij ging in vrede.
Abner voegt de daad bij het woord en stuurt boden naar David. Zij stellen namens hem aan David voor met hem een verbond te sluiten om heel Israël naar David te doen omkeren. In zijn zwakheid stemt David toe. Hij zal blij zijn geweest dat de zaak nu eindelijk tot een beslissing zou komen. Hier had hij echter moeten zeggen dat hij op Gods tijd wachtte.
Direct in aansluiting op het voorstel van Abner en zijn instemming daarmee handelt David alsof de zaak al rond is. Hij stuurt boden naar Isboseth met het verzoek Michal, zijn vrouw, naar hem toe te sturen. Misschien hield hij nog van haar. Michal was en bleef ook zijn vrouw, want een huwelijk kan niet ontbonden worden.
Abner overlegt niet alleen met David. Hij overlegt ook met de oudsten van Israël. Hij kent hun gevoelens voor David. Daarop speelt hij handig in om zijn voornemen te laten slagen en David het koninkrijk te geven. Met de aansporing “doe het dan nu” stuurt hij zonder bedenktijd aan op een beslissing voor zijn plan. Hij houdt hun voor dat het nu of nooit is. Zo zet hij druk op de zaak. Met de stam van Benjamin voert hij een speciaal overleg. Het is wel belangrijk dat deze stam, waartoe ook Saul behoorde, zich achter zijn plannen schaart.
Na zijn diplomatieke rondgang langs de betrokken partijen die hij voor zijn plan moest winnen, gaat Abner met de resultaten naar David. Hij heeft alle partijen op zijn lijn weten te krijgen. Ze zijn er allemaal aan toe om een verbond met David te sluiten, zodat die kan regeren over wat zijn ziel verlangt, dat is over wat de HEERE hem heeft toegezegd. David is helemaal voor het plan gewonnen en laat Abner in vrede gaan.
Er is echter één afwezige in deze zaak en dat is de HEERE. We horen niet dat David bij Hem te rade gaat. Abner zal het doen, niet de HEERE. Dat maakt deze zaak niet alleen tot een hachelijke onderneming, maar tot een onderneming die is gedoemd te mislukken.
De les is dat wij ons niet op sleeptouw moeten laten nemen door allerlei diplomatieke pogingen om ons voor een bepaald standpunt te winnen, maar dat we de Heer vragen naar Zijn wil. We kunnen dit onder andere toepassen op veranderingen binnen de gemeente, waarvoor soms driftig gelobbyd kan worden om die doorgevoerd te krijgen. Daarom moeten we voorstellen tot verandering toetsen aan Gods Woord.
22 - 27 Joab doodt Abner
22 En zie, de manschappen van David en Joab kwamen terug van een rooftocht en brachten een grote buit met zich mee. Abner was niet [meer] bij David in Hebron, want deze had hem laten gaan en hij was in vrede weggegaan. 23 Toen Joab en heel het leger dat bij hem was, aankwamen, vertelde men aan Joab: Abner, de zoon van Ner, is bij de koning gekomen; die heeft hem laten gaan en hij is in vrede weggegaan. 24 Toen ging Joab naar de koning en zei: Wat hebt u gedaan? Zie, Abner is bij u gekomen; waarom hebt u hem toch laten gaan, zodat hij ongehinderd weg kon gaan? 25 U kent Abner, de zoon van Ner, dat hij gekomen is om u te misleiden en om uw uitgaan en uw ingaan te weten te komen, ja, om te weten te komen alles wat u doet. 26 Joab ging weg bij David en stuurde Abner boden achterna, die hem terughaalden van bij de put van Sira. David echter wist het niet. 27 Toen Abner weer in Hebron kwam, nam Joab hem binnen de poort terzijde om in stilte met hem te kunnen spreken. Daar stak hij hem in zijn buik, zodat hij stierf, vanwege het bloed van zijn broer Asahel.
Het is niet ondenkbaar dat Abner zijn bezoek aan David zo gepland heeft, dat het plaatsvond tijdens de afwezigheid van Joab. Als Joab ervan hoort, is hij zeer ontstemd. Hij maakt er David zware verwijten over dat hij Abner ongehinderd heeft laten weggaan. Hij schroomt niet om onware beschuldigingen te uiten. Wat hij tegen David zegt, herinnert aan de houding van Abner tegenover Isboseth.
David heeft te veel de oren laten hangen naar deze slechte man. De taal en toon van Joab zijn ongepast voor een neef die tot zijn oom spreekt en zijn zeker ongepast voor een legeroverste die tot zijn koning spreekt. Maar David slikt het.
We kunnen ons wel afvragen hoe het mogelijk is dat een krachtige koning zo zwak is tegenover een man als Joab. Hoe komt het dat David zich niet van deze man heeft kunnen bevrijden? Het blijkt niet duidelijk uit de geschiedenis. Misschien dat de familieverhoudingen een rol hebben gespeeld. In het verdere verloop van de geschiedenis blijkt dat David in zijn gezin en familie niet de geestelijke kracht bezit die hij als koning wel bezit. Zijn optreden als vader is ronduit zwak en in sommige opzichten zelfs fout en verwijtbaar.
Dat God Joab gaat gebruiken om het dwaze voornemen van David te voorkomen om met Abner een verbond te sluiten, betekent niet dat Joab goed handelt. Het is vaker zo, dat God het zondige handelen van mensen gebruikt om Zijn doel te bereiken. Dat is de wijsheid van God. God zet Joab er niet toe aan, maar gebruikt diens jaloersheid om Abner te doden en zo het verbond te voorkomen. De jaloersheid van Joab kunnen we veronderstellen omdat hij in Abner een geduchte concurrent ziet voor zijn positie als generaal in het leger van David. Als Abner naar David zou overlopen, kan dat wel eens betekenen dat Abner boven hem gesteld wordt.
Na zijn aanvaring met David volgt Joab zijn eigen koers. Hij trekt zich niets aan van David en de gemaakte afspraken, maar treedt zelf als rechter op. Helemaal buiten David om laat hij Abner met een smoes terughalen. Hij doet alsof hij iets persoonlijks met Abner te bespreken heeft en lokt hem in een val (vgl. Ps 55:22). Abner trapt in de val. Als Joab met Abner alleen is, vermoordt hij hem.
Wat Joab doet, is een gemeen, doortrapt handelen. Door deze handelwijze haalt hij de vloek van de wet over zich: “Vervloekt is wie zijn naaste in het geheim doodslaat! En heel het volk moet zeggen: Amen” (Dt 27:24). Abner heeft de broer van Joab, Asahel, gedood in de strijd en dat na twee waarschuwingen (2Sm 2:18-23). Joab doodt Abner in vredestijd. David geeft dit later aan zijn zoon Salomo als reden op om Joab te laten doden (1Kn 2:5-6).
28 - 30 David veroordeelt de daad van Joab
28 Toen David dit naderhand hoorde, zei hij: Ik en mijn koninkrijk zijn tegenover de HEERE tot in eeuwigheid onschuldig aan het bloed van Abner, de zoon van Ner. 29 Laat [de bloedschuld] op het hoofd van Joab blijven en op heel zijn familie, en laat er in het huis van Joab nooit iemand ontbreken die een vloeiing heeft, melaats is, die op een stok leunt, door het zwaard valt of gebrek aan brood heeft. 30 Zo brachten Joab en zijn broer Abisaï Abner ter dood, omdat hij hun broer Asahel in Gibeon in de strijd gedood had.
Als David van de daad van Joab hoort, neemt hij daar duidelijk afstand van. Hij veroordeelt het optreden van Joab. Zijn reactie maakt duidelijk dat hij echt treurt over deze gebeurtenis. Dat is ten slotte de reden dat de andere stammen hem als hun koning aanvaarden.
Het verdriet van David over Abner is echt. Voor Israël is het nodig te zien dat er van de kant van David geen opzet in het spel is. Het is ook een aanwijzing voor ons om waar we maar kunnen, de schijn van partijdigheid weg te nemen. Het wegnemen van die schijn doen we niet door onszelf te verdedigen, maar door het tonen van de juiste houding.
David spreekt over Joab en zijn hele familie een vloek uit. Hij laat daarmee zijn afschuw over de misdaad van Joab horen. Zijn vloek is echter zonder veel kracht. Hij had ook moeten straffen. Uit vers 30 blijkt dat Joab ook zijn broer Abisaï in het complot tegen en de moord op Abner heeft betrokken. Het is een verwerpelijke wraakactie, die zij op touw hebben gezet omdat Abner hun broer Asahel heeft gedood. De Heilige Geest voegt er nog aan toe dat Abner Asahel “in de strijd gedood had”. Hieruit blijkt ten overvloede dat de vergeldingsactie van Joab en Abisaï ongerechtvaardigd is.
31 - 39 David rouwt om de dood van Abner
31 David zei tegen Joab en tegen al het volk dat bij hem was: Scheur uw kleren, trek rouwgewaden aan en bedrijf rouw voor Abner uit. En koning David volgde de baar.
32 Toen zij Abner in Hebron begroeven, begon de koning luid te huilen bij het graf van Abner, en [ook] heel het volk huilde.
33 De koning hief een rouwklacht aan over Abner en zei:
Is Abner dan gestorven
zoals een dwaas sterft?
34 Uw handen waren niet gebonden,
en uw voeten niet in bronzen boeien geslagen,
[maar] u bent gevallen
zoals men valt door onrechtvaardige mensen.
Toen huilde het hele volk nog meer over hem.
35 Daarna kwam al het volk om David brood te doen eten, terwijl het nog dag was. Maar David zwoer: God mag zó en nog veel erger met mij doen, als ik vóór het ondergaan van de zon brood proef of wat dan ook!
36 Toen heel het volk dit opmerkte, was het goed in hun ogen, zoals alles wat de koning gedaan had, goed was in de ogen van heel het volk.
37 Heel het volk en heel Israël wisten die dag dat het niet van de koning [uitgegaan] was dat men Abner, de zoon van Ner, gedood had.
38 Verder zei de koning tegen zijn dienaren: Weet u wel dat deze dag een vorst, ja, een groot [man] in Israël gevallen is?
39 Maar ik ben heden zwak, hoewel gezalfd tot koning. Deze mannen, de zonen van Zeruja, zijn echter harder dan ik. Moge de HEERE de kwaaddoener vergelden naar zijn kwaad!
David roept Joab en het volk op om te rouwen. Als Joab heeft gerouwd, zal dat niet van harte zijn gegaan. Zelf gaat David achter de baar aan. Hij is vlak bij de dode, als was Abner zijn beste vriend. Ook bij het graf van Abner is het verdriet van David groot. Hij huilt luid en het volk deelt in het verdriet met hem. Van Joab lezen we niets.
We vernemen bij David eenzelfde gezindheid als die hij heeft getoond na het bericht van Sauls dood. Zoals hij over Saul en Jonathan heeft gedaan, heft David ook over Abner een klaaglied aan. Door zijn houding en reactie op de moord op Abner wordt het volk gewonnen voor de koning. David noemt hier Joab en Abisaï “onrechtvaardige mensen” (vers 34). Over Abner roemt hij en noemt hem “een vorst, ja, een groot [man] in Israël”.
David erkent zijn eigen zwakheid. Hij is net koning geworden en ziet zich geplaatst voor een enorme taak. Daartegenover staan “deze mannen, de zonen van Zeruja”, dat zijn Joab en Abisaï, die hij “harder dan ik” noemt. Dat David zich zwak voelt en niet zo hard is als ‘deze mannen’, toont een goede gezindheid. Het is belangrijk dat er met zorg en tederheid over het volk wordt geregeerd en niet met harde hand. De uitwerking van een harde regering zien we als de zoon van Salomo, Rehabeam, aan de macht komt. Het heeft de verdeling van het rijk tot gevolg (1Kn 12:1-19).
Gods koning is iemand die in de eerste plaats Gods volk weidt en in het vervolg daarvan ook vorst over dat volk is (1Kr 11:2). Zorg voor Gods volk staat op de eerste plaats.
Ieder die van de Heer een plaats als voorganger onder Zijn volk heeft gekregen, mag wel bidden of de Heer hem veel wil leren van Zichzelf als de goede Herder. Hij heeft, toen Hij Petrus herstelde na diens verloochening van Hem, in de eerste plaats tegen Petrus gezegd: “Weid Mijn lammeren.” Daarna heeft Hij pas gesproken over het hoeden van de schapen (Jh 21:15-17).