1 - 4 De verdere raad van Achitofel
1 Verder zei Achitofel tegen Absalom: Laat mij toch twaalfduizend mannen uitkiezen, dan zal ik mij gereedmaken en David deze nacht [nog] achternajagen. 2 Ik zal hem aanvallen terwijl hij moe en ontmoedigd is, en zal hem schrik aanjagen. Dan zal al het volk dat bij hem is, op de vlucht slaan, en ik zal alleen de koning doden. 3 Dan zal ik heel het volk naar u laten terugkeren; het terugkeren van allen is [afhankelijk van] de man die u zoekt. Heel het volk zal [in] vrede zijn. 4 Dit woord nu was goed in de ogen van Absalom en in de ogen van alle oudsten van Israël.
Achitofel geeft verder raad. Van die raad wordt in vers 14 door de Geest van God opgemerkt dat het “de goede raad van Achitofel” was. Hij stelt voor om met een aantal mannen ervoor te zorgen dat David wordt gedood. Dan blijft het hele volk behouden. Hij vraagt Absalom toestemming om zelf een leger samen te stellen. Hij wil zelf de mannen uitkiezen. Het zijn er niet weinig, liefst twaalfduizend mannen. Toch zijn het er ook niet te veel. Het is een beweeglijk en slagvaardig leger. Hij bepaalt zelf de tactiek en wil met deze mannen zonder tijdverlies achter David aangaan.
Met zijn scherpzinnige geest beseft hij dat David moe en ontmoedigd is. Dit is hét moment voor de aanslag op het leven van de gevluchte koning. Achitofel voorziet dat het volk dat bij David is, op de vlucht zal slaan als hij met zijn keurtroepen verschijnt. Dat is niet erg, want het gaat om David. Als hij hem kan doden, zal het hele volk naar Absalom terugkeren en in vrede zijn, want “het terugkeren van allen is [afhankelijk van] de man die u zoekt”. Deze raad van Achitofel vindt goedkeuring “in de ogen van Absalom en in de ogen van alle oudsten van Israël”.
Door de zaak zo voor te stellen suggereert Achitofel dat Absalom de rechtmatige koning is van wie het volk is afgeweken. Hij doet het ook voorkomen alsof Absalom de man is die vrede geeft. De verkondiging van deze valse vrede, evenals de aanmatiging dat Absalom de rechtmatige koning is, zien we ook bij de antichrist.
Wat Achitofel zegt over het uitschakelen van David, lijkt veel op wat Kajafas heeft gezegd over het uitschakelen van de Heer Jezus: “Maar een van hen, Kajafas, die in dat jaar hogepriester was, zei tot hen: U weet niets, en u bedenkt niet, dat het nuttiger voor ons is dat één Mens sterft voor het volk en niet de hele natie verloren gaat. Dit nu zei hij niet uit zichzelf, maar daar hij hogepriester in dat jaar was, profeteerde hij dat Jezus zou sterven voor het volk; en niet alleen voor het volk, maar opdat Hij ook de verstrooide kinderen van God tot een zou vergaderen” (Jh 11:49-52). Wat bij David niet in vervulling gaat, is bij de Heer Jezus wel in vervulling gegaan, maar dan alleen om Gods plan uit te voeren. De leugen van Kajafas wordt de waarheid van God. Wat de Heer Jezus heeft gedaan, heeft gevolgen voor allen die bij Hem horen.
5 - 13 De raad van Husai
5 Maar Absalom zei: Roep toch ook Husai, de Archiet, en laten wij ook luisteren naar wat híj te zeggen heeft. 6 Toen Husai bij Absalom binnenkwam, zei Absalom tegen hem: Dit heeft Achitofel gesproken. Zullen wij zijn woord opvolgen? Zo niet, spreek u uit. 7 Toen zei Husai tegen Absalom: De raad die Achitofel gegeven heeft, is ditmaal niet goed. 8 Verder zei Husai: Ú kent uw vader en zijn mannen, dat zij helden zijn, en dat zij bitter van gemoed zijn, zoals een beer die in het veld van jongen beroofd is. Bovendien is uw vader een strijdbare man en zal hij niet overnachten bij het volk. 9 Zie, hij heeft zich nu [zeker] verborgen in een van de holen of in een van de [andere schuil]plaatsen. En het zal gebeuren, als er in het begin [sommigen] van hen vallen, dat ieder die het hoort, zal zeggen: Er is een grote slachting geweest onder het volk dat achter Absalom staat. 10 Dan zal zelfs iemand die een dapper man is, van wie het hart als dat van een leeuw is, beslist smelten [van angst], want heel Israël weet dat uw vader een held is en dat [zij] die bij hem zijn, dappere mannen zijn. 11 Daarom geef ik als raad: laat met spoed heel Israël, van Dan tot Berseba, zo talrijk als de zand[korrels] die aan de zee zijn, bij u verzameld worden, en ga zelf mee in de strijd. 12 Dan komen wij bij hem in een van [zijn schuil]plaatsen, waar hij gevonden wordt. Dan vallen we op hem zoals de dauw op de aardbodem valt. En van hem en al de mannen die bij hem zijn, zal er zelfs niet één worden overgelaten. 13 En als hij zich in een stad verzamelt, zal heel Israël touwen naar die stad aandragen, en zullen wij haar tot in het dal neertrekken, totdat er ook niet één steentje [meer] gevonden wordt.
Ondanks het feit dat de raad van Achitofel goed is “in de ogen van Absalom en in de ogen van alle oudsten van Israël” (vers 4), wil Absalom zich niet aan één bepaalde raad binden en wil ook Husai horen. Dit kan alleen van de HEERE zijn. Husai neemt de hem geboden kans waar. Tactisch begint hij ermee te zeggen dat de raad die Achitofel heeft gegeven, “ditmaal niet goed is”. Om dit te kunnen zeggen zal hij veel overtuigingskracht nodig hebben. Dat heeft hij ook. Die overtuigingskracht zit hem in de kennis die hij van David heeft omdat David zijn vriend is. Dat weet Absalom goed. Hij meent dat hij nu van die kennis kan profiteren voor het plan dat moet worden gemaakt om zijn vader uit te schakelen.
Het is dan ook mogelijk dat Absalom de raad van Husai wil horen omdat deze als vriend van David nog beter op de hoogte is van diens plannen en werkwijze dan Achitofel. Als zoon van David kent Absalom wel de zwakke plekken van David als vader, maar hij kent hem niet als krijgsman. Met grote kennis van Davids werkwijze en moed toont Husai aan dat zijn voorstel beter is. Husai spreekt vol overtuiging en met grote voorzichtigheid. Hij vleit ook het inzicht van Absalom. Hij spreekt over het leiderschap van David, zijn inspirerende voorbeeld en de held die hij is voor het volk dat bij hem is.
Husai raadt aan het hele volk te laten verzamelen. De achtergrond van deze raad is dat daardoor tijd gewonnen wordt en David kan worden gewaarschuwd. Hij benadrukt dat alleen door een geweldige overmacht David en zijn mannen te verslaan zijn op een manier dat er niet één overblijft. In poëtische taal schildert Husai Absalom voor ogen hoe het zal gaan als David zich in een stad terugtrekt, in de mening dat hij daar veilig is. Vanwege de enorme overmacht zal de hele stad steentje na steentje worden afgebroken, zodat er van de bescherming voor David niets meer overblijft.
14 De raad van Achitofel wordt verijdeld
14 Toen zei Absalom, met alle mannen van Israël: De raad van Husai, de Archiet, is beter dan de raad van Achitofel. De HEERE had het echter [zo] beschikt om de goede raad van Achitofel te verijdelen, opdat de HEERE het kwaad over Absalom zou brengen.
Hier zien we hoe het komt dat de rede van Husai succes heeft. Dat is niet vanwege zijn welsprekendheid en overtuigingskracht, maar omdat de HEERE het zo beschikt. De woorden van Husai worden gebruikt door de HEERE om Zijn doel te bereiken. Het is niet zo dat Husai het zonder zijn overtuigende rede ook wel was gelukt om Absalom te overtuigen. Zijn schitterende pleidooi was nodig en God gebruikt het. Absalom en het hele volk zijn overtuigd. Dat de HEERE het zo bestuurt, doet niets af van het feit dat Husai een goed plan moest neerleggen. Zoals zo vaak werken de verantwoordelijkheid van de mens en het voornemen van God ook hier samen.
Dat is ook zo bij ons, bijvoorbeeld als het gaat om de prediking van het evangelie. Enerzijds zullen door de prediking allen geloven “die tot [het] eeuwige leven bestemd” zijn (Hd 13:48). Anderzijds moeten wij mensen overtuigen van hun zonden, alsof het van ons afhangt dat zij zich bekeren. We lezen vervolgens dan ook dat zij “zo spraken dat een grote volksmenigte, zowel van Joden als van Grieken, geloofde” (Hd 14:1). Wij moeten naar onze verantwoordelijkheid spreken en werken en dan zullen we merken dat de Heer het gebruikt om mensen aan te spreken. We bidden er ook voor dat onze woorden en allerlei organisatorische zaken door Hem zullen worden gezegend. Zo is het ook met de opvoeding van onze kinderen.
15 - 22 Husai waarschuwt David
15 Husai zei tegen Zadok en Abjathar, de priesters: Zo en zo heeft Achitofel Absalom en de oudsten van Israël aangeraden, maar zo en zo heb ik [hun] aangeraden. 16 Stuur daarom nu snel [een bode] naar David om te zeggen: Overnacht deze nacht niet in de vlakten van de woestijn en steek ook direct over, anders wordt de koning met al het volk dat bij hem is, verslonden. 17 Jonathan en Ahimaäz stonden bij de bron Rogel. Een slavin ging [ernaartoe] en vertelde [het] hun. Daarop gingen zij [op weg] om [het] koning David te vertellen. Zij konden zich immers niet laten zien door de stad binnen te gaan. 18 Maar een jongen zag hen en vertelde [het] aan Absalom. De twee liepen echter hard weg en kwamen bij het huis van iemand in Bahurim die op zijn binnenplaats een put had, waarin zij afdaalden. 19 De vrouw nam het dekkleed, spreidde dat over de opening van de put en strooide daar gerst op. Zo werd de zaak niet bekend. 20 Toen de dienaren van Absalom bij de vrouw in het huis kwamen, zeiden zij: Waar zijn Ahimaäz en Jonathan? De vrouw zei tegen hen: Zij zijn die waterbeek overgestoken. En toen zij [hen] gezocht maar niet gevonden hadden, keerden zij terug naar Jeruzalem. 21 En het gebeurde, nadat dezen weggegaan waren, dat zij uit de put klommen, verder trokken en [alles] aan koning David vertelden. Zij zeiden tegen David: Maak u gereed en steek snel het water over, want dat [en dat] heeft Achitofel met betrekking tot u aangeraden. 22 Toen maakte David zich gereed, met al het volk dat bij hem was, en zij staken de Jordaan over. Bij het morgenlicht ontbrak er zelfs niet één die de Jordaan niet overgestoken was.
Er worden meer middelen gebruikt om David te beschermen tegen de opstandelingen en ervoor te zorgen dat hij uit hun handen blijft. Behalve Husai en zijn overtuigende rede worden ook Zadok en Abjathar gebruikt. Husai vertelt hun wat Achitofel Absalom heeft aangeraden en wat hijzelf Absalom heeft aangeraden.
Om David te waarschuwen worden weer anderen ingeschakeld. Twee jongens en een slavin vormen ook schakels in de keten van boodschappers, zodat David op tijd de Jordaan kan overtrekken. Jonathan is de zoon van Abjathar en Ahimaäz is de zoon van Zadok (2Sm 15:36). Deze jongens stellen nu hun leven ter beschikking om het leven van de koning te redden. Ook een naamloze vrouw en een naamloze familie die in Bahurim wonen, helpen mee. Ze zijn bekend bij God. Zo heeft ieder een taak in deze geschiedenis, waarin gejaagd wordt op het leven van David.
Altijd is de Heer Jezus de inzet van het leven, ook in het onze. Het is voor of tegen Hem, in alle situaties van het leven. Laten wij als vrienden van onze verworpen Heer geen dienst onwaardig of te gering achten om anderen, ook als die misschien een in onze ogen grotere dienst hebben, te helpen die dienst te verrichten. Als wij in onze ‘geringe’ opdracht falen, kunnen wij er wel eens de oorzaak van zijn dat die dienst niet of slechts gebrekkig gebeurt.
We kunnen onze vragen hebben over het gebruikmaken van leugens om uit handen van de vijand te blijven. Net als bij Rachab wordt een leugen gebruikt opdat de jongens niet worden gevonden (vers 20; Jz 2:4-7). Zullen we in onze beoordeling ervan maar voorzichtig zijn? Weten wij iets van een dergelijk gevaar? Als we nooit in een dergelijke situatie zijn geweest, is het onmogelijk te zeggen wat wij zouden hebben geantwoord op de vraag waar de jongens zijn. Hebben wij trouwens niet zelf wel eens een leugen gebruikt om onszelf uit een netelige situatie te bevrijden? We deden dat om onszelf of ons gezicht te redden en niet eens om een ander te helpen. Laten we maar niet te hard oordelen over wat hier gebeurt. God doet het niet.
Dat betekent niet dat Hij leugen goedkeurt. We kunnen niet met een beroep op deze geschiedenis en andere soortgelijke geschiedenissen zeggen: “Laten wij het kwade doen, opdat het goede eruit voortkomt” (Rm 3:8). God is in staat om uit het kwade het goede voort te laten komen, maar dat betekent niet dat Hij het kwade goedkeurt. Dat Hij er hier geen oordeel over geeft, moet ons voorzichtig maken er wel een oordeel over te geven.
De jongens vertellen niet wat Husai heeft aangeraden om te doen, maar wat Achitofel heeft aangeraden (vers 21). Achitofel is het grote gevaar.
Het is mooi om te lezen dat David met heel het volk de Jordaan oversteekt en dat er zelfs niet één ontbreekt (vers 22). Niemand verlaat hem, hoewel de moeilijkheden zo groot zijn; niemand blijft ziek of vermoeid achter. We worden hier herinnerd aan de woorden van de Heer Jezus – waardoor we David hier weer kunnen zien als een type van Hem: “Uit hen die U Mij hebt gegeven, heb Ik helemaal niemand verloren” (Jh 18:9).
23 Achitofel pleegt zelfmoord
23 Toen Achitofel zag dat zijn raad niet uitgevoerd was, zadelde hij de ezel en maakte zich gereed. Hij ging naar zijn huis in zijn stad, regelde [de zaken] van zijn huis en hing zich op. Zo stierf hij en werd begraven in het graf van zijn vader.
Nu Achitofel geen invloed meer kan uitoefenen, is zijn rol uitgespeeld. Hij begrijpt wat de gevolgen zijn van het in de wind slaan van zijn raad. Hij bezit de wijsheid daarvoor, maar het is wel een wijsheid uit de afgrond, een demonische wijsheid. Hij begrijpt dat David de oorlog zal winnen en dat hij van David geen genade hoeft te verwachten. In wat hij gaat doen, lijkt hij op Judas, de verrader van de Heer Jezus: evenals Judas pleegt hij zelfmoord (Mt 27:5). Daartoe komt iemand als hij de man haat die door God geliefd wordt. Het einde is het verderf.
24 - 26 Kampen van David en Absalom
24 David kwam in Mahanaïm, en Absalom trok de Jordaan over, hij en alle mannen van Israël met hem. 25 Absalom had Amasa over het leger aangesteld in plaats van Joab. Amasa was de zoon van een man van wie de naam Jethra was, de Israëliet die bij Abigaïl gekomen was, de dochter van Nahas en zuster van Zeruja, de moeder van Joab. 26 Israël en Absalom sloegen hun kamp op in het land van Gilead.
David komt in Mahanaïm aan. Misschien heeft hij gedacht aan wat Jakob hier heeft meegemaakt in zijn omzwervingen. Op deze plaats zijn engelen van God bij Jakob gekomen om hem te helpen en te bemoedigen in zijn angst om Ezau te ontmoeten (Gn 32:1-2). Nu is David hier, waar hij ook wordt geholpen (verzen 27-29).
Intussen is Absalom met alle strijders in het land van Gilead aangekomen waar ze hun kamp opslaan.
27 - 29 Vriendendienst
27 En het gebeurde, toen David in Mahanaïm aangekomen was, dat Sobi, de zoon van Nahas, uit Rabba van de Ammonieten, en Machir, de zoon van Ammiël, uit Lodebar, en Barzillai uit Gilead, [en wel] uit Rogelim, 28 bedden, schalen, aardewerk, tarwe, gerst, meel, geroosterd koren, bonen, linzen – ook geroosterd – 29 honing, boter, kleinvee en kazen van koeien[melk] bij David brachten, en bij het volk dat bij hem was, om te eten. Want zij zeiden: Dit volk is hongerig, moe en dorstig in de woestijn.
Hier zien we wie de vrienden van David zijn. Het zijn weer hoofdzakelijk heidenen. David heeft van vijanden vrienden gemaakt. Als hij in Mahanaïm is aangekomen, komen weer anderen hem tegemoet met rustgevende en versterkende middelen, zoals bedden en voedsel. Er is genoeg voor David en het volk. Machir, de zoon van Ammiël uit Lodebar, is er ook bij. Hij heeft Mefiboseth liefdevol verzorgd (2Sm 9:3-5).
Zo zijn er in de tijd van de Heer Jezus ook mensen die Hem en Zijn discipelen iets geven (Lk 4:39; 5:29-30; 10:38-40). Zij hebben oog voor de Man naar Gods hart en voor hen die met Hem optrekken en in Zijn smaad delen. Ze kunnen zich inleven in de ontberingen die zij hebben geleden (vgl. Hb 13:3).
Hoe belangrijk is het om aan te voelen wat dienaren van de Heer meemaken, om hun dingen te geven die hen verkwikken en versterken. Het is Gideon eens onthouden als hij in strijd verwikkeld is en de vijand achternazit (Ri 8:5-6). Later keert hij terug om deze negatieve houding te straffen (Ri 8:15-17).
Wat we in dit hoofdstuk leren, is dat we aan de Heer om wijsheid kunnen vragen om anderen raad te kunnen geven op een manier die Zijn werk bevordert. Dat gebeurt als we hen die in Zijn werk bezig zijn, erkennen en stimuleren. Het is belangrijk altijd Zijn kant te kiezen, wat we kunnen laten zien door anderen te helpen in wat ze nodig hebben, zodat ze kunnen volhouden in hun weg met Hem.