Inleiding
Dit hoofdstuk gaat over de bouw en de inrichting van de tempel. Een globale indeling is:
1. Inleiding, vers 1.
2. Buitenbouw, verzen 2-10.
3. Verantwoordelijkheid, verzen 11-13.
4. Binnenbouw, verzen 14-35.
5. Afronding, verzen 37-38.
Bij een meer verfijnde indeling zien we de volgende aspecten van de bouw:
1. Begin van de bouw, vers 1.
2. De afmetingen, verzen 2-3.
3. De vensters, vers 4.
4. De verdiepingen, verzen 5-6.
5. De geruisloosheid van de bouw, vers 7.
6. Nog eens de verdiepingen, verzen 8-10.
7. Een woord voor Salomo, verzen 11-13.
8. De bedekking van de muren en de vloer, verzen 14-18.
9. De aanspraakplaats, overtrokken met gedegen goud, verzen 19-20.
10. De gouden bekleding van het geheel, inclusief het altaar, verzen 21-22.
11. De twee grote cherubs, verzen 23-28.
12. Cherubs, palmen en open bloemknoppen op de muren, vers 29.
13. De vloer met goud bedekt, vers 30.
14. De deuren, verzen 31-35.
15. De binnenste voorhof, vers 36.
16. De duur van de bouw, verzen 37-38.
1 Begin van de tempelbouw
1 Het gebeurde nu in het vierhonderdtachtigste jaar na de uittocht van de Israëlieten uit het land Egypte, in het vierde jaar van het koningschap van Salomo over Israël, in de maand Ziv (dat is de tweede maand), dat hij het huis van de HEERE bouwde.
Voor de geschiedschrijver is de start van de bouw van de tempel een markant punt in de geschiedenis van Israël. Hij noemt het jaar waarin die start ligt en verbindt die datum met de uittocht van Israël uit de slavernij in Egypte. De start van de bouw van de tempel vindt plaats in 966 v.Chr. De uittocht vond plaats in 1446 v.Chr. Hoewel er veel tijd tussen zit, worden hier de uittocht en de tempelbouw nauw aan elkaar verbonden. Bij de uittocht, aan de oever van de Rode Zee, heeft het volk gezongen over de woning van de HEERE (Ex 15:17). Het doel van de verlossing uit Egypte was dat God bij Zijn volk, een verlost volk, zou wonen. De tempel wordt hier “het huis van de HEERE” genoemd.
Ook de maand van het begin van de bouw wordt genoemd, “de maand Ziv (dat is de tweede maand)”. Deze maand komt overeen met onze maand mei. “Ziv” betekent ‘glans’ of ‘pracht’, waarschijnlijk vanwege de ontluikende bloemenpracht in die maand. In geestelijk opzicht duidt dit op een nieuw aangebroken periode waarin alles fris en mooi is. Israël staat op de drempel van de heerlijke zomertijd van zegen en voorspoed. De tempel glanst van goud. De plaats van de bouw wordt niet genoemd, maar we weten uit 2 Kronieken dat het op de berg Moria is (2Kr 3:1).
In geestelijk opzicht horen de verlossing uit de macht van de zonde en het huis van God, dat is de gemeente (1Tm 3:15), ook bij elkaar. Onze verlossing door de Heer Jezus is het uitgangspunt en wie Hem in het geloof als Verlosser heeft aangenomen, wordt verzegeld met de Heilige Geest en hoort daardoor bij de gemeente.
Salomo begint “in het vierde jaar” van zijn regering met de bouw van de tempel. De eerste drie jaar is hij bezig geweest met het regelen van de zaken van zijn rijk. De tijd die wij gebruiken om ons voor te bereiden op het werk van God en om ons los te maken van alles, wat ons daarvan zou kunnen afleiden, is geen verloren tijd.
In het bouwen van de tempel is Salomo ook een beeld van de Heer Jezus. Van de Messias wordt namelijk gezegd dat Hij de tempel zal bouwen (Zc 6:12). De tempel is het onderpand van het duurzame bezit van het erfdeel door het volk. Gods aanwezigheid stelt het bezit definitief vast.
2 - 10 De buitenbouw
2 En het huis, dat de koning Salomo voor de HEERE bouwde, was zestig el in zijn lengte, twintig [el] in zijn breedte en dertig el in zijn hoogte. 3 En de voorhal, vóór aan de grote zaal van het huis, was twintig el in zijn lengte, overeenkomstig de breedte van het huis, [en] tien el in zijn breedte, vóór aan het huis. 4 Hij maakte voor het huis vensters voorzien van kozijnen met traliewerk. 5 En rondom tegen de muur van het huis bouwde hij een uitbouw, tegen de muren van het huis rondom, [zowel] van de grote zaal als van het binnenste heiligdom. Zo maakte hij zijkamers rondom. 6 De onderste [verdieping van deze] uitbouw was vijf el in zijn breedte, de middelste was zes el in zijn breedte, en de derde was zeven el in zijn breedte, want hij had aan het huis rondom aan de buitenkant uitdiepingen gemaakt, zonder in te grijpen in de muren van het huis. 7 Het huis nu werd, toen het gebouwd werd, met afgewerkte stenen gebouwd, [zoals die waren] aangevoerd, zodat geen hamers of bijlen [of] enig [ander] ijzeren gereedschap in het huis gehoord werden toen het gebouwd werd. 8 De ingang van de middelste zijkamer bevond zich aan de rechterzijde van het huis. En met wenteltrappen ging men naar boven naar de middelste [verdieping] en van de middelste naar de derde. 9 Zo bouwde hij het huis en voltooide het. Hij bedekte het huis met dwarsbalken en rijen van ceders. 10 Hij bouwde ook de uitbouw tegen heel het huis, vijf el in zijn hoogte, en hij bevestigde die aan het huis met cederhout.
De maten van het huis (vers 2) zijn het dubbele van de maten van de tabernakel. De tempel is een vergrote tabernakel. De afmetingen van de tempel zijn, naar onze afmetingen omgerekend, zevenentwintig meter lang, negen meter breed en veertien meter hoog. De voorhal is extra, evenals de vensters (verzen 3-4). In de tabernakel waren geen vensters.
De tempel is, evenals de tabernakel, een beeld van:
1. De openbaring van de heerlijkheid van God in Christus.
2. De woonplaats van God.
3. Een plaats waar de mens tot God kan naderen om Hem te dienen als priester.
Er zijn twee beschrijvingen van de tempel. Ze staan in 1 Koningen en in 2 Kronieken. In 2 Kronieken ligt de nadruk op het altaar – en daarmee de dienst in verbinding met het altaar – en het naderen tot God. Hier in 1 Koningen wordt het altaar niet genoemd, evenmin als de voorhang. Hier wordt de zijde van het wonen benadrukt, want hier hebben we ook de kamers bij de tempel, waar de priesters wonen. Rondom de tempel, dat wil zeggen aan de beide lange zijden en de achterzijde, niet de voorzijde, worden kamers gebouwd en wel in drie verdiepingen (verzen 5-6).
Er is een nog grotere vreugde dan op te trekken naar de tempel en dat is er te wonen. Dit leidt tot het priesterschap dat op bijzondere wijze tot uiting komt in het prijzen van de HEERE (1Kr 9:33).
Waar God Zijn woonplaats heeft, omringt Hij Zich met woningen. Daarom kunnen we de tempel ook zien als een beeld van het Vaderhuis, waarvan de Heer Jezus zegt dat daar “vele woningen” zijn (Jh 14:2). Daarmee lijkt Hij te zinspelen op de woningen die Salomo bij de tempel bouwt. De Heer Jezus noemt de tempel ook “het huis van Mijn Vader” (Jh 2:16).
De tempel is niet alleen een grotere herhaling van de tabernakel. De tabernakel was bedoeld om te worden meegedragen door de woestijn. De tempel daarentegen staat vast, er is rust voor God. Het volk is tot rust gekomen en woont in rust in het beloofde land en God woont te midden van Zijn volk. Na de woestijnreis heeft de betekenis van de tabernakel afgedaan. In de brief aan de Hebreeën wordt wel steeds over de tabernakel gesproken, maar dat is vanwege het gezichtspunt van waaruit de schrijver Gods volk beziet.
De tempel staat in het land. Het veronderstelt een volk in het bezit van het land, dat is voor ons een beeld van de hemelse gewesten. De tempel staat op een verhevener niveau. Driemaal in het jaar trekt de Israëliet er naar op en wel bij de drie oogstfeesten, als hij de zegeningen van het land heeft binnengehaald. Zijn wij bekend met de zegeningen van het beloofde land, voor ons de hemelse gewesten? Alleen dan zullen we de betekenis van de tempel begrijpen en weten te waarderen.
Om vers 6 te verklaren wordt midden in de beschrijving van de priesterwoningen in vers 7 een opmerking gemaakt over de kant-en-klaar gemaakte stenen voor de tempel. De stenen zijn in de groeve al bewerkt, zodat bij de bouw geen geluid wordt gehoord.
In de geestelijke betekenis zien we dat de mens van nature stof is, maar als hij een gelovige wordt, wordt hij een steen (1Pt 2:5). Christus is de rots uit Wie we gehouwen zijn en als zodanig aan het huis van God zijn toegevoegd. Het werk van Gods Geest gebeurt in stilte, zonder het uiterlijke vertoon en het vele lawaai dat tegenwoordig in veel christelijke gemeenschappen aanwezig is.
In de verzen 8-10 is sprake van drie verdiepingen. Daarin is ook nog een zekere groei te zien, want de kamers worden naar boven toe steeds groter. Het bevat voor iedere priester de aanmoediging niet op de benedenste verdieping te blijven, maar hoger te gaan. Wat de kamers zijn, lezen we in de derde beschrijving van de tempel, in Ezechiël 42, de tempel van het vrederijk (Ez 42:1-12). Het zijn plaatsen waar de priesters zich ophouden. Het gaat daar niet om naderen, maar om voortdurend verblijven (vgl. Ps 23:6b; 27:4; 65:5; 84:2,5,11).
11 - 13 Een woord voor Salomo
11 Toen kwam het woord van de HEERE tot Salomo: 12 Wat dit huis betreft, dat u aan het bouwen bent, als u overeenkomstig Mijn verordeningen wandelt, Mijn bepalingen houdt, al Mijn geboden in acht neemt door overeenkomstig daarmee te wandelen, dan zal ik Mijn woord, dat Ik tot uw vader David gesproken heb, aan u gestand doen. 13 Ik zal in het midden van de Israëlieten wonen en Ik zal Mijn volk Israël niet verlaten.
In deze verzen worden we weer op de verantwoordelijkheid gewezen (2Sm 7:13-14). Dat geldt ook voor de gemeente. Dat de Heer Jezus in het midden is van hen die als gemeente samenkomen, heeft alles te maken met het doen van Gods wil, met gehoorzaamheid. We hebben Gods wil in de Bijbel. Als wij naar Hem willen luisteren, zal Hij Zijn Woord waarmaken en te midden van de vergaderde gelovigen wonen en hen niet verlaten. Opmerkelijk is dat Salomo persoonlijk wordt aangesproken. Als wij gemeenschappelijk Gods tegenwoordigheid willen ervaren, zullen we allen persoonlijk naar Zijn Woord moeten luisteren. Dan woont Hij bij Zijn volk en verlaat Hij het niet.
14 - 22 De bedekking van hout en goud
14 Zo bouwde Salomo het huis en voltooide het. 15 Ook bouwde hij de wanden van het huis vanbinnen met ceder[houten] planken. Van de vloer van het huis tot aan de wanden [ter hoogte] van het dak overdekte hij ze vanbinnen met hout. Hij overdekte de vloer van het huis met planken van cipressen. 16 Verder bouwde hij de [laatste] twintig el vanaf de [achter]zijde van het huis met ceder[houten] planken [tot een vertrek], vanaf de vloer tot aan de wanden [ter hoogte van het dak]. Hij bouwde [het] voor Hem binnenin tot een binnenste heiligdom, tot het heilige der heiligen. 17 Het huis nu was veertig el, dat wil zeggen de grote zaal aan de voorzijde. 18 Het ceder[hout] van het huis aan de binnenkant was voorzien van houtsnijwerk met kolokwinten en ontluikende bloemen. Het was één en al ceder[hout], er was geen steen te zien. 19 Het binnenste heiligdom midden in het huis maakte hij binnenin gereed, om daar de ark van het verbond van de HEERE te plaatsen. 20 Het binnenste heiligdom vooraan was twintig el in [zijn] lengte, twintig el in [zijn] breedte en twintig el in zijn hoogte. Hij overtrok die met bladgoud. Ook overtrok hij het altaar van ceder[hout daarmee]. 21 Salomo overtrok het huis vanbinnen met bladgoud, en hij hing gouden kettingen voor het binnenste heiligdom, dat hij met goud overtrokken had. 22 Zo overtrok hij het hele huis met goud, totdat heel het huis voltooid was. Verder overtrok hij het hele altaar dat bij het binnenste heiligdom hoorde, met goud.
De stenen worden met cederhout bekleed. De ceder stelt de grootheid van de mens voor die door de HEERE wordt vernederd (Js 2:12-13). Als een mens zich bekeert, keert er een andere grootheid voor terug. Christus wordt in Hooglied met een ceder vergeleken en God verenigt ons met Christus in Zijn grootheid (Hl 5:15b; Ps 92:13). Zo zijn we voor God bruikbaar voor de bouw van Zijn huis. Het grote dat de gelovige is, is hij alleen door Christus. Daarom wordt het hout weer overtrokken met goud. Alles spreekt in Gods tempel van Zijn eer (Ps 29:9b).
Het allerheiligste of achterzaal – een grote, verheven ruimte – is de plaats waar de ark wordt gezet. Ook wordt over het altaar gesproken (vers 20) en over het voorhangsel (vers 21). Ook in vers 22 wordt over het altaar gesproken. Het wordt hier gezien als behorend bij het heilige der heiligen, hoewel het vóór de voorhang komt te staan, maar wel er direct tegenaan (vgl. Nm 18:7; Hb 9:3-4).
23 - 28 De cherubs
23 In het binnenste heiligdom maakte hij twee cherubs van olijfwilgenhout, elk tien el in zijn hoogte. 24 Nu was de ene vleugel van de cherub vijf el en de andere vleugel van de cherub was [ook] vijf el. [De afstand] van het einde van zijn [ene] vleugel tot aan het einde van zijn [andere] vleugel was tien el. 25 Ook de andere cherub was tien el. Beide cherubs hadden één maat en één vorm. 26 De hoogte van de ene cherub was tien el, evenals die van de andere cherub. 27 Hij zette de cherubs midden in het binnenste huis. De cherubs spreidden [hun] vleugels [zo] uit, dat de vleugel van de ene de [ene] wand raakte, en de vleugel van de andere cherub de andere wand raakte. En hun [andere] vleugels raakten elkaar in het midden van het huis, vleugel aan vleugel. 28 Hij overtrok de cherubs met goud.
De cherubs worden van olijfwilgenhout gemaakt, dat is hout van de wilde olieboom, waarvan ook de deuren van het heilige en de posten van de ingang van de tempel worden gemaakt. Ze hebben grote afmetingen, groter dan de cherubs op de ark. Ze vullen het heilige der heiligen.
Cherubs zijn speciale engelen die met God als Rechter verbonden zijn (Gn 3:24). God rijdt erop (Ps 18:11) en ze zijn Gods troon (Ez 1:4-28; 10:8-17). Zij vertegenwoordigen God in Zijn rechterlijke heerlijkheid. In de boeken van Mozes komen ze alleen voor in verbinding met het paradijs en de tabernakel.
29 - 35 De wanden, vloer en deuren
29 En op alle wanden van het huis rondom bracht hij graveringen van houtsnijwerk aan: cherubs, dadelpalmen en ontluikende bloemen, vanbinnen en vanbuiten. 30 En de vloer van het huis overtrok hij vanbinnen en vanbuiten met goud. 31 Voor de ingang van het binnenste heiligdom maakte hij deuren van olijfwilgenhout. Het raamwerk van de deurposten vormde een vijfhoek. 32 De twee deuren waren ook van olijfwilgenhout. Hij bracht er houtsnijwerk op aan: cherubs, dadelpalmen en ontluikende bloemen, die hij met goud overtrok. Ook op de cherubs en op de dadelpalmen bracht hij goud aan. 33 Zo maakte hij ook voor de ingang van de grote zaal deurposten van olijfwilgenhout, vierhoekig in vorm, 34 met twee deuren van cipressenhout. Twee zijden van de ene deur waren draaibaar en twee zijden van de andere deur waren draaibaar. 35 Hij bracht er [houtsnijwerk] op aan: cherubs, dadelpalmen en ontluikende bloemen, die hij overtrok met goud, glad uitgeslagen over het gegraveerde.
Op de wanden van het huis worden “cherubs, dadelpalmen en ontluikende bloemen” aangebracht. De cherubs herinneren aan het paradijs (Gn 3:24). Zij waken over een dienst in het heiligdom, niet om die tegen te houden, maar om de dienst in overeenstemming met God te laten plaatsvinden. In de tempel is het paradijs als het ware weer open voor de mens. Dat is mogelijk omdat de Heer Jezus de overwinning, waarvan de dadelpalmen spreken, over zonde en dood heeft behaald op het kruis. Als gevolg daarvan is er nieuw leven mogelijk, wat wordt weergegeven door de ontluikende bloemen.
De vloer is van goud. Er wordt gelopen op de basis van Gods heerlijkheid die in Christus zichtbaar is geworden en die het deel is van ieder die gelooft. Deze gouden vloer doet denken aan de straat van goud in het nieuwe Jeruzalem (Op 21:21b).
De deuren zijn een beeld van Christus door Wie wij alleen tot God kunnen komen (Jh 10:7). “Want door Hem hebben wij … in één Geest de toegang tot de Vader” (Ef 2:18). Dit is het grote voorrecht voor ons, die door genade gered zijn. Op de deuren is hetzelfde ingesneden beeldwerk als op de muren van het huis. Dat herinnert eraan dat wij Christus gelijk zullen zijn als we bij Hem zijn en het werk van genade volkomen is (1Jh 3:2b).
36 De binnenste voorhof
36 Daarna bouwde hij de binnenste voorhof van drie lagen gehouwen stenen en een laag balken van ceder[hout].
In de binnenste voorhof, waar het koperen altaar is, waaraan de priesters dienen, is een lage muur gemaakt. Deze muur is de scheiding tussen het volk en de priesters. Hij bestaat uit drie rijen van gehouwen stenen met daarop een rij van cederen balken. Het is een lage muur, zodat het volk er overheen kan kijken en alles kan zien wat de priesters doen en alles kan horen wat de priesters tegen hen zeggen.
37 - 38 Duur van de tempelbouw
37 In het vierde jaar werd de fundering van het huis van de HEERE gelegd, in de maand Ziv. 38 En in het elfde jaar, in de maand Bul, dat is de achtste maand, had hij [de bouw] van het huis voltooid, helemaal volgens de afspraken erover en helemaal volgens de bepaling daaromtrent. Dus bouwde hij het [in] zeven jaar.
De duur van de bouw van de tempel is zeven jaar, een volkomen tijd. God bouwt in deze tijd een heerlijk huis, Zijn gemeente. Die bouw zal ook een volkomen tijd in beslag nemen.
Het laatste vers bevat een belangrijke aanwijzing en wel dat Salomo het huis bouwde ”helemaal volgens de afspraken erover”. Salomo volgde bij de bouw niet zijn eigen fantasie. Ook dacht hij er niet aan om hier en daar een kleine aanpassing te doen. Hij bouwde de tempel precies zoals God het had aangegeven aan David door de Geest, niet slechts mondeling, maar tot grotere zekerheid en nauwkeurigheid, op schrift (1Kr 28:11-12a,19). Het is net zoals Hij aan Mozes op de berg een schets had gegeven van de tabernakel (Ex 25:40).
Dit is een belangrijke aanwijzing voor onze tijd, waarin het ‘gemeente-zijn’ steeds meer wordt afgestemd op de behoeften van de mens. De diensten moeten worden opgevrolijkt met muziek en dans, de toespraken moeten door mannen (of vrouwen!) van naam worden geleverd. De mens moet zich er thuis voelen, terwijl er steeds minder naar wordt gevraagd of God Zich nog wel kan thuis voelen in Zijn eigen huis.