1 - 8 Joab wijst David terecht
1 Aan Joab werd verteld: Zie, de koning huilt en bedrijft rouw over Absalom. 2 Op die dag veranderde voor heel het volk de verlossing in rouw, want het volk had op die dag horen zeggen: De koning is bedroefd over zijn zoon. 3 Het volk kwam die dag sluipend de stad binnen, zoals volk dat beschaamd is als het in de strijd gevlucht is, zich sluipend voortbeweegt. 4 De koning had zijn gezicht bedekt, en de koning riep met luide stem: Mijn zoon Absalom, Absalom, mijn zoon, mijn zoon! 5 Toen kwam Joab binnen bij de koning in het huis en zei: U hebt vandaag de gezichten van al uw manschappen beschaamd doen staan, die vandaag uw leven hebben gered, het leven van uw zonen en uw dochters, het leven van uw vrouwen en het leven van uw bijvrouwen, 6 door lief te hebben wie u haten, en door te haten wie u liefhebben. U hebt vandaag immers laten blijken dat bevelhebbers en manschappen voor u niets betekenen. Want ik heb vandaag gemerkt dat als Absalom leefde en wij allen vandaag dood waren, dat het dan juist zou zijn in uw ogen. 7 Sta dan nu op, ga naar buiten en spreek naar het hart van uw manschappen. Want ik zweer bij de HEERE: als u niet naar buiten gaat, zal er deze nacht geen man bij u overnachten! En dit zal erger voor u zijn dan al het kwaad dat u van uw jeugd aan tot nu toe overkomen is. 8 Toen stond de koning op en ging in de poort zitten. En men maakte al het volk bekend: Zie, de koning zit in de poort. Toen kwam al het volk bij de koning. Intussen was Israël gevlucht, ieder naar zijn tenten.
Joab lijkt hier de leider van het volk te zijn en niet David. Het volk komt bij hem met de mededeling dat David overstelpt is van verdriet over het verlies van zijn zoon Absalom. David is zozeer verslagen en gebroken, dat het volk geen spoor van blijdschap durft te tonen over de verlossing. De houding en het gedrag van David hebben invloed op het hele volk. In plaats van de overwinning te vieren gedragen ze zich als verliezers. Zo groot kan de invloed zijn van een geliefd leider die overweldigd wordt door immens persoonlijk verdriet. David verliest zichzelf in zijn verdriet en verliest daardoor ook het belang van het volk uit het oog.
David is een vader met een bijzondere liefde voor een zoon die een opstandeling was. Die liefde gaat zover, dat zijn verdriet vanwege het verlies van Absalom ten koste van de gevoelens van anderen gaat. Terwijl David onophoudelijk aan zijn diepe rouwgevoelens uiting geeft, stapt Joab bij hem binnen. Hij pakt David stevig aan, en dat, terwijl hij toch zelf de oorzaak van de smart van David is. Hij, die de laatste zou moeten zijn om deze waarheid uit te spreken, spreekt toch wat juist is. Hij is de enige die dit tegen de koning kan zeggen. Zo gecompliceerd kunnen situaties soms zijn.
Joab schijnt een man zonder gevoel te zijn. Zonder enig medelijden, bijna koel zakelijk, breekt hij in de gevoelens van David in. Het moet nu afgelopen zijn met zijn treuren. David geeft door zijn houding en verdriet over de dood van zijn zoon de boodschap af dat alles wat zijn mannen voor hem hebben gedaan, niets betekent. Zijn mannen hebben zijn leven gered en dat van al zijn verwanten.
In plaats van daar dankbaar voor te zijn en zijn mannen te bedanken doet hij alsof zijn mannen hem kwaad hebben gedaan. David draait de zaken helemaal om, zo zegt Joab. Absalom die zijn vader haatte, heeft hij lief, en zijn mannen die zich uit liefde voor hem hebben ingezet, haat hij. Joab trekt de conclusie dat David het prima had gevonden dat zijn hele leger gedood was als Absalom nog maar leefde.
Joab beveelt (!) David op te staan en de manschappen toe te spreken. Hij waarschuwt hem ook dat hij er niet op hoeft te rekenen dat er nog iemand bij hem zal blijven als hij dat niet doet. Daarop wijzigt David zijn houding. Hij luistert naar Joab en doet wat hij zegt. Als David in de poort heeft plaatsgenomen, wordt dat bekendgemaakt aan het volk. Daarop komt al het volk naar hem toe.
Uit de houding van David ten aanzien van Absalom en de vermaning door Joab kunnen we veel leren over onze omgang met onze kinderen. Het is begrijpelijk dat een zorgenkind veel van onze aandacht opeist. Die zorgen kunnen het gevolg zijn van ziekte, maar ook veroorzaakt worden door een zondige weg die een kind gaat. Toch moeten we proberen het evenwicht te bewaren of te brengen in het geven van aandacht aan onze kinderen. Het gebeurt wel dat het ‘zorgenkind’ zoveel aandacht krijgt, dat de anderen daardoor de aandacht moeten missen die ook zij zo nodig hebben. De verzuchting is wel eens geslaakt: ‘Ik wilde dat ik ook eens iets geks durfde te doen, dan zou er ook voor mij aandacht zijn.’
Ook in de plaatselijke gemeente kan het gebeuren dat sommige jongeren niet de aandacht krijgen die ze nodig hebben. Daardoor kunnen probleemsituaties ontstaan die voorkomen hadden kunnen worden als we als ouderen iedere jongere het belang hadden laten voelen dat we in ieder van hen afzonderlijk stellen. Dan zijn we bezig zoals de Heer het wil, Die ook belangstelt in ieder van de kinderen van God persoonlijk.
Na de dramatische gebeurtenissen in verband met de greep naar de troon door Absalom en de dood van de opstandeling is het volk dat achter Absalom was aangegaan, naar hun woningen gevlucht.
9 - 15 David op weg terug naar Jeruzalem
9 En onder heel het volk, alle stammen van Israël, was er tweedracht. Men zei: De koning heeft ons gered uit de hand van onze vijanden en hij heeft ons bevrijd uit de hand van de Filistijnen, en nu is hij het land uit gevlucht voor Absalom! 10 En Absalom, die wij [tot koning] over ons gezalfd hadden, is in de strijd gestorven. Nu dan, waarom laat u na om de koning terug te halen? 11 Toen stuurde koning David de priesters Zadok en Abjathar [een bode] om te zeggen: Spreek tot de oudsten van Juda: Waarom zou u de laatsten zijn om de koning terug te halen naar zijn huis? (De woorden van heel Israël hadden namelijk de koning bereikt in zijn huis.) 12 U bent mijn broeders, u bent mijn beenderen en mijn vlees; waarom zou u dan de laatsten zijn om de koning terug te halen? 13 En tegen Amasa moet u zeggen: Bent u niet mijn beenderen en mijn vlees? God mag mij zó en nog veel erger met mij doen, als u niet alle dagen voor mij legerbevelhebber zult zijn in plaats van Joab. 14 Zo won hij het hart van alle mannen van Juda als één man, en zij stuurden [een bode] naar de koning [om te zeggen]: Keer terug, u en al uw dienaren. 15 Toen keerde de koning terug en kwam bij de Jordaan. En Juda was naar Gilgal gekomen om de koning tegemoet te gaan, om de koning de Jordaan te helpen oversteken.
Er komt een discussie onder het volk op gang over David, de sterke en tegelijk zwakke man. Ze praten over de ontstane situatie. De nuchterheid gebiedt de situatie onder ogen te zien. Ze denken terug aan wat David toch in vroeger jaren voor hen heeft betekend en gedaan. Absalom is geen goede keus geweest. Hij is wel even hun man geweest en ze hadden hem tot koning gezalfd, maar het is anders gelopen.
Uit hun overwegingen blijkt niet dat ze de HEERE erin betrekken en berouw hebben over hun verkeerde keus. Het gaat gewoon om de meest voor de hand liggende oplossing. Dat brengt hen ertoe elkaar verwijten te maken over het terughalen van David en elkaar te beschuldigen van nalatigheid.
Direct in aansluiting daarop lezen we dat David opdracht geeft om de oudsten van Juda aan te sporen hem terug te halen. Hij doet dat naar aanleiding van de overleggingen van de tien stammen, waarvan hij heeft gehoord. Dat stimuleert David om zich aan Juda aan te bieden om weer hun koning te zijn. Hij laat zijn boodschap daarover door de priesters Zadok en Abjathar overbrengen. Dat laat in beeld zien dat priesterdienst een voorname rol speelt in het herstel van de heerschappij van de Heer Jezus in ons leven als Heer. Priesterdienst richt onze harten op Hem. Als we Hem zien, zullen we Hem willen dienen.
Als we het praktisch bezien, is David hier een zwakke gelovige, die de indruk geeft dat hij de stam van Juda voortrekt, terwijl de tien stammen er ook over spraken hem tot hen terug te laten keren. Is hier bij David toch sprake van partijdigheid? Als koning behoort hij boven alle twaalf stammen te staan. Nu wekt hij de schijn dat hij een partijhoofd is.
Hij praat in op het eergevoel van Juda. Twee keer zegt hij tegen hen dat ze toch zeker niet de laatsten zullen zijn om hem terug te halen. Hij spreekt daardoor zijn duidelijke voorkeur uit. De tien stammen zijn hem ontrouw geworden. Het lijkt erop dat hij hun niet het voorrecht gunt hem eerder terug te halen dan Juda, die hij “mijn beenderen en mijn vlees” noemt. Het is niet zo, dat hij niet meer hun koning wil zijn. Wel wil hij hun laten merken dat de band met hen niet zo hecht is als zijn band met Juda.
We kunnen hier wel een toepassing op onszelf maken. Zo kunnen we zeggen dat we van alle ware gelovigen houden, terwijl we mogelijk toch onze voorkeuren hebben. We voelen ons veel meer een met hen die het met ons eens zijn en laten dat ook merken. Het kan dan zomaar gebeuren dat we ongemerkt een partij vormen waarvan anderen worden uitgesloten. Het kan ook zijn dat men zich tot partijhoofd laat maken, gewild of ongewild.
David geeft een speciaal woord voor Amasa mee. Amasa was legeroverste van Absalom geweest en David biedt hem aan legeroverste bij hem te worden. Ook dit lijkt een tactische reden te hebben. Hoe kan David hem deze toezegging doen? Het lijkt erop dat hij een familielid bevoordelen wil ten koste van een man die hij kwijt wil. Daarbij vergist hij zich weer in Joab. Joab duldt geen concurrentie en doodt Amasa (2Sm 20:9-10).
Zijn diplomatieke optreden levert het gewenste resultaat op. Het hart van alle mannen van Juda wordt gewonnen. Ze willen allemaal dat David weer hun koning wordt. De hele stam komt naar de Jordaan om hem daaroverheen te helpen en hem weer in hun midden te ontvangen. Het was mooier geweest als het hele volk was gekomen.
Door alles heen zien we David toch vooral als de zwakke man. Zoals al eerder is opgemerkt, heeft alles wat er in zijn huis is gebeurd in de afgelopen jaren en waarbij hij als vader en koning heeft gefaald, zijn geestelijk beoordelingsvermogen verminderd. Daardoor komt hij tot verkeerde beslissingen of tot beslissingen die niet het kenmerk van geloof dragen.
16 - 23 David bewijst Simeï genade
16 En Simeï, de zoon van Gera, een Benjaminiet die uit Bahurim kwam, kwam haastig met de mannen van Juda mee, koning David tegemoet, 17 en duizend man uit Benjamin met hem, en [ook] Ziba, de knecht van het huis van Saul, met zijn vijftien zonen en zijn twintig dienaren met hem. Zij slaagden erin de Jordaan [over te steken] vóór de koning er was. 18 Toen de pont overvoer om het koningshuis te laten oversteken, en om te doen wat goed was in zijn ogen, viel Simeï, de zoon van Gera, voor de koning neer terwijl deze de Jordaan overstak. 19 Hij zei tegen de koning: Laat mijn heer mij [mijn] misdaad niet toerekenen, en niet denken aan hoe uw dienaar zich misdragen heeft op de dag waarop mijn heer de koning uit Jeruzalem vertrok. Laat de koning het niet ter harte nemen. 20 Want uw dienaar weet het zeker: ík heb gezondigd; maar zie, ik ben vandaag als eerste van het hele huis van Jozef gekomen om mijn heer de koning tegemoet te gaan. 21 Toen antwoordde Abisaï, de zoon van Zeruja, en zei: Zou Simeï hiervoor niet gedood worden? Hij heeft immers de gezalfde van de HEERE vervloekt. 22 Maar David zei: Wat heb ik met u te maken, zonen van Zeruja, dat u mij vandaag tot tegenstander bent? Zou er vandaag iemand in Israël gedood worden? Immers, weet ik niet dat ik vandaag [weer] koning geworden ben over Israël? 23 De koning zei tegen Simeï: U zult niet sterven. En de koning zwoer het hem.
In verbinding met het bericht van het oversteken van de Jordaan worden enkele ontmoetingen verhaald, achtereenvolgens met Simeï, Mefiboseth en Barzillai. In al deze gevallen zien we een zwakke David, met toch ook mooie karaktertrekken. Het is moeilijk om deze ontmoetingen juist te duiden. We kunnen er voorzichtig wel enkele dingen uit leren.
Met de stam Juda komt ook Simeï mee. Hij beseft dat hij snel moet zijn om zijn huid te redden. Hij beseft ook dat hij zijn leven alleen veilig kan stellen als hij erkent dat hij verkeerd is geweest en een beroep doet op genade. Terwijl de pont overvaart naar het beloofde land, werpt Simeï zich voor David neer. Hij erkent zijn zonde en wijst er tegelijk op dat hij dan toch maar de eerste van het huis van Jozef is om David als koning te erkennen en te eren.
Abisaï laat duidelijk zijn misnoegen blijken over het kwaad dat deze man zijn koning heeft aangedaan. Hij velt direct het oordeel en pleit ervoor dat Simeï daarvoor alsnog gedood zal worden. Dit is al de derde keer dat Abisaï probeert David ertoe te brengen iemand te doden. Eerst Saul (1Sm 26:8), daarna Simeï (2Sm 16:9), en hier weer. De eerste en tweede keer reageerde David goed. Het is moeilijk te zeggen of dat ook hier zo is. Het kan zijn dat David Simeï genade schenkt vanuit een verkeerd gevoel van grootmoedigheid. Hij verleent gratie omdat hij weer koning is geworden.
David verklaart Abisaï “tot tegenstander” (letterlijk: satan), omdat die hem tot een handelen wil brengen dat tegengesteld is aan zijn wens om genade te bewijzen. Toch wordt Simeï later alsnog gedood voor zijn vervloeken van David. Dat gebeurt door Salomo op advies van David (1Kn 2:8-9,44,46).
24 - 30 David ontmoet Mefiboseth
24 Ook Mefiboseth, de [klein]zoon van Saul, kwam de koning tegemoet. Hij had zijn voeten niet schoongemaakt, zijn baard en snor niet geschoren en zijn kleren niet gewassen, van de dag af waarop de koning was weggegaan tot de dag toe waarop hij in vrede terugkeerde. 25 En het gebeurde, toen hij in Jeruzalem de koning tegemoetkwam, dat de koning tegen hem zei: Waarom bent u niet met mij meegegaan, Mefiboseth? 26 En hij zei: Mijn heer koning, mijn dienaar heeft mij bedrogen, want uw dienaar zei: Ik zal een ezel voor mij zadelen, en daarop rijden en naar de koning trekken; uw dienaar is immers kreupel. 27 Bovendien heeft hij uw dienaar bij mijn heer de koning belasterd. Mijn heer de koning is echter als een engel van God; doe maar wat goed is in uw ogen. 28 Heel het huis van mijn vader was immers bij mijn heer de koning ten dode opgeschreven; toch hebt u uw dienaar geplaatst bij hen die aan uw tafel eten. Wat voor recht heb ik [dan] nog, en [hoe kan ik dan] nog een beroep doen op de koning? 29 Toen zei de koning tegen hem: Waarom spreekt u nog langer over uw zaken? Ik zeg: U en Ziba, u moet het land delen. 30 En Mefiboseth zei tegen de koning: Hij mag ook alles [wel] nemen, omdat mijn heer de koning in vrede in zijn huis is gekomen.
De tweede die David tegemoetkomt, is Mefiboseth. Aan hem is te zien dat hij gedurende de afwezigheid van David geen zorg aan zichzelf heeft besteed. Al zijn gedachten zijn uitgegaan naar zijn weldoener. Mefiboseth is een beeld van de gelovige die uitziet naar de komst van zijn Heer en daarom niet druk bezig is met het wijden van “zorg aan het vlees om [aan] begeerten [te voldoen]” (Rm 13:14b).
Mefiboseth mag dan een beeld zijn van een gelovige die uitziet naar de komst van de Heer Jezus, David is hier beslist geen beeld van de Heer Jezus. Hij verwijt Mefiboseth dat die niet met hem is meegegaan. Mefiboseth vertelt David de ware reden en ook over het bedrog van Ziba. Hij wijst er ook op dat hij kreupel is, waardoor hij niet in staat was om zelf achter David aan te gaan. Wat Ziba over hem aan David heeft verteld, is niet waar.
De houding van Mefiboseth is prachtig. Hij spreekt er niet over dat David Ziba heeft geloofd. Hij heeft voortdurend uitgezien naar zijn terugkeer, terwijl hij zich bewust is gebleven van de genade die hem is verleend. Daarover spreekt hij. Hij herinnert zich goed hoe hij, iemand die ten dode opgeschreven was omdat hij tot het huis van Saul behoorde, door David is opgenomen onder hen die aan zijn tafel eten (2Sm 9:13). Hij is nog steeds overweldigd door dit bewijs van goedertierenheid. Wat voor recht heeft hij in het licht daarvan?
Het is te wensen dat wij, aan wie ook goedertierenheid is bewezen, voortdurend leven in het besef daarvan en dat dit besef ons telkens mag overweldigen en tot grote dankbaarheid mag brengen aan Hem Die ons die goedertierenheid heeft bewezen. Dat zal ons ervoor bewaren op ons recht te gaan staan en ons recht op te eisen.
De reactie van David op de woorden van Mefiboseth laat ons niet aan de Heer Jezus denken. David is zich bewust dat hij zich heeft vergist door Ziba het land te geven. Toch wil hij daarover niet verder spreken. In zijn woorden klinkt wat ergernis door over de fout die hij heeft gemaakt. Hij geeft die fout niet toe, maar beslist dat het land dan maar moet worden gedeeld. Dit is geen wijs besluit, het is integendeel een verkeerd besluit.
De opdracht van David om het land te delen maakt de gezindheid van Mefiboseth openbaar. Mefiboseth protesteert niet. Integendeel, hij wil niets van het land hebben, want hij heeft David terug. En om David gaat het hem. De houding van Mefiboseth is bewonderenswaardig en waard om door ons te worden nagevolgd met het oog op onze verhouding tot de Heer Jezus.
Het antwoord van Mefiboseth is het bewijs dat hij alleen belangstelling voor David heeft en op geen enkele manier uit is op teruggave van zijn bezit. Het is de taal van Paulus, die zegt: “Wat winst voor mij was, heb ik om Christus’ wil schade geacht. Jazeker, ik acht ook alles schade te zijn om de uitnemendheid van Christus Jezus, mijn Heer, om Wie ik de schade van alles heb geleden en het als vuilnis acht, opdat ik Christus mag winnen en in Hem bevonden word” (Fp 3:7-9a).
31 - 40 Afscheid van Barzillai
31 Barzillai uit Gilead was uit Rogelim gekomen. Hij stak met de koning de Jordaan over om hem over de Jordaan uitgeleide te doen. 32 Barzillai nu was zeer oud, een man van tachtig jaar. Hij had de koning onderhouden toen die in Mahanaïm zijn verblijf had, want hij was een zeer vermogend man. 33 De koning zei tegen Barzillai: Steek met mij over, dan zal ik u bij mij in Jeruzalem onderhouden. 34 Maar Barzillai zei tegen de koning: Hoeveel zullen de dagen van de jaren van mijn leven [nog] zijn, dat ik met de koning naar Jeruzalem zou trekken? 35 Ik ben nu tachtig jaar oud. Zou ik kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad? Zou uw dienaar kunnen proeven wat ik eet en wat ik drink? Zou ik nog kunnen luisteren naar de stem van zangers en zangeressen? Waarom zou uw dienaar mijn heer de koning verder tot last zijn? 36 Uw dienaar zal maar een eindje met de koning over de Jordaan gaan. Waarom zou de koning mij deze beloning geven? 37 Laat uw dienaar toch terugkeren, zodat ik in mijn stad sterf, bij het graf van mijn vader en mijn moeder. Maar zie, [hier] is uw dienaar Chimham; laat die met mijn heer de koning oversteken, en doe hem wat goed is in uw ogen. 38 Toen zei de koning: Chimham zal met mij oversteken en ík zal hem doen wat goed is in uw ogen; ja, alles wat u van mij wenst, zal ik u doen. 39 Toen al het volk de Jordaan was overgestoken en [ook] de koning was overgestoken, kuste de koning Barzillai en zegende hem; zo keerde deze terug naar zijn [woon]plaats. 40 De koning ging verder naar Gilgal, en Chimham ging met hem mee. Al het volk van Juda had de koning helpen oversteken, alsook een gedeelte van het volk van Israël.
De derde man over wie we lezen dat hij een ontmoeting met David heeft, is Barzillai. Het onderhoud dat David met hem heeft, is weer anders dan het onderhoud dat hij had met Simeï en ook weer anders dan dat met Mefiboseth. Hier gaat het initiatief van David uit. Barzillai is een vermogend man en heeft zijn bezittingen gebruikt om in het onderhoud van de koning te voorzien.
David is die steunbetuigingen niet vergeten. Barzillai heeft hem geholpen in een tijd dat hij op de vlucht was voor Absalom. Daarmee heeft Barzillai een groot risico genomen. Hij wist ook niet hoe de strijd zou verlopen. Hij heeft echter in geloof gekozen voor de man van Gods keus. Daarvoor komt nu de waardering uit de mond van David. Uit dankbaarheid voor alles wat Barzillai voor hem heeft gedaan, biedt David aan dat Barzillai met hem meegaat. Dan mag hij bij David in Jeruzalem wonen en zal David ervoor zorgen dat het hem in zijn laatste levensjaren aan niets ontbreekt.
Barzillai wil David echter niet "verder tot last zijn" (vers 35). Hij geeft daarvoor in de verzen 34-35 diverse redenen. De redenen die hij aanvoert – zijn ouderdom met de daarbij behorende gebreken –, zouden we negatief kunnen uitleggen. Dan zou er sprake zijn van een weigering, verpakt in aannemelijke excuses. Toch lijkt die benadering geen recht te doen aan wat Barzillai voor David heeft gedaan. Ook de reactie van David geeft geen aanleiding tot een negatieve benadering.
Het is meer voor de hand liggend de aangevoerde redenen te zien als een bewijs dat hij niet zijn eigen belang, maar dat van David zoekt. Dat heeft hij steeds gedaan en dat doet hij ook nu. Als hij in zijn plaats Chimham aan David geeft om met hem de Jordaan over te steken, spreekt daaruit diezelfde gezindheid ten opzichte van David. Davids waardering voor Barzillai is groot. Hij zal Chimham behandelen als was het Barzillai zelf.
We kunnen in Barzillai ook zien wat ouderen voor de Heer Jezus en de Zijnen kunnen doen. Als we denken aan wat hij voor David heeft gedaan, kunnen we in hem een beeld van een vader in Christus zien (1Jh 2:13-14). Vaders in Christus hebben veel geestelijke rijkdom verzameld. Zij zijn in staat om gelovigen die geen kennis van de geestelijke zegeningen hebben, van die rijkdom mee te delen en hen op weg te helpen naar ‘Jeruzalem’, dat wil zeggen de plaats waar de Heer Jezus woont in het midden van de Zijnen.
Dat Barzillai in plaats van zelf mee te gaan de jonge Chimham – misschien zijn zoon, misschien zijn knecht – mee laat gaan, houdt ook een les in. We zien daarin een mooi voorbeeld hoe een oude gelovige een jonge gelovige zijn plaats laat innemen in de weg met de Heer Jezus.
David gaat de weg terug, het beloofde land in, door de Jordaan. Op die manier zal in de eindtijd ook het overblijfsel van Israël terugkeren naar het land. Dan zal het hele volk verenigd zijn. Hier is de scheiding nog een feit. Ook Gilgal wordt genoemd op de weg terug. Het is de weg die het volk destijds is gegaan om het land te veroveren. In Gilgal vond de besnijdenis plaats, wat spreekt van het oordeel over het vlees. Die weg moet weer worden gegaan als er afwijking is geweest. Het verkeerde moet worden beleden en weggedaan. Als dat gebeurt, is dat een nieuw begin, het begin van een nieuwe weg met de Heer waarop weer nieuwe geestelijke ervaringen worden opgedaan.
41 - 43 Israël en Juda maken ruzie om David
41 En zie, alle mannen van Israël kwamen naar de koning, en zeiden tegen de koning: Waarom hebben onze broeders, de mannen van Juda, beslag op u gelegd, en hebben zij de koning en zijn huis de Jordaan helpen oversteken, en alle mannen van David met hem? 42 Toen antwoordden alle mannen van Juda de mannen van Israël: Omdat de koning aan ons verwant is. Waarom bent u toch [in woede] ontstoken over deze zaak? Hebben wij ook maar iets gegeten [op kosten] van de koning of heeft hij ons een geschenk gegeven? 43 De mannen van Israël antwoordden de mannen van Juda en zeiden: Tien delen van de koning zijn van ons, dus ook op David hebben wij meer [recht] dan u. Waarom hebt u ons dan [zo] geminacht en [waarom] telde ons woord niet als eerste om onze koning terug te halen? Het woord van de mannen van Juda had echter meer kracht dan het woord van de mannen van Israël.
Dan komt het moment dat de mannen van Israël zich laten horen. Zij doen hun beklag over de handelwijze van hun broeders, de mannen van Juda. David heeft daar zelf aan bijgedragen door zijn voorkeursbehandeling van Juda. Het gevolg is jaloersheid. We zien dat de scheuring die zich onder de regering van de kleinzoon van David, Rehabeam, zal voltrekken, hier al verborgen aanwezig is.
In de kerkgeschiedenis is verdeeldheid niet altijd – of misschien beter: vaak niet – het gevolg van een verschil in leerstellingen, maar van het verschil in karakters van hen die bepaalde leerstellingen verdedigen. Wat gebeurt onder de schijn van een verschil in leeropvatting, is in werkelijkheid een strijd tussen mensen die niet voor elkaar willen onderdoen.
De mannen van Israël reageren vleselijk. Het antwoord van de mannen van Juda is net zo vleselijk. Het wijze woord dat Salomo later spreekt, “een zacht antwoord keert woede af, maar een krenkend woord wekt toorn op” (Sp 15:1), wordt door geen van beide partijen ter harte genomen. De mannen van Israël vinden dat zij meer recht op David hebben omdat zij groter in aantal zijn. Er ontstaat twist onder Gods volk tussen aan de ene kant Juda met een deel van Israël en aan de andere kant de rest van Israël. De twist draait om de vraag wie het meeste recht op David heeft. Is het wel goed om zo te spreken? David is toch koning van het hele volk?
Wij moeten oppassen dat we de Heer Jezus niet voor onze groep claimen. Dat kan gemakkelijk gebeuren als we menen dat we trouwere gelovigen zijn dan anderen, of dat we menen dat we meer kennis hebben dan anderen, of dat we meer gaven van de Geest menen te bezitten dan anderen. Laten we bidden dat de Heer ons ervoor bewaart om met onze broeders en zusters, waar ze zich ook bevinden, over Hem te spreken in die zin dat wij een groter recht op Hem zouden hebben dan de ander.
Dit is het kwaad dat Paulus bij de Korinthiërs veroordeelt (1Ko 1:12-13). De groep die Christus als partijhoofd claimt, is het ergst. Zij zijn nog erger dan de Korinthiërs die Petrus of Paulus als partijhoofd hebben gekozen. Dat klinkt misschien vreemd, maar toch is het zo. Paulus somt vier partijen op met ieder een eigen partijhoofd. Eén van die partijhoofden is Christus. Maar kan Hij op één lijn gesteld worden met welk mens dan ook? Toch is dat precies wat de Korinthiërs doen. Christus wordt tot een partijhoofd gemaakt, naast Paulus en Petrus en Apollos! Wat deze partij hiermee zegt, is: ‘Wij zijn de enigen die het juiste standpunt innemen. Wie zich bij Paulus of Apollos of Petrus aansluit, hoort er niet bij.’ Iedere gelovige hoort echter bij Christus, hoewel hij zich misschien, helaas, heeft aangesloten bij de een of andere groep die zich noemt naar een bepaalde dienaar.
Christus is niet in een hokje te plaatsen – net zomin trouwens als Zijn ware dienaren, want die willen niet aan het hoofd van een partij staan of in een hokje geplaatst worden. Als Paulus dan ook zegt dat Christus niet gedeeld is, geeft hij daarmee te kennen dat Christus niet als partijhoofd door de een of andere groep is op te eisen.
Dat beeld herken je misschien in de christenheid om je heen. Wat een verdeeldheid! De ene groep noemt zich naar Luther, een andere naar Calvijn. Ook zijn er groepen en kerken waar mensen bij elkaar komen, alleen omdat ze het eens zijn over bepaalde stukjes of onderwerpen uit de Bijbel, bijvoorbeeld de doop, terwijl anderen, die daar anders over denken, zich daar niet bij kunnen aansluiten. Dat de Heer Jezus de Enige is door Wie christenen bij elkaar horen, is steeds meer op de achtergrond geraakt. Laten we daarom Hem en wat Hij zegt in Zijn Woord weer op de voorgrond plaatsen!