1 - 7 David koning in Hebron
1 Daarna gebeurde het dat David de HEERE vroeg: Zal ik naar een van de steden van Juda optrekken? De HEERE zei tegen hem: Trek op. David zei: Waarheen zal ik optrekken? Hij zei: Naar Hebron. 2 Zo trok David daarheen, en ook zijn twee vrouwen, Ahinoam uit Jizreël, en Abigaïl, de vrouw van Nabal, uit Karmel. 3 En de mannen die bij hem waren, liet David [mee] optrekken, ieder met zijn gezin. Zij gingen in de steden van Hebron wonen. 4 Toen kwamen de mannen van Juda en zalfden David daar tot koning over het huis van Juda. Men vertelde David: Het zijn de mannen van Jabes in Gilead die Saul begraven hebben. 5 Toen stuurde David boden naar de mannen van Jabes in Gilead, en hij liet tegen hen zeggen: Wees gezegend door de HEERE, omdat u dit [blijk van] goedertierenheid aan uw heer, aan Saul, bewezen hebt en hem begraven hebt. 6 Welnu dan, moge de HEERE aan u goedertierenheid en trouw bewijzen; en ook ik zal dit goede aan u [terug] doen, omdat u dit gedaan hebt. 7 Welnu dan, grijp moed en wees dappere mannen, hoewel uw heer Saul gestorven is; en ook heeft het huis van Juda mij tot koning over zich gezalfd.
David is nog steeds in Ziklag. De mededeling dat Saul is gestorven, betekent voor hem niet dat de vraag van de troonsbestijging is beslist. Na het bericht over Saul had David direct in triomf kunnen optrekken om koning te worden. Hij weet dat hij de gezalfde is, maar hij wil geen stap zetten zonder aanwijzing van de HEERE. David kan wachten. Hij weet dat het voornemen van de HEERE niet faalt. Voordat hij kan regeren, moet er nog heel wat gebeuren.
Profetisch is het ook niet zo, dat het vrederijk direct aanbreekt als de Heer Jezus terugkomt. Ook dan moet er eerst nog heel wat gebeuren. Er moet eerst orde op zaken worden gesteld in een omgeving waar lange tijd alles tegen de Gezalfde is geweest vanwege de invloed van de geest van de antichrist en het heersen van de persoon van de antichrist.
Eerst vraagt David aan de HEERE wat hij moet doen. Dat maakt duidelijk dat hij hersteld is. Na de klaagzang over Saul en Jonathan vraagt David de HEERE of hij zal optrekken naar een van de steden van Juda. Op die vraag krijgt hij een duidelijk antwoord. Dan is de volgende vraag naar welke stad hij zal optrekken. Ook op die vraag krijgt hij een duidelijk antwoord. Het is belangrijk om altijd de Heer te vragen om iets te doen en ook wanneer en hoe we het moeten doen. We mogen Hem om concrete aanwijzingen vragen.
Als David in gehoorzaamheid gaat naar de plaats die de HEERE hem heeft genoemd, neemt hij zijn beide vrouwen mee. Ook zijn mannen gaan mee. Zij zijn een beeld van het volk dat wordt ingeschakeld bij de verovering van het koningschap door de Heer Jezus. Zijn mannen hebben met hem vervolging en leed verdragen, nu zullen ze met hem mogen regeren (vgl. 2Tm 2:12a).
In Hebron wordt David door de mannen van Juda tot koning gezalfd. David is drie keer tot koning gezalfd. De eerste keer is dat gebeurd in het verborgen te midden van zijn broers (1Sm 16:13a). Hier gebeurt het voor de tweede keer, nu door de mannen van Juda, die hem tot koning over het huis van Juda zalven. In 2 Samuel 5 wordt hij voor de derde keer gezalfd, dan tot koning over heel Israël (2Sm 5:3).
We kunnen dit ook toepassen op wat met de Heer Jezus is gebeurd en zal gebeuren. Wanneer Hij bij Zijn doop de Heilige Geest ontvangt, wordt Hij gezalfd te midden van het overblijfsel, dat we als Zijn broeders kunnen aanmerken (Mt 3:16; vgl. Mt 12:50). De tweede en derde zalving van de Heer Jezus zien we na de opname van de gemeente. Wanneer Hij terugkomt, zal Hij eerst als Koning worden erkend door het overblijfsel van Juda en daarna zal Hij door het hele volk openlijk worden erkend als Messias, dat ‘Gezalfde’ betekent (Ps 2:6; 45:8).
De eerste daad van David na zijn zalving is de zegen van de HEERE toewensen aan de mannen van Jabes. Hij doet dit nadat hem is verteld wat deze mannen hebben gedaan. Hier toont David de grootheid van zijn hart. Hij wil de mannen van Jabes bedanken voor de eerbied die zij aan Saul hebben betoond. Het is ook een wijze manier van handelen. Hij toont dat hij deze gelegenheid niet aangrijpt om koning te worden. Door hen te bedanken wint hij hen voor zich.
David prijst de mannen van Jabes vanwege hun liefdedienst aan Saul, hun heer. Het is een daad die ook de HEERE welgevallig is, want het is een eerbetoon aan hem die door Hem als gezagsdrager was aangesteld. David laat het niet bij de goede wensen van de zegen van de HEERE, maar belooft ook dat hijzelf hen zal belonen. Hij laat geen enkele aanspraak gelden op hun erkenning van zijn koningschap. Nu Saul dood is, dringt David zich niet op aan de mannen van Jabes. Hij vermeldt alleen dat hij koning over Juda is. Hij wil hen niet onderwerpen, maar hun harten winnen.
We kunnen hierin een mooie aanwijzing zien voor de huidige tijd van verwarring en onzekerheid in de christenheid. Velen weten niet wat ze moeten doen als ze zien hoe in de gemeente steeds meer dingen die vroeger vanzelfsprekend waren, tegen de Bijbel in veranderen. Niemand kan tot een beslissing worden gedwongen. In dergelijke omstandigheden is het belangrijk gelovigen te zegenen, dat is het goede toe te wensen, zoals David hier doet. “Als er enige deugd en als er enige lof is, bedenkt dat” (Fp 4:8b).
8 - 11 Isboseth koning over Israël
8 Abner, de zoon van Ner, de legerbevelhebber die Saul gehad had, nam Isboseth, de zoon van Saul, bracht hem over [de Jordaan] naar Mahanaïm, 9 en stelde hem aan tot koning over Gilead, over de Asjurieten, over Jizreël, over Efraïm en over Benjamin, over heel Israël. 10 Isboseth, Sauls zoon, was veertig jaar oud toen hij koning werd over Israël, en hij regeerde twee jaar. Alleen het huis van Juda stond achter David. 11 De tijd dat David koning geweest is in Hebron over het huis van Juda, was zeven jaar en zes maanden.
Abner weet dat David de gezalfde koning is. Toch neemt hij Isboseth en stelt hem aan tot koning. Daarmee bewerkt hij een tweedeling in Israël. De plaats waar hij dat doet, Mahanaïm, spreekt daar ook van. Mahanaïm betekent ‘twee legers’ (Gn 32:1-2). De vijandschap van Israël tegenover David is nog niet verdwenen. Isboseth betekent ‘man van de schande’. Hij is de jongste zoon van Saul. Het moet een zwakke, willoze man geweest zijn. We lezen: “Abner … nam Isboseth.” Deze gang van zaken is in feite opstand tegen God. Niet Isboseth, maar David is de gezalfde van de HEERE.
Isboseth regeert twee jaar “over Israël”. ‘Israël’ is hier de naam voor Israël zonder Juda, want daarover is David koning. Juda hoort er niet meer bij. Isboseth heeft geen enkel recht op het koningschap. Toch zien we grote lankmoedigheid bij David tegenover hem. Het kan zijn dat Davids lankmoedigheid voor een deel voortkomt uit een gebrek aan initiatief, omdat hij te veel aan Joab overlaat. Toch kan hij een dergelijke lankmoedigheid alleen betonen omdat hij weet dat zijn recht op die plaats onbetwistbaar is.
Als mensen zich iets aanmatigen wat ze niet zijn, zijn ze in het algemeen licht geraakt als er iets in hun nadeel gebeurt en voelen ze zich snel bedreigd. Wie echter Gods waarheid kent en daarop vertrouwt, kan zich veroorloven zaken over zich heen te laten gaan, zonder boos te worden of bang te zijn voor nadeel.
Dat zien we bij David. Daardoor kan Isboseth een zekere tijd over Israël regeren, terwijl David ‘slechts’ over het huis van Juda koning is. De beproeving is hier mogelijk nog groter dan onder Saul. Saul was de gezalfde van de HEERE, maar Isboseth is iemand zonder recht. Dit is de weg die God met Zijn gezalfde koning gaat en waarin David zich schikt.
12 - 17 Abner wordt verslagen door David
12 Toen trok Abner, de zoon van Ner, met de manschappen van Isboseth, de zoon van Saul, [ten strijde], van Mahanaïm naar Gibeon. 13 Joab, de zoon van Zeruja, en de manschappen van David trokken ook [ten strijde]. Zij ontmoetten elkaar bij de vijver van Gibeon. Daar bleven zij [staan]: de een aan deze kant van de vijver en de ander aan de andere kant van de vijver. 14 Abner zei tegen Joab: Laten de jongemannen zich toch gereedmaken en voor onze ogen een tweekamp houden. En Joab zei: Laten zij zich gereedmaken. 15 Toen maakten zij zich gereed en staken over, [gelijk] in aantal: twaalf van Benjamin, namelijk voor Isboseth, de zoon van Saul, en twaalf van Davids manschappen. 16 De een greep de ander bij het hoofd en [stak] zijn zwaard in de zij van de ander, en zij vielen samen neer. Daarom noemde men die plaats, die bij Gibeon ligt, Veld van de zwaarden. 17 Er was op die dag een buitengewoon harde strijd. Maar Abner en de mannen van Israël werden verslagen door de manschappen van David.
We ontmoeten in dit gedeelte twee legeraanvoerders: Abner, de generaal van Isboseth, en Joab, de generaal van David. Abner is een edele man met een edel karakter, maar hij staat aan de verkeerde kant. Goede mensen staan wel eens aan de verkeerde kant. Daardoor is hij ook een tegenstander van David. Hij weet dat David de gezalfde van de HEERE is en toch kiest hij partij tegen hem.
Naast David staat een man, Joab, die alleen aan zichzelf denkt, aan winst. Slechte mensen staan wel eens aan de goede kant. Hij denkt nooit aan de zaak van de HEERE. Het is moeilijk te begrijpen, waarom David deze man zoveel macht heeft gegeven. Tegenover Joab is David zwak. David noemt hem hard. Dat is hetzelfde als bij Isboseth en Abner waar we ook een zwakke koning en een sterke legeroverste zien.
Joab wordt hier voor het eerst genoemd. Hij is wel aan David verbonden, maar deelt niet in het geloof van David. Joab is een man die wordt gekenmerkt door het verrichten van slechte daden en van grote daden. Bij beide soorten daden gaat het om zijn eigen voordeel. Hij duldt geen rivaliteit. Wie hij als rivaal ziet, ruimt hij uit de weg.
Abner neemt het initiatief tot de strijd. Hij lijkt erop uit te zijn ook Juda weer onder het gezag van het huis van Saul te brengen. Dat is een strijd tegen God en die moet hij daarom verliezen. Het toneel van de oorlog is bij de vijver van Gibeon. Waarschijnlijk kiest Abner die plaats omdat hij in het gebied van Benjamin ligt, waar Saul de meeste vrienden heeft.
Abner doet een voorstel waarbij slechts enkelen in de plaats van het geheel strijden. In plaats van dit voorstel verontwaardigd af te wijzen neemt Joab het aan. Het resultaat is een nutteloze slachtpartij met vierentwintig doden, want ze zijn allemaal zo goed en snel dat zij elkaar doden. De enige die heeft gewonnen, is de dood, die onverzadigbaar is.
Wat door het gevecht van de jongemannen voorkomen had moeten worden, gebeurt nu toch. De broederstrijd breidt zich uit en wordt een gevecht tussen de mannen van Israël en de manschappen van David.
18 - 23 Abner doodt Asahel
18 Nu bevonden zich daar drie zonen van Zeruja: Joab, Abisaï en Asahel. Asahel was een snelle loper, als een van de gazellen die in het veld leven. 19 En Asahel achtervolgde Abner; hij week niet van achter Abner vandaan, naar rechts of naar links. 20 Toen keek Abner achter zich en zei: Bent u dat, Asahel? En hij zei: Ik ben het. 21 Abner zei tegen hem: Buig u naar rechts of naar links, grijp een van de jongemannen, voor uzelf, en neem zijn uitrusting. Maar Asahel wilde niet achter hem vandaan gaan. 22 Nogmaals zei Abner tegen Asahel: Ga achter mij vandaan! Waarom zou ik u ter aarde slaan? Hoe zou ik uw broer Joab dan recht in de ogen kunnen kijken? 23 Maar hij weigerde weg te gaan. Toen stak Abner hem met het achtereind van [zijn] speer in de buik, zodat de speer er vanachter bij hem uitkwam; hij viel en stierf ter plekke. En het gebeurde dat allen die bij de plaats kwamen waar Asahel gevallen en gestorven was, bleven staan.
Asahel lijkt het in zijn jeugdige overmoed op Abner gemunt te hebben. Hij vertrouwt op zijn snelheid en behendigheid in de achtervolging. Zijn snelheid, mogelijk tegelijk zijn trots, brengt een spoedig verderf over hem. Roekeloos snelt hij achter Abner aan, terwijl hij lijkt te vergeten dat die een ervaren krijgsman is.
Hoewel Abner aan de verkeerde kant staat, is hij wel een eerlijke strijder. Hij probeert Asahel tot twee keer toe ervan te overtuigen achter hem weg te gaan. Dat toont zijn edele karakter.
Eerst wijst hij Asahel op andere mannen die hij zou kunnen doden. Dat zou hem toch ook eer bezorgen. Asahel gaat niet op het voorstel in. Hij lijkt maar van één ding bezield en dat is het in handen krijgen van Abner, dood of levend. Dat zal hem veel roem opleveren.
Abner doet een tweede poging Asahel op andere gedachten te brengen. Daarmee geeft hij hem de kans levend het strijdtoneel te verlaten. Als hij doorgaat, zal hij hem moeten doden. Abner is niet uit op zijn dood. Achter Asahel ziet Abner ook Joab. Hij kent Joab en weet dat deze de dood van Asahel zeker zal wreken en daarvoor geen enkel middel te slecht acht.
Helaas, Asahel luistert niet en wordt gedood, doordat Abner het achtereind van zijn speer in de buik van Asahel steekt. Deze ongebruikelijke handeling zal Asahel niet hebben verwacht. Hij zal zich door deze tactiek hebben laten verrassen. De effectiviteit is er niet minder om. Dit laat zien dat ook aan de kant van David mannen zijn die onverstandig handelen.
Het resultaat is dat er oponthoud in de strijd komt. Als Asahel dood op de weg ligt, blijven alle achtervolgers bij hem staan. Daardoor krijgt Abner de kans te ontkomen.
24 - 26 Joab en Abisaï achtervolgen Abner
24 Joab en Abisaï [bleven] echter Abner achtervolgen. Toen de zon onderging, kwamen zij bij de heuvel Amma, die tegenover Giach ligt, op de weg naar de woestijn van Gibeon. 25 De Benjaminieten kwamen achter Abner bijeen en vormden één groep; zij stonden op de top van een heuvel. 26 Toen riep Abner naar Joab en zei: Zal het zwaard voor eeuwig blijven verslinden? Weet u niet dat er uiteindelijk bitterheid overblijft? Hoelang [zal het duren] voordat u tegen het volk zegt dat zij de achtervolging van hun broeders opgeven?
Joab en Abisaï zetten de achtervolging voort. Dan komt de zonsondergang en moet de strijd worden gestaakt. Op dat moment doet Abner een goed voorstel. Hij wil deze strijd niet. Tegelijk is hij zelf schuldig aan deze strijd. Hij heeft het zwaard zelf opgenomen en de burgeroorlog veroorzaakt. Hij blijft volharden in het verdedigen van de verkeerde koning.
In vers 26 klinkt de aangrijpende vraag van Abner aan Joab: “Zal het zwaard voor eeuwig blijven verslinden?” Anders gezegd: ‘Komt er nooit een einde aan het doden?’ De vraag is terecht en ontdekkend. Toch dringt zich ook de vraag op of Abner de juiste persoon is om die vraag te stellen. Als hij zich had neergelegd bij Gods keus van Zijn koning, had deze strijd niet plaatsgevonden.
Ook dat kan op onze tijd en situatie worden toegepast. We kunnen bedroefd zijn vanwege een strijd onder broeders, maar we moeten ons ook afvragen in hoeverre we er zelf schuld aan hebben. Hoeveel mensen zijn er al verloren gegaan voor Gods getuigenis door een strijd tussen broeders? Wanneer zullen we eens ophouden met ons eigenzinnige handelen? Wanneer zullen we ons weer helemaal richten op de Heer en Zijn Woord, om van Hem zachtmoedigheid en nederigheid van hart te leren en in die gezindheid in de waarheid te wandelen?
27 - 32 Joab staakt de achtervolging
27 En Joab zei: [Zo waar] God leeft, had u maar [eerder] gesproken! Dan zou het volk vanmorgen al weggetrokken zijn; eenieder zou het achtervolgen van zijn broeder [gestaakt hebben]. 28 Toen blies Joab op de bazuin en heel het volk bleef stilstaan. Zij achtervolgden Israël niet langer en streden niet verder. 29 Abner en zijn mannen trokken die hele nacht door de Vlakte. Zij staken de Jordaan over, gingen heel de Bithronvallei door en kwamen in Mahanaïm. 30 Joab was teruggekeerd van achter Abner aan en had het hele volk bijeengebracht. Van Davids manschappen werden negentien mannen én Asahel vermist. 31 Maar Davids manschappen hadden bij Benjamin en onder de mannen van Abner [veel mannen] verslagen: driehonderdzestig man was gestorven. 32 Ze namen Asahel op en begroeven hem in het graf van zijn vader, dat in Bethlehem lag. Joab en zijn mannen liepen de hele nacht door. Het werd licht voor hen toen zij in Hebron kwamen.
Joab is te veel militair om niet op het voorstel van Abner in te gaan. Het voortzetten van de strijd zou veel manschappen kosten. Hij maakt Abner ook nog het terechte verwijt dat deze al veel eerder die woorden had moeten spreken. Dan was er ook geen strijd geweest met de vele onnodige verliezen. Als teken dat de achtervolging kan worden gestaakt en de strijd kan ophouden, blaast Joab op de bazuin. Abner en zijn mannen kunnen dan terug naar Mahanaïm waar Abner Isboseth koning heeft gemaakt (verzen 8-9).
De balans van de verliezen wordt opgemaakt. Van Davids manschappen zijn twintig mannen gedood, onder wie Asahel. Van de mannen van Abner zijn achttien keer zoveel mannen omgekomen. Asahel krijgt een speciale vermelding onder de gesneuvelden. Hij krijgt een speciale begrafenis. Hij wordt begraven in het graf van zijn vader te Bethlehem. De anderen zullen waarschijnlijk op het slagveld begraven zijn.
Evenals Abner en zijn mannen lopen ook Joab en zijn mannen de hele nacht door. Ze bereiken Hebron als het licht begint te worden. Dat is een mooie combinatie. Hebron betekent ‘gemeenschap’. Gemeenschap met God is alleen mogelijk in het licht. Dat het licht begint te worden, heeft ook iets te maken met het aanbreken van een nieuwe dag of periode voor het volk van God. De eerste zonnestralen van de vestiging van Davids koningschap zijn te zien. Helaas is Joab geen man in wiens leven veel te zien is van een omgang met God. Hij is iemand die alleen op eigen voordeel uit is. Dat zal later duidelijk worden.
De geschiedenis in dit hoofdstuk kunnen we praktisch als volgt toepassen. Het gaat erom dat de Heer Jezus Zijn heerschappij in ons leven kan vestigen en bij de uitoefening van die heerschappij de volle vrijheid van ons krijgt. Als er andere krachten werkzaam zijn in ons leven die dat tegenhouden, mogen we Hem vragen of Hij ons wil leren daar op de goede manier mee af te rekenen.
Ook voor de vestiging en uitoefening van Zijn gezag te midden van Zijn volk moeten we te werk gaan op een manier die bij Hem past. Als op dat terrein andere krachten werkzaam zijn, kunnen we Hem vragen of Hij ons wil leren hoe we daarmee moeten omgaan. Mannen als Joab geven niet altijd het goede voorbeeld.
Laten we bidden dat we in directe afhankelijkheid van de Heer Zelf worden bewaard. Laten we er ook voor bidden dat we ervoor worden bewaard mee te gaan in een strijd die alleen verliezers oplevert. We moeten leren de goede strijd te strijden (1Tm 6:12; 2Tm 4:7), met de juiste wapens en methoden (2Tm 2:5).