1 Salomo en de dochter van de farao
1 Salomo ging huwelijksbanden aan met de farao, de koning van Egypte: hij nam de dochter van de farao [tot vrouw] en bracht haar in de stad van David, totdat hij de bouw van zijn huis, het huis van de HEERE en de muur rondom Jeruzalem had voltooid.
Salomo trouwt met de dochter van de farao, de koning van Egypte. Zij is niet zijn enige vrouw (1Kn 11:1). Sommigen zien in haar, een vrouw uit de volken, een beeld van de gemeente. Anderen zeggen dat zij geen beeld van de gemeente is, maar een onheilige vrouw (2Kr 8:11), waardoor al in het begin van Salomo’s koningschap zijn zwakheid voor vrouwen blijkt.
2 - 4 Offeren op de hoogten
2 Alleen offerde het volk [nog] op de hoogten, want tot [in] die dagen was er [nog] geen huis voor de Naam van de HEERE gebouwd. 3 Salomo had de HEERE lief, door te wandelen overeenkomstig de verordeningen van zijn vader David. Alleen bracht hij [slacht]offers en reukoffers op de [offer]hoogten. 4 De koning ging naar Gibeon om daar te offeren, omdat de hoogte [daar] de belangrijkste was. Duizend brandoffers bracht Salomo op dat altaar.
Ook hier zien we dat de regering van Salomo niet volmaakt is. Er is niet direct sprake van afgoderij, maar de hoogten leveren er wel de mogelijkheid voor, die ook door het volk wordt aangegrepen. Ook is daar de hoogte in Gibeon, de voornaamste hoogte. Daar staat de tabernakel en daar is het koperen brandofferaltaar (1Kr 16:39-40; 2Kr 1:3-5). Gibeon ligt ongeveer acht kilometer ten noorden van Jeruzalem in het gebied van Benjamin. Daar gaat Salomo heen. Hij deelt nog niet in de gedachten van zijn vader David, die naar de ark heeft gezocht.
David heeft van de dorsvloer van Ornan de plaats gemaakt waar de tempel moet worden gebouwd (1Kr 21:28-30; 22:1). De ark staat in Jeruzalem en daar offert Salomo na zijn droom (vers 15). De ark spreekt van de Heer Jezus en de plaats waar Hij het middelpunt is. Salomo had ook eerder daar zijn offers kunnen brengen, maar God verdraagt het van hem en Zijn volk dat ze nog op de hoogten offeren. Het is niet verkeerd, maar het is ook niet het beste.
5 De HEERE verschijnt aan Salomo
5 In Gibeon verscheen de HEERE ‘s nachts aan Salomo in een droom, en God zei: Vraag wat Ik u geven zal.
De HEERE verschijnt aan Salomo in een droom. Dat is niet een directe openbaring, het is enigszins bedekt, maar toch ook wel duidelijk. Mogelijk heeft Salomo dat grote offer gebracht om de HEERE een vraag te stellen.
God komt tot hem in een droom, als hij slaapt. Zijn zintuigen zijn gesloten voor prikkels uit zijn omgeving, waardoor Gods toegang tot zijn geest des te meer vrij en onmiddellijk kan zijn. Op deze wijze sprak God gewoonlijk tot de profeten (Nm 12:6b) en ook wel tot anderen om hun Zijn wil bekend te maken (Jb 33:14-15). Deze Goddelijke dromen onderscheiden zich ongetwijfeld van de gebruikelijke dromen van mensen, die veroorzaakt worden door drukke bezigheden (Pr 5:2a).
De HEERE neemt het initiatief en zegt in de droom tegen Salomo dat hij mag vragen wat hij wil en dat Hij hem dat zal geven. Dit is een grote uitdaging. Als die vraag aan ons zou worden gesteld, wat zouden wij dan antwoorden? Die vraag wórdt ook aan ons gesteld door de Heer Jezus. Hij zegt tegen ons dat Hij ons geeft als we Hem vragen (Mt 7:7-8; Jh 14:13; 16:23; 1Jh 5:15). Vragen we Hem wat we willen?
6 - 9 Wat Salomo vraagt
6 Salomo zei: Ú hebt aan Uw dienaar David, mijn vader, grote goedertierenheid bewezen, zoals hij voor Uw aangezicht gewandeld heeft, in trouw, in rechtvaardigheid en in oprechtheid van hart bij U. En U hebt dit grote [blijk van] goedertierenheid aan hem bewezen dat U hem een zoon gaf [die] op zijn troon zit, zoals op deze dag. 7 Nu dan, HEERE, mijn God! Ú hebt Uw dienaar koning gemaakt in de plaats van mijn vader David. Ík ben echter een jonge man: ik weet niet uit of in te gaan. 8 En Uw dienaar is te midden van Uw volk [geplaatst], dat U verkozen hebt, een groot volk, dat vanwege de menigte niet geteld of geschat kan worden. 9 Geef dan Uw dienaar een opmerkzaam hart, om recht te [kunnen] spreken over Uw volk, om met inzicht onderscheid te [kunnen] maken tussen goed en kwaad, want wie zou over dit machtige volk van U kunnen rechtspreken?
Salomo erkent met dankbaarheid wat God allemaal aan David heeft gegeven en dat God hem als zoon van David koning heeft gemaakt. Hij erkent zijn afhankelijkheid en zijn onvermogen om die grote taak waar te nemen. Hij voelt zich wat zichzelf betreft hulpeloos, jong en onervaren – hij is hier nog geen twintig jaar –, terwijl hij het volk ziet als een grote menigte waarover hij moet regeren. Hij denkt in de eerste plaats ook nog niet aan zichzelf, maar aan het volk als Gods volk. Hij zegt dat hij staat “te midden van” Gods volk. De ware leider staat niet boven Gods volk, maar maakt er deel van uit (vgl. 1Pt 5:2a).
Salomo vraagt om wijsheid (2Kr 1:10), want dat is wat nodig is als er wordt gevraagd om te kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad. Wijsheid is niet het hebben van een goed denkvermogen. Wijsheid is het op de juiste tijd en op de juiste wijze toepassen van kennis. Salomo heeft een wijze vader gehad die hem op het belang van wijsheid heeft gewezen (Sp 4:3-9). Het is belangrijker dat aan onze kinderen door te geven, dan hen een goede opleiding te laten volgen (vgl. Js 7:15).
In Job 28 staat ook wat wijsheid en verstand is: de HEERE vrezen enerzijds en zich van het kwade afkeren anderzijds (Jb 28:28). Wijsheid is het deel van de volmaakten (1Ko 2:6a), dat zijn de geestelijk volwassenen (Hb 5:14). Als een mens heeft geleerd het kwade te mijden en het goede te volgen, is hij volwassen.
10 - 15 Wat Salomo krijgt
10 Het was goed in de ogen van de Heere, dat Salomo dit gevraagd had. 11 God zei tegen hem: Omdat u hierom gevraagd hebt, en niet gevraagd hebt om een lang leven voor uzelf; [omdat] u niet om rijkdom voor uzelf hebt gevraagd en niet om de dood van uw vijanden hebt gevraagd, maar om inzicht hebt gevraagd voor uzelf om naar rechtszaken te [kunnen] luisteren, 12 zie, [daarom] doe Ik overeenkomstig uw woorden: zie, Ik geef u een wijs en verstandig hart, zodat uws gelijke er vóór u niet geweest is, en uws gelijke na u niet zal opstaan. 13 En zelfs dat waar u niet om gevraagd hebt, geef Ik u: zowel rijkdom als eer, zodat niemand onder de koningen uws gelijke zal zijn, al uw dagen. 14 En als u in Mijn wegen gaat door Mijn verordeningen en Mijn geboden in acht te nemen, zoals uw vader David gewandeld heeft, dan zal Ik uw dagen verlengen. 15 Toen werd Salomo wakker, en zie, het was een droom. En hij kwam in Jeruzalem, en stond voor de ark van het verbond van de Heere, bracht brandoffers, bereidde dankoffers en richtte een maaltijd aan voor al zijn dienaren.
Een gebed als dat van Salomo is goed in de ogen van de HEERE. Salomo heeft niet aan zichzelf gedacht in zijn gebed. Hij heeft niet gevraagd om dingen die voor hemzelf aangenaam zijn, maar om iets dat van belang is voor het welzijn van het volk. Hij heeft gebeden in overeenstemming met de HEERE, met wat werkelijk belangrijk is voor Hem en dat zijn de belangen van Zijn volk. Daarom geeft Hij ook waar Salomo niet om heeft gevraagd, het minder belangrijke (vgl. Mt 6:31-33).
Voor een lang leven wordt de voorwaarde van gehoorzaamheid gesteld (vers 14). Daaraan heeft Salomo niet voldaan. Hij is door het nemen van veel vrouwen tegen de koningswet ingegaan (Dt 17:17a) en daarom op betrekkelijk jonge leeftijd gestorven.
Als Salomo is ontwaakt uit zijn droom, brengt hij uit dankbaarheid voor de verhoring van zijn gebed offers aan de HEERE. De brandoffers spreken ervan dat alle eer aan God toekomt. Ze spreken van het volmaakt aan God gewijde werk van de Heer Jezus aan het kruis. De toepassing ervan op ons is dat wij ook ons leven volledig aan God toewijden. De dank- of vredeoffers tonen dat wij ons in gemeenschap met Gods kinderen weten om samen met hen God te dienen en Hem te verheerlijken.
Salomo maakt voor al zijn dienaren een speciaal feestmaal.
16 - 27 De eerste rechtspraak van Salomo
16 Toen kwamen er twee vrouwen, hoeren, bij de koning, en zij gingen voor hem staan. 17 De ene vrouw zei: Och, mijn heer, ik en deze vrouw wonen in één huis, en ik heb bij haar in huis [een kind] gebaard. 18 Het gebeurde op de derde dag nadat ik gebaard had, dat deze vrouw ook [een kind] baarde. Nu waren wij samen, geen vreemde was er bij ons in huis; alleen wij tweeën waren in huis. 19 Toen is de zoon van deze vrouw ‘s nachts gestorven, omdat zij op hem gelegen had. 20 En zij is midden in de nacht opgestaan, heeft mijn zoon bij mij weggenomen, terwijl uw dienares sliep, en heeft hem in haar schoot gelegd; en haar dode zoon legde zij in mijn schoot. 21 Toen ik ‘s morgens opstond om mijn zoon te voeden, zie, hij was dood. [Diezelfde] morgen echter bekeek ik hem goed, en zie, het was mijn zoon niet, die ik gebaard had. 22 Toen zei de andere vrouw: Niet waar, de levende is mijn zoon, en de dode is uw zoon. De eerste zei daarentegen: Niet waar, de dode is uw zoon, en de levende is mijn zoon! Zo spraken zij ten overstaan van de koning. 23 Toen zei de koning: Deze zegt: Dit is mijn zoon, de levende, en uw zoon is de dode, en die zegt: Niet waar, uw zoon is de dode en mijn zoon is de levende. 24 Vervolgens zei de koning: Breng mij een zwaard; en zij brachten een zwaard bij de koning. 25 En de koning zei: Snijd dat levende kind in tweeën, en geef de helft aan de één en de helft aan de ander. 26 Maar de vrouw van wie de levende zoon was – want haar medelijden werd opgewekt vanwege haar zoon – zei tegen de koning: Och, mijn heer! Geef haar het levende kind, en dood het in geen geval. Maar de ander zei: Het zal niet voor mij en ook niet voor u zijn, snijd [het] doormidden. 27 Toen antwoordde de koning en zei: Geef haar het levende kind, en dood het in geen geval: zij is zijn moeder.
Salomo’s wijsheid komt op bijzondere wijze tot uitdrukking in het oordeel dat hij uitspreekt in een geschil tussen twee hoeren die beiden het recht op een levende baby claimen. Hij is ook in andere opzichten wijs, zoals in bestuur en bouwen, maar de eerste wijsheid is die in het oordeel. Dat zien we ook bij de Heer Jezus, wanneer Hij als de ware Salomo regeert. Eerst wordt dan de rechterstoel opgericht, vanwaar Hij de wereld oordeelt.
Wat wil het zeggen dat het om twee hoeren gaat? Wat zegt de verwisseling van de baby’s? Ook is er geen sprake van de vaders. Alles speelt zich af in de nacht: de dood van de baby, de verwisseling uit jaloersheid door de een, de schijn van leven te bezitten, de slaap van de ander waardoor de verwisseling heeft kunnen plaatsvinden.
Hoe kan hier op juiste wijze recht worden gesproken? Dat kan alleen als de waarheid bekend wordt. Dat gebeurt in het licht en door het Woord, want daarin en daardoor wordt alles openbaar. Het gaat niet om het voltrekken van het oordeel, maar om het openbaar maken van wat er in het hart is en in overeenstemming daarmee handelen.
Wat toont ons dit oordeel over de vrouwen? Een menselijke rechter kan alleen oordelen over wat hij ziet en hoort. Hij overweegt alle getuigenissen. Hier zijn echter geen getuigenissen te geven, want er zijn geen getuigen. Dan komt het op het hart aan. Maar dat kent geen mens. Alleen God kent het hart van de mensen (Jr 17:9-10) en hij aan wie God de wijsheid daartoe geeft.
Dit zien we bij Salomo. Salomo openbaart door zijn wijsheid het hart van de mens. Hier kan de waarheid alleen naar boven komen door het openbaar maken van de toestand van het hart. Salomo kent het hart van de mens. Dat is niet door psychologie, maar door Gods wijsheid. We zien hoe Salomo door zijn rechtspraak het innerlijk van de ware moeder tot uiting laat komen (vers 26).
Van David kan een nog mooier getuigenis worden geven. Dat zien we in het boek Psalmen waar we opmerken dat hij het hart van God en de Heer Jezus kent. De wijsheid van Salomo beperkt zich tot het hart van de mens.
De echte moeder begint te spreken over een zaak waarbij geen getuigen aanwezig waren. De vraag is: hoe kan worden vastgesteld wie de echte moeder is? Is Salomo daartoe in staat? Hij heeft inzicht in de menselijke natuur, in dit geval in de natuurlijke gevoelens van een moeder. Tegenwoordig kan DNA-onderzoek (vaak) uitsluitsel geven. Hoe meer wetenschap, des te minder wijsheid is nodig, des te minder afhankelijkheid van God dat Hij een zaak openbaar maakt. Geleerdheid maakt niet noodzakelijk wijzer.
De echte moeder ontdekt in de morgen, in het licht, wat er in de nacht is gebeurd. In het licht wordt de werkelijkheid gezien. De valse moeder belijdt het recht op het levende kind, maar liegt tegen de waarheid. Ze wordt aangetrokken door het leven, eist het ook voor zich op, maar is er vreemd aan en heeft er geen recht op. Het probleem is dat beide vrouwen claimen de waarheid te spreken, terwijl er geen getuigen zijn die een van beiden in het gelijk kunnen stellen. Dat betekent dat alleen iemand die dieper kan kijken dan de belijdenis de waarheid aan het licht kan brengen.
Salomo vat het probleem samen, een probleem dat alleen door wijsheid kan worden opgelost. Alleen wijsheid brengt de waarheid aan het licht. Alleen Goddelijke wijsheid is in staat de echtheid van de belijdenis te toetsen en de ware toestand van het hart openbaar te maken. We kunnen zeggen dat we Christus liefhebben, dat we leven uit God hebben, maar dat zal moeten blijken uit onze reacties op het Woord van God als dat tot ons komt, want daarvan is het zwaard dat Salomo laat brengen een beeld (Ef 6:17b; Hb 4:12).
Wat Salomo voorstelt als oplossing voor het onoplosbare, is zonder weerga in de rechtspraak. Zijn oplossing brengt een spontane uiting van moederlijke gevoelens teweeg. We zien hier dat het zwaard op de situatie wordt toegepast. Zoals gezegd, is het zwaard een beeld van het Woord van God. Als er problemen in ons leven of in de gemeente zijn, kunnen die alleen worden opgelost als ze worden bezien in het licht van Gods Woord. Gods Woord brengt de waarheid aan het licht. Dat gebeurt ook hier.
De toepassing van het zwaard brengt de ware liefde in haar onbaatzuchtigheid tot uiting. Ware liefde wil het leven sparen, al verliest ze het zelf. De valse liefde geeft het leven prijs als het niet voor zichzelf is en ontneemt ook aan anderen het leven, gunt het anderen niet. Salomo wijst het leven toe aan haar die daar respect voor heeft, die het liefheeft.
28 Ontzag voor Salomo
28 En heel Israël hoorde het oordeel dat de koning geveld had, en men had ontzag voor de koning, want zij zagen dat de wijsheid van God in hem was om recht te doen.
Er komt eerbied en respect voor de koning, maar ook angst. Als je met een dergelijke koning te doen hebt, kent hij je volledig, door en door. Wij hebben met een Heer te doen onder Wiens heerschappij wij staan en Die oordeelt tussen broeder en broeder en zuster en zuster omdat Hij de harten kent. Dat besef zal een troost zijn als er valse aanklachten zijn, terwijl het een bedreiging is als we niet oprecht zijn. Hij kent de overleggingen van ons hart.