Israël heeft iets gedaan wat de toorn van de HEERE heeft opgewekt (vers 11De toorn van de HEERE ontbrandde opnieuw tegen Israël. Hij zette David tegen hen op door te zeggen: Ga Israël en Juda tellen.). Wat het is, wordt niet vermeld. Het gaat om de reactie van de HEERE daarop. Hij stelt David als de leider van Zijn volk daarvoor verantwoordelijk. Daarom zet Hij David tegen het volk op. Uit 1 Kronieken weten we dat Hij daarvoor gebruik maakt van de satan (1Kr 21:11Toen stond de satan op tegen Israël, en hij zette David ertoe aan om Israël te tellen.). De boeken 1 Kronieken en 2 Kronieken beschrijven de geschiedenis van Gods volk zoals God daar graag aan terugdenkt. God wil naar Zijn raadsbesluit de plaats aanduiden waar Hij gediend wil worden en de satan wil dat verhinderen. We zien daar dat God niet ondanks, maar door middel van de zonde van David Zijn doel bereikt. Zo is het ook met de zondeval, die door God wordt gebruikt tot uitvoering van Zijn raadsbesluiten. Wij kunnen dat niet begrijpen, maar toch is het zo.
Hier gaat het om de zijde van de mens. De satan kan niets doen zonder de toelating of de wil van God. Hier wordt niet over de tempel gesproken. Het gaat meer om Gods handelen met David. Het gaat om zijn verantwoordelijkheid. In Davids hart komt de begeerte op om te weten hoe groot zijn leger is. God is niet de oorsprong van de zonde, maar de begeerte in het hart van de mens (Jk 1:13-1413Laat niemand, als hij verzocht wordt, zeggen: Ik word door God verzocht. Want God kan niet door het kwade verzocht worden en Hijzelf verzoekt niemand.14Maar ieder wordt verzocht als hij door zijn eigen begeerte meegesleept en verlokt wordt.). De zonde is al in Davids hart en dat ziet God. God brengt die zonde aan het licht, opdat David de zonde kan oordelen.
Met zijn begeerte om de kracht van zijn leger te weten neemt hij de plaats van God in. Wat hij in werkelijkheid met zijn opdracht om te tellen zegt, is dat hij het land van God als zijn eigen land beschouwt en zijn leger ziet als zijn eigen middel om het in bezit te houden. De afhankelijkheid van God is hij kwijt. Hij begaat hiermee in principe de zonde van het volk toen zij zeiden dat ze een koning wilden hebben, net als de volken om hen heen (1Sm 8:19-2019Maar het volk weigerde naar de stem van Samuel te luisteren. Zij zeiden: Nee, er moet toch een koning over ons komen.20Dan zullen wij ook zijn als al de volken; onze koning zal ons leiding geven en hij zal voor ons uitgaan en onze oorlogen voeren.). Nu wil de koning de sterkte van zijn leger weten, net als de koningen van de volken om hem heen.
Waarom is het verkeerd het volk te tellen? Dat heeft God toch ook meerdere keren gedaan (Nm 1:2-32Neem het aantal op van heel de gemeenschap van de Israëlieten, [ingedeeld] naar hun geslachten [en ] naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, al wie mannelijk is, hoofd voor hoofd.3[Het gaat om] ieder in Israël die met het leger uittrekt, van twintig jaar oud en daarboven. Die moet u tellen, [ingedeeld] naar hun legers, u en Aäron.; 26:1-41Het gebeurde nu na die plaag dat de HEERE tegen Mozes en tegen Eleazar, de zoon van de priester Aäron, zei:2Neem het aantal op van heel de gemeenschap van de Israëlieten, van twintig jaar oud en daarboven, naar hun families, ieder die in Israël met het leger uittrekt.3Mozes dan en de priester Eleazar zeiden tegen hen, in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, [ter hoogte] van Jericho:4[Neem het aantal op] van twintig jaar en daarboven, zoals de HEERE Mozes en de Israëlieten, die uit het land Egypte vertrokken waren, geboden had.)? We moeten bedenken dat het David erom gaat de kracht van zijn leger te weten (vers 99Joab gaf de koning het aantal van het getelde volk: er waren in Israël achthonderdduizend strijdbare mannen die het zwaard [konden] hanteren, en de mannen van Juda waren vijfhonderdduizend man [sterk].). Hij wil weten hoe sterk hij is en dat is afhankelijk van het aantal soldaten dat hij heeft. Dat is zijn fout. Hij vergeet dat hij afhankelijk is van Gods kracht. Het is ernstig als wij in aantallen gaan denken om daaraan onze kracht af te meten. We kunnen daarbij denken bijvoorbeeld aan het aantal van hen met wie we samenkomen en het aantal gaven. In de geschiedenis van Gideon zien we hoe God over getallen denkt (Ri 7:22En de HEERE zei tegen Gideon: Het volk dat bij u is, is voor Mij te talrijk om Midian in hun hand te geven. Anders zou Israël zich tegen Mij kunnen beroemen en zeggen: Mijn [eigen] hand heeft mij verlost!). God wil altijd voorkomen dat het vlees zich beroemt (vgl. 1Ko 1:27-2927maar het dwaze van de wereld heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en het zwakke van de wereld heeft God uitverkoren om het sterke te beschamen,28en het onaanzienlijke van de wereld en het verachte heeft God uitverkoren, <en> wat niets is, om wat iets is teniet te doen,29opdat geen vlees roemt voor God.).
Bij Nebukadnezar zien we iets dergelijks als hij zichzelf op de borst slaat over “het grote Babel”, waarvan hij zegt: “Dat ik als een huis voor het koninkrijk gebouwd heb, door mijn sterkte en ter ere van mijn majesteit” (Dn 4:28-3328Dit alles overkwam koning Nebukadnezar.29Na verloop van twaalf maanden was hij aan het wandelen op [het dak van] het koninklijk paleis van Babel.30De koning nam het woord en zei: Is dit niet het grote Babel dat ík als een huis voor het koninkrijk gebouwd heb, door mijn sterke macht en ter ere van mijn majesteit?31Dit woord was nog in de mond van de koning [of] er klonk een stem vanuit de hemel: U, koning Nebukadnezar, wordt aangezegd: Het koningschap is van u weggegaan!32Men zal u uit de mensen[wereld] verstoten en u zult uw verblijf hebben bij de dieren van het veld. Men zal u gras te eten geven zoals aan de runderen, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat u erkent dat de Allerhoogste Heerser is over het koningschap van de mensen en dat geeft aan wie Hij wil.33Op hetzelfde moment werd dat woord over Nebukadnezar voltrokken. Hij werd uit de mensen[wereld] verstoten, hij at gras zoals runderen, en zijn lichaam werd bevochtigd door de dauw van de hemel, totdat zijn haar zo lang werd als [de veren] van arenden en zijn nagels als [die] van vogels.). Hij wordt hiervoor geoordeeld. Bij Herodes zien we hetzelfde. Hij matigt zichzelf de eer aan die alleen God toekomt en wordt daarvoor gedood (Hd 12:21-2321Op een vastgestelde dag nu hield Herodes, na een koninklijk gewaad te hebben aangedaan <en> gezeten op de rechterstoel, een toespraak tot hen.22En het volk riep hem toe: Een stem van God en niet van een mens!23En onmiddellijk sloeg een engel van [de] Heer hem, omdat hij God niet de heerlijkheid gaf; en hij werd door wormen gegeten en stierf.). Gods regering is voor ieder gelijk. Nooit kan Hij Zijn eer aan een ander geven (Js 42:88Ik ben de HEERE – dat is Mijn Naam;
Mijn eer zal Ik aan geen ander geven,
evenmin Mijn lof aan de [afgods]beelden.
; 48:1111Omwille van Mij, omwille van Mij doe Ik [het],
want hoe zou [Mijn Naam] ontheiligd worden!
Ik zal Mijn eer aan geen ander geven.). Als de Heer ons ten behoeve van Zijn volk wil gebruiken, laat het dan zo zijn dat wij ons steeds bewust zijn dat het Zijn volk is.
David geeft Joab de opdracht het volk te gaan tellen. Joab heeft daar echter bezwaar tegen. Het lijkt erop dat Joab hier een betere beoordeling van dit plan heeft dan David. Hij voorziet dat deze opdracht niet naar de wil van de HEERE is. Dat is niet omdat hij de wil van de HEERE wil doen, maar omdat hij de toorn van de HEERE vreest.
Dit keer laat David zich niet door Joab gezeggen en zet zijn wil door. We mogen ons wel afvragen of wij ons laten waarschuwen als we iets van plan zijn waarover anderen hun bezwaren uiten. Willen we dan ons plan heroverwegen voor de Heer, ook als bij hen die ons waarschuwen mogelijk eigen belangen een rol spelen? Ondanks de tegenwerpingen van Joab en de andere legeroversten wordt het land geteld. Na “negen maanden en twintig dagen” krijgt David de uitkomst. Al die tijd heeft God geduld met de zonde die David begaat. Het geweten van David ontwaakt echter niet eerder dan nadat het kwaad is bedreven.
Als David de uitkomst krijgt, weet hij tenminste waarop hij kan vertrouwen. Wat hier niet wordt beschreven, is dat Joab niet helemaal rond is gekomen (1Kr 21:66Levi en Benjamin telde hij echter onder hen niet, want Joab had een afschuw van het woord van de koning.). Hij heeft niet het hele volk geteld. Opmerkelijk is dat in vers 99Joab gaf de koning het aantal van het getelde volk: er waren in Israël achthonderdduizend strijdbare mannen die het zwaard [konden] hanteren, en de mannen van Juda waren vijfhonderdduizend man [sterk]. weer het onderscheid tussen Israël en Juda naar voren komt. Hierin zien we weer die verwijzing naar de tweedeling van het rijk die onderhuids al aanwezig is.