1 - 3 Twee dienaren van Saul
1 Toen de zoon van Saul hoorde dat Abner in Hebron gestorven was, verloor hij de moed en heel Israël werd door schrik overmand. 2 De zoon van Saul had twee mannen [in dienst], oversten van benden: de naam van de een was Baëna en de naam van de ander was Rechab, zonen van Rimmon, uit Beëroth, van de Benjaminieten – want ook Beëroth werd tot Benjamin gerekend. 3 De Beërothieten waren naar Gitthaïm gevlucht. Zij verblijven daar als vreemdelingen tot op deze dag.
Zonder Abner heeft Isboseth niets meer aan kracht over. Als Abner is vermoord, is de leider weg op wie Isboseth en het volk vertrouwden. Als er een steunpunt wegvalt, ontstaat er angst. Nu Isboseth krachteloos en het volk in verwarring is, zien twee mannen dat als de ideale gelegenheid om Isboseth te vermoorden. Door hen krijgt David voor de derde keer te maken met de verleiding om het koninkrijk niet uit de hand van de HEERE, maar uit de hand van mensen aan te nemen.
4 Mefiboseth
4 Jonathan, de zoon van Saul, had een zoon die aan beide voeten verlamd was. Hij was vijf jaar oud toen het bericht over Saul en Jonathan uit Jizreël kwam. Zijn voedster had hem opgepakt en was gevlucht, maar toen zij haastig op de vlucht sloeg, gebeurde het dat hij viel en kreupel werd. Zijn naam was Mefiboseth.
Voordat de laffe moord door de beide mannen wordt beschreven, onderbreekt de Heilige Geest de geschiedenis om even de aandacht te richten op Mefiboseth, de zoon van Jonathan. In dit ene vers wordt veel over hem verteld. We lezen over zijn handicap, hoe oud hij was toen zijn vader stierf, dat hij door een voedster werd verzorgd en de oorzaak van zijn handicap. Zijn voedster was gevlucht, mogelijk uit vrees voor David. Het resultaat was dat de jongen die aan haar zorg was toevertrouwd, niet meer kan lopen.
Voor de zielzorg zijn hier meerdere toepassingen aan te ontlenen. Je kunt voor je opvoeding toevertrouwd zijn (geweest) aan iemand voor wie opvoeden een beroep is. Een liefdeband zoals die er met een moeder is, is er met zo iemand niet. Wat mis je dan al veel. Je zult vervolgens op vijfjarige leeftijd maar je vader verliezen. En als je direct daarop, omdat je opvoeder een domme zet doet, ook nog eens je gezondheid verliest, lijkt het drama compleet.
Aan geen van deze dingen kun je iets doen. Ze overkomen je. Je kunt er niets aan doen dat je opvoeding wordt uitbesteed. Ook het verlies van je vader is een zaak die buiten jou omgaat. Hetzelfde geldt voor het verlies van je gezondheid. Daarbij komt nog dat je bij een familie hoort die vanwege ontrouw aan God aan de kant is gezet. Je zit aan alle kanten vast. Dan heb je toch geen toekomst meer? Het enige wat er voor je overblijft, is genade. Dat is wat Mefiboseth later van David krijgt en dat is wat ieder die in dergelijke omstandigheden verkeert, kan krijgen van de Heer Jezus.
Mefiboseth is nooit een gevaar voor David geweest met betrekking tot zijn koningschap. Hij noch zijn voedster had iets te vrezen. De vlucht van de voedster is het gevolg van het niet kennen van het hart van David. Anders was ze niet gevlucht en had ze gerekend op zijn genade en barmhartigheid. Zo staan vandaag velen tegenover de Heer Jezus. Velen houden Hem voor een hard en streng Mens. Dat zal Hij zeker zijn voor hen die Zijn vijanden blijven, als zij voor de grote, witte troon staan. Wie echter een beroep op Zijn genade doet, zal ervaren dat Hij genadig is. Mefiboseth zal ervaren dat David zich over hem ontfermt.
5 - 8 Isboseth wordt vermoord
5 De zonen van Rimmon, uit Beëroth, Rechab en Baëna, gingen [op weg] en kwamen in het huis van Isboseth, toen de dag heet geworden was. Hij lag die middag op bed. 6 Zij kwamen tot midden in het huis [alsof] ze tarwe kwamen halen, en staken hem in de buik. Vervolgens ontkwamen Rechab en zijn broer Baëna. 7 Zij kwamen [dus] in huis toen hij in zijn slaapkamer op zijn bed lag, staken hem dood en hakten zijn hoofd af. Zij namen zijn hoofd mee en liepen de hele nacht door over de weg door de Vlakte. 8 Zij brachten het hoofd van Isboseth naar David in Hebron en zeiden tegen de koning: Zie, [hier] is het hoofd van Isboseth, de zoon van Saul, uw vijand, die u naar het leven stond. Zo heeft de HEERE mijn heer de koning op deze dag gewroken op Saul en op zijn nageslacht.
Terwijl Isboseth rust, komen Rechab en zijn broer Baëna onder een voorwendsel het paleis binnen. Ze doen alsof ze tarwe komen halen (vers 6) en een beroep op de barmhartigheid van Isboseth willen doen. Daarmee krijgen ze toegang tot hem. Ze hakken zijn hoofd af en nemen dat mee naar David. Ze offeren er hun nachtrust voor op om David de in hun ogen goede tijding te brengen dat zijn concurrent dood is. Zij doen het voorkomen of ze de uitvoerders van de wil van de HEERE zijn om hem op deze wijze aan het koningschap te helpen (vers 8b).
Door het gebruik van het woord “zo” geven ze te kennen dat zij, doordat zij Isboseth hebben gedood, de wil van de HEERE hebben uitgevoerd. Ze beroemen zich erop dat zij de wraak van de HEERE op Saul en zijn nageslacht hebben uitgeoefend. Na de Amalekiet en Abner komen nu deze twee moordenaars David het rijk aanbieden.
9 - 12 Antwoord van David
9 Maar David antwoordde Rechab en zijn broer Baëna, de zonen van Rimmon, uit Beëroth en zei tegen hen: [Zo waar] de HEERE leeft, Die mijn leven uit alle nood verlost heeft, 10 voorwaar, hij die mij vertelde: Zie, Saul is dood, hem heb ik gegrepen en in Ziklag gedood, hoewel hij in eigen oog iemand was die een goede boodschap bracht, en [dacht] dat ik hem een bodeloon zou geven. 11 Hoeveel te meer nu goddeloze mannen een rechtvaardig man in zijn huis op zijn slaapplaats hebben gedood! Nu dan, zou ik zijn bloed niet van uw handen afeisen en u van de aarde wegdoen? 12 Toen gaf David zijn knechten bevel en zij doodden hen. Zij hakten hun handen en hun voeten af en hingen hen op bij de vijver in Hebron. Het hoofd van Isboseth namen zij echter mee en begroeven het in het graf van Abner in Hebron.
Vluchten voor David, je niet aan zijn gezag onderwerpen, heeft verlamming tot gevolg. Naar David gaan met leugenachtige motieven heeft de dood tot gevolg. Dit laatste ervaren de moordenaars van Isboseth. Ze vergissen zich schromelijk in David omdat ze hem niet kennen. David trapt niet in deze nieuwe val. Hij heeft de les van het vorige hoofdstuk geleerd, waar hij op het punt heeft gestaan een verbond met Abner te sluiten (2Sm 3:12-13). Hij verwijst ook naar een eerdere gebeurtenis dat iemand meende hem een goede boodschap te brengen (vers 10; 2Sm 1:1-16).
Nu zegt hij dat de HEERE hem uit alle nood verlost heeft (vers 9). Hij brengt de zaak in zijn ware verhouding. Alleen de HEERE heeft hem geholpen tegenover Saul en niet deze twee moordenaars. Hij spreekt er zijn vertrouwen mee uit dat de HEERE het ook verder voor hem zal regelen. Hij hoeft niets in eigen hand te nemen of van anderen aan te nemen.
We mogen uit Davids houding tegenover de moordenaars van Isboseth leren dat we alles aan de Heer kunnen overlaten. We hoeven niets in eigen hand te nemen of afhankelijk te zijn van anderen als het gaat om wat de Heer van ons vraagt en met ons wil doen. In het verleden heeft Hij al zo vaak geholpen. Hij zal het voor ons voltooien (Ps 138:8; 57:3; vgl. Ru 3:18).
David noemt Isboseth rechtvaardig in vergelijking met deze beide moordenaars. Isboseth is nooit een moordenaar geweest. De Amalekiet is gedood, Abner is gedood, en ook deze beide mannen worden gedood. De handen waarmee zij de moord hebben begaan en de voeten waarmee zij een gewelddadige en verdorven weg zijn gegaan, worden afgehakt.