Inleiding
Dit hoofdstuk geeft de afsluiting van de geschiedenis van Achab. Hij is een rijke, welvarende koning geweest (vers 39), die ook zijn volk tot welvaart heeft gebracht. Dat is echter niet de manier waarop God deze geschiedenis beschrijft. God schrijft geschiedenis over het hart. De wereld beschrijft de grote daden van een door haar geëerd mens; God beschrijft de slechte daden van mensen die met Hem geen rekening houden.
1 - 4 Achab wil Josafat meenemen in de strijd
1 Drie jaar zaten zij stil: er was geen oorlog tussen Syrië en Israël. 2 Het gebeurde echter in het derde jaar dat Josafat, de koning van Juda, naar de koning van Israël toe ging. 3 Toen zei de koning van Israël tegen zijn dienaren: Weet u dat Ramoth in Gilead van ons is? En wij doen niets om het uit de hand van de koning van Syrië [terug] te nemen. 4 Daarna zei hij tegen Josafat: Trekt u met mij ten strijde tegen Ramoth in Gilead? En Josafat zei tegen de koning van Israël: Ik ben als u, mijn volk is als uw volk, mijn paarden zijn als uw paarden.
Door de genade van God is er drie jaar geen oorlog. Het is een genade die volgt op de genade op de Karmel en het betoon van genade aan Achab vanwege zijn berouw, waardoor hij uitstel van oordeel krijgt.
Wat we vanaf vers 2 lezen is een geschiedenis die bijna woordelijk in 2 Kronieken 18 wordt herhaald, omdat deze geschiedenis ook over Josafat, een koning van het tweestammenrijk, gaat. Hier komen de geschiedenissen van de tien en twee stammen bij elkaar.
De aanleiding is niet mooi. Er zijn vriendschappelijke betrekkingen tussen de trouwe en goede koning Josafat en de goddeloze Achab. Josafat sluit drie verbonden. Hij sluit een verbond met Achab, met de zoon van Achab, Ahazia – dat is een zakelijk verbond – en met een andere zoon van Achab, Joram. Hij had nooit die vriendschappelijke betrekkingen met een slechte koning als Achab mogen hebben, want daardoor heeft hij gemeenschap met het kwaad.
Josafat gaat naar Achab toe. Dat betekent een letterlijke afdaling van Jeruzalem naar Samaria, want Jeruzalem ligt hoog, op een berg. Het is ook en vooral een geestelijke afdaling. Josafat heeft zich met huwelijksbanden met Achab verzwagerd (2Kr 18:1). De zoon van Josafat, Joram, trouwt met de dochter van Achab, de verdorven Athalia. Zo worden Josafat en Achab vrienden. Josafat gaat naar Achab toe, zonder uitnodiging, op eigen initiatief. Ter gelegenheid daarvan organiseert Achab een feest (2Kr 18:2). Dat wordt een valstrik.
Josafat zit erbij, maar heel sluw spreekt Achab tot zijn dienaren – en niet rechtstreeks tot Josafat – over een aanval op de koning van Syrië. Als het voorstel schijnbaar terloops is gelanceerd, vraagt Achab aan Josafat of hij mee ten strijde wil trekken. Josafat spreekt zonder nadenken een onvoorwaardelijke belofte uit dat hij zeker zal meegaan. Hij zegt zijn medewerking op de sterkst denkbare wijze toe en verbindt zich volledig aan deze goddeloze koning. Hij gaat een ongelijk juk aan (2Ko 6:14-15).
5 - 8 Josafat wil de HEERE raadplegen
5 Verder zei Josafat tegen de koning van Israël: Vraag toch vandaag [nog] naar het woord van de HEERE. 6 Toen riep de koning van Israël de profeten bijeen, ongeveer vierhonderd man, en zei tegen hen: Zal ik tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik [ervan] afzien? Zij zeiden: Trek op, want de Heere zal hen in de hand van de koning geven. 7 Maar Josafat zei: Is er hier niet nog een profeet van de HEERE, zodat wij [de HEERE] door hem kunnen raadplegen? 8 Toen zei de koning van Israël tegen Josafat: Er is nog één man om door hem de HEERE te raadplegen, maar ík haat hem, want hij profeteert niets goeds over mij, [alleen] maar onheil: Micha, de zoon van Jimla. Josafat zei: Zo moet de koning niet spreken!
Het lijkt erop dat Josafat toch nog ineens aan de HEERE denkt. Hij wil wel een woord van de HEERE horen. Dit had hij eerst moeten doen. Maar hoe zijn wij? Hebben wij ook niet vaak al een beslissing genomen en zijn een bepaalde weg ingeslagen en hebben pas daarna gevraagd of de Heer met ons mee wil gaan? Hoe belangrijk is het om door het oog van de Heer geleid te worden en niet te zijn als een paard dat gecorrigeerd moet worden omdat we telkens de verkeerde weg willen inslaan (Ps 32:8-9). We volgen een zigzag route. We moeten eerst de Heer om Zijn leiding vragen en dan pas die weg gaan.
Josafat had niet hoeven te vragen of de voorgestelde weg wel de goede weg is, want de weg is slecht. We moeten vragen als we niet weten of de weg een goede weg is. Als het volkomen duidelijk is dat we een verkeerde weg gaan, moeten we niet bidden. De Heer luistert niet naar zo’n gebed en zegt dat we niet moeten bidden, maar naar de Schrift moeten luisteren. Bidden om iets wat tegen de Schrift is, is vragen aan de Heer of Hij een weg van ongehoorzaamheid wil zegenen.
Om aan het verzoek van Josafat te voldoen laat Achab liefst vierhonderd profeten opdraven. Het zijn echter geen profeten van de HEERE, maar profeten die zich aanmatigen in de Naam van de HEERE te spreken. De profeten zijn niet slechts mensen die het wel goed bedoelen, maar het verkeerd zien, nee, het zijn mensen die door demonen spreken. Het zijn niet valse profeten omdat ze het verkeerde woord spreken, maar omdat ze door boze geesten worden beheerst.
Het gaat deze mensen niet om de wil van de HEERE, maar om het voordeel van de koning. Het kan zijn dat dit de vierhonderd priesters van Astarte zijn die aan het oordeel zijn ontkomen en die nu een andere naam hebben aangenomen. De HEERE is voor hen een nieuwe afgod. Achab kiest leraren uit die spreken wat hij graag wil horen (2Tm 4:3-4). We moeten ervoor oppassen dat wij ook niet alleen naar de sprekers luisteren die we graag horen omdat ze ons naar de mond praten.
We mogen de Heer wel vragen ons te bewaren voor elk compromis met mensen die belijden tot Gods volk te behoren, maar slechts uit zijn op eigen voordeel. Ook wij moeten leren luisteren, niet naar een boodschap die lekker ligt, maar naar Gods Woord. Wat betreft ons spreken is het nodig de hulp van de Heer te vragen om alleen Gods Woord te spreken en niet wat men graag hoort.
Het is duidelijk dat het met de gemeente niet de goede kant opgaat. We zien dat er een evangelie gepredikt wordt dat het allemaal mooier en beter wordt. Het wordt allemaal heerlijker voorgesteld: ‘Er zal een opwekking komen’, er zal dit gebeuren en dat gebeuren. Men stelt voor: ‘Ga de strijd aan, ga in discussie met de wereld, ga regeren, ga meedoen.’ Er zijn wel enkele ‘doemdenkers’ die daar tegen ingaan. Van hen wordt gezegd dat ze niets anders prediken dan onheil en teleurstellingen en dat het slechter zal gaan met de wereld. Ieder die Gods Woord in waarschuwende zin predikt, zal zo worden gezien.
Achab is er ook wel in geïnteresseerd om te horen wat hij moet doen. Hij heeft daarbij een heel primitief idee van God. Als hij nu maar een gunstige boodschap krijgt, dan, zo meent hij, zijn de goden gedwongen hem de overwinning te geven. De profeten profeteren onder invloed van demonen. Dat blijkt uit wat Micha verderop in dit hoofdstuk zegt. Ze zijn tovenaars of heksen die zich openstellen voor demonische machten die hen gebruiken om in te spelen op het bijgeloof van de mensen.
De grootste heks is Izebel. Zij is een vrouw die niet alleen gelooft in afgoden van hout en steen, maar ze is een bezweerster van boze geesten die dit kwaad over Gods volk kon brengen. Elke heks moest onverbiddelijk worden uitgeroeid, omdat zij zoveel kwaad kunnen veroorzaken vanuit het rijk van de duisternis. Duistere machten hebben het land in bedwang. Die vloedgolf is ook over Nederland gekomen. Het zijn geen sprookjes, maar wat eens christelijk was, valt meer en meer ten prooi aan het heidense bijgeloof.
Josafat is echter niet tevreden. Diep in hem zit toch nog het besef dat de ware God er ook is en dat Hij gevraagd moet worden. Daarom vraagt hij om “een profeet van de HEERE”, met de nadruk op ‘van de HEERE’, want de andere profeten zijn dat niet. Dat betekent dat Achab opnieuw met een profeet van de HEERE te maken krijgt. Niet alleen Elia wordt door God op zijn weg gestuurd en niet alleen Elia is zijn vijand, maar ook iedere andere echte profeet van de HEERE. De man die de waarheid spreekt, is een vijand van Achab.
Achabs vijandschap betreft ook Micha. Hij ziet in Micha iemand die kwaad over hem brengt. In zijn dwaasheid en kortzichtigheid schrijft hij het kwaad dat Micha profeteert toe aan Micha zelf. Dit is het bijgeloof of het blind makende werk van de satan die God buitensluit. Het komt niet in Achab op dat het kwaad in hemzelf zit en de aanleiding is voor de waarheid die de profeet spreekt.
9 - 14 Micha wordt gehaald
9 Toen riep de koning van Israël een hoveling en zei: Haal snel Micha, de zoon van Jimla. 10 Nu zaten de koning van Israël en Josafat, de koning van Juda, ieder op zijn troon, gekleed in [staatsie]gewaad op de dorsvloer, bij de ingang van de poort van Samaria. En al de profeten profeteerden in hun tegenwoordigheid. 11 Zedekia, de zoon van Kenaäna, had ijzeren horens voor zichzelf gemaakt, en zei: Zo zegt de HEERE: Hiermee zult u de Syriërs neerstoten, totdat u hen vernietigd hebt. 12 En alle profeten profeteerden hetzelfde: Trek op naar Ramoth in Gilead en u zult slagen, want de HEERE zal hen in de hand van de koning geven. 13 De bode nu die Micha was gaan roepen, sprak tot hem: Zie toch, de woorden van de profeten zijn eenstemmig in het voordeel van de koning. Laat toch uw woord als het woord van een van hen zijn, en spreek het goede. 14 Maar Micha zei: [Zo waar] de HEERE leeft, wat de HEERE tegen mij zegt, dat zal ik spreken.
Terwijl Micha wordt gehaald, profeteren de valse profeten. Dat zal, net zoals op de Karmel, met de nodige rituelen zijn gebeurd. Valse profeten spreken niet alleen, ze willen ook indruk maken door allerlei geestelijke manifestaties, waarbij ze zichzelf verwonden en buiten zinnen raken. Dat gebeurt in alle heidenvolken. Op dezelfde manier zijn allerlei elementen van de afgodendienst in de christelijke eredienst binnengekomen.
Mensen worden in trance gebracht door opzienbarende manifestaties, waarvan ze valselijk beweren dat het manifestaties van de Geest zijn. Ook wordt gebruikgemaakt van oorverdovende muziek die bewustzijnsvernauwing veroorzaakt waardoor handelingen worden uitgevoerd die men zich later niet meer kan herinneren.
Een van de valse profeten, Zedekia, voorspelt op beeldende wijze de overwinning van Achab. De horens en de woorden die hij gebruikt, doen denken aan wat Mozes in zijn zegen, die hij over de twaalf stammen uitspreekt, over Jozef zegt (Dt 33:17a). Hij imiteert Mozes. Zo worden er vaak vrome uitspraken gedaan, die echter dienen als vernis om de leugen acceptabel te maken. Dit klinkt mensen als muziek in de oren. Het is als de kerstliederen die door de winkels galmen. De woorden gaan over het Kindje in de kribbe, maar de muziek is bedoeld om de mensen in slaap te wiegen en ze tot aankopen te bewegen.
De man die Micha moet ophalen, probeert hem te overreden toch vooral geen afwijkende mening te hebben van wat de valse profeten hebben gezegd. Micha moet geen spelbreker worden. De welvaartspredikers vandaag zijn ook de mensen die aangename woorden spreken. Het gaat niet om de vraag of God spreekt, maar de vraag is wat mensen graag horen. God is geen Koning, de klant is koning.
Maar Micha laat zich niet beïnvloeden door de mening van de velen. Hij weet ongetwijfeld dat hij naar het hol van de leeuw gaat en dat de hele sfeer bezwangerd is van demonen. Hij gaat echter in het volle vertrouwen dat de HEERE bij hem is. Hoe groot de dreiging van de vijand ook mag zijn, de macht van de HEERE is oneindig veel groter. Micha weet nog niet wat hij moet zeggen, maar hij vertrouwt erop dat de HEERE hem zal laten weten wat hij moet zeggen (vgl. Lk 21:14-15).
Durven we dat toe te passen op onszelf of gaan we mee met de grote menigte die met mooie woorden ons het gevoel geeft dat we iets zijn? Als het laatste het geval is, kan de genade niet werken omdat we met zo'n houding God voorbijlopen. De profeten in het Oude Testament hebben helemaal geen goede boodschap gebracht. Jeremia’s boodschap bijvoorbeeld, dat het volk zal worden weggevoerd, is ook niet geaccepteerd. Hoewel het niet zo wordt ervaren, is het toch een grote genade van God dat Hij steeds iemand geeft die woorden spreekt waarin Zijn hart en gedachten duidelijk naar voren komen.
15 - 28 De boodschap van Micha
15 Toen hij bij de koning kwam, zei de koning tegen hem: Micha, zullen wij tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zullen wij [ervan] afzien? En hij zei tegen hem: Trek op, en u zult slagen, want de HEERE zal hen in de hand van de koning geven. 16 De koning zei tegen hem: Hoeveel keer moet ik u [nog] bezweren dat u tot mij niets zult spreken dan alleen de waarheid, in de Naam van de HEERE? 17 Hij zei: Ik zag heel Israël overal verspreid op de bergen, als schapen die geen herder hebben. En de HEERE zei: Dezen hebben geen heer, laat ieder in vrede naar zijn huis terugkeren. 18 Toen zei de koning van Israël tegen Josafat: Heb ik niet tegen u gezegd: Hij zal over mij niets goeds profeteren, [alleen] maar onheil? 19 Verder zei [Micha]: Daarom, hoor het woord van de HEERE: Ik zag de HEERE op Zijn troon zitten, en heel het hemelse leger stond bij Hem, aan Zijn rechter- en aan Zijn linkerzijde. 20 En de HEERE zei: Wie zal Achab misleiden, zodat hij zal optrekken en bij Ramoth in Gilead zal vallen [in de strijd]? De een nu zei dit, en de ander zei dat. 21 Toen trad er een geest naar voren en ging voor het aangezicht van de HEERE staan. Hij zei: Ík zal hem misleiden. En de HEERE zei tegen hem: Waarmee? 22 Hij zei: Ik zal eropuit gaan en een leugengeest zijn in de mond van al zijn profeten. En Hij zei: U mag misleiden, en u zult er ook toe in staat zijn. Vertrek en doe het zo. 23 Welnu, zie, de HEERE heeft een leugengeest in de mond van al deze profeten van u gegeven, en de HEERE heeft onheil over u uitgesproken. 24 Toen kwam Zedekia, de zoon van Kenaäna, naar voren. Hij sloeg Micha op [zijn] kaak, en zei: Langs welke [weg] is de Geest van de HEERE van mij weggegaan om tot u te spreken? 25 En Micha zei: Zie, u zult het zien, op de dag waarop u [van] kamer naar kamer gaat om u te verbergen. 26 Daarop zei de koning van Israël: Neem Micha mee en breng hem terug naar Amon, de leider van de stad, en naar Joas, de zoon van de koning. 27 En u moet zeggen: Dit zegt de koning: Zet deze [man] in de gevangenis en laat hem brood van verdrukking eten en water van verdrukking [drinken], totdat ik in vrede [terug]kom. 28 Maar Micha zei: Als u echt in vrede terugkeert, heeft de HEERE niet door mij gesproken! Verder zei hij: Luister, volken, allemaal!
Daar staat Micha tegenover vierhonderd profeten, vertegenwoordigers van de godsdienstige klasse en ook tegenover de hoogste regeerders, de vertegenwoordigers van het hele volk. Omdat de regeerders over Gods volk regeren, zijn zij ook godsdienstige leiders. Alleen de aanblik al moet grote indruk op Micha maken. De grimmige, vijandige sfeer zal hem tegemoet geslagen zijn. De eenling tegenover de massa. Er is al op hem ingepraat door de bode die hem heeft opgehaald om mee te praten en zich niet als een eenling tegenover allen uit te spreken.
Door de kracht van het geloof en het vertrouwen op de HEERE bezwijkt Micha niet voor de druk. Integendeel, hij spot met het hele gezelschap. Dit blijkt uit zijn eerste antwoord. In dit antwoord lijkt hij hetzelfde te zeggen als de andere profeten hebben gezegd en lijkt hij zich dus bij hen aan te sluiten. Maar er is een zwaar sarcastische ondertoon in wat hij zegt. Hij imiteert de vierhonderd en doet alsof hij een van hen is. Achab voelt dat ook goed aan. Hij beseft dat wat Micha zegt, sarcastisch bedoeld is. Daarom neemt hij geen genoegen met dit antwoord. Hij wil weten wat de echte boodschap van Micha is.
Micha antwoordt daarop met wat hij in een visioen heeft gezien en gehoord. Hij beschrijft dat de voorgenomen missie zal uitlopen op een verstrooiing van het volk. De oorzaak daarvan is dat het volk geen leider heeft die op God vertrouwt. Een leider die het volk op God laat vertrouwen, houdt Gods volk bij elkaar (Nm 27:16-17). Een leider die geen rekening houdt met God, laat het volk in de steek en de schapen worden een prooi van de wolf (Jh 10:12). Bij de Heer Jezus is bewogenheid over schapen die geen herder hebben (Mt 9:36) en tot Zijn discipelen spreekt Hij over het slaan van de herder en het verstrooien van de schapen (Mt 26:31).
Na deze profetie richt Achab het woord tot Josafat en wijst op zijn gelijk met wat hij over Micha heeft gezegd. Zie je wel dat Micha een onheilsprofeet is? Maar Achab kijkt niet verder, verblinde ogen door de vorst van de duisternis als hij heeft.
Maar Micha is nog niet klaar. Hij heeft nog een verdere boodschap. Uit die boodschap blijkt dat er een onzichtbare wereld is die deze vierhonderd profeten laat zeggen wat Achab graag hoort. Micha mag dan wel als een gevangene voor Achab staan, het woord van de HEERE laat zich niet binden. Achab heeft de afgoden en daarmee de demonen gediend. Als dode afgod bestaat de Baäl niet; de Baäl bestaat echter wel door de demonen die erachter schuilgaan. In de onzichtbare wereld spannen de demonen samen om mensen op het verkeerde been te zetten met de dood als eindresultaat.
We kunnen wel een toepassing maken voor vandaag. In de grote christenheid gaat het niet meer om wat Gods Woord zegt, maar om wat men graag hoort en wat aansluit op de beleving. Vooral de charismatische beweging is hiervoor verantwoordelijk. We moeten in veel gevallen concluderen dat hier geestelijke machten achter zitten die de mensen wegvoeren van Christus en van het Woord van God omdat het puur om het gevoel van de mens gaat.
Het wordt steeds duidelijker hoe verkeerd bepaalde invloeden zijn, in het bijzonder door liederen die gezongen worden. In verschillende liederen worden uitspraken gedaan over bijvoorbeeld de verzoening, die aspecten van de verzoening van de Heer Jezus wegnemen of ze belichten op een manier die niet in overeenstemming is met het Woord. Daar moeten we duidelijk voor waarschuwen, want dat voert mensen weg van de gehoorzaamheid aan het Woord en van het unieke van Christus en Zijn werk. [Zie het boekje ‘Verzoening’] Daarom moeten we ook duidelijk voor onszelf zijn door in elke situatie te vragen naar de wil van God, wat erop neerkomt dat we vragen: Wat zegt het Woord van God?
Micha zegt vanuit een nieuw visioen dat de demonen uiteindelijk onder het gezag van God staan. Wat Micha ziet in het visioen, wordt ons menselijk voorgesteld, opdat we het kunnen begrijpen. We worden getuige van een discussie die ontstaat. De een zegt dit, de ander dat, allemaal heel menselijk. Dan komt er een geest die zegt: “Ík zal hem misleiden.” Na een vraag van de HEERE en een antwoord van de geest, zegt de HEERE: “U mag misleiden, en u zult er ook toe in staat zijn. Vertrek en doe het zo.” We zien duidelijk dat de HEERE in dit hele gebeuren de regie heeft. Hij bepaalt uiteindelijk de inzet van boze geesten en het succes van hun onderneming. Ook de boze geesten dienen Zijn doel, tegen hun wil in.
We zien het onheil dat God over Achab besloten heeft. Dat onheil staat vast (vers 23), daar is geen verandering in aan te brengen. Ook staat vast hoe dat onheil zal plaatsvinden: “En de HEERE zei: Wie zal Achab misleiden, zodat hij zal optrekken en bij Ramoth in Gilead zal vallen [in de strijd]” (vers 20)?
Door deze boodschap wordt de opstand in het hart van Zedekia openbaar. Zedekia claimt dat wat hij heeft gezegd door de Geest is en dat dit niet door Micha kan zijn. Zijn aanmatigende woorden laat hij vergezeld gaan met geweld. Hij geeft Micha een kaakslag. Mensen van de wereld kunnen niet aannemen dat de vierhonderd ongelijk hebben en dat de ene gelijk heeft. Micha zou de enige zijn die de Geest van de HEERE heeft? Er is een eenstemmig getuigenis van de massa. Hebben alleen die weinige trouwe christenen gelijk?
Micha protesteert niet tegen de mishandeling. Hij zegt alleen dat wel duidelijk zal worden dat zijn woorden waarheid zijn. Dat zal Zedekia merken als hij op de vlucht is en angstig zoekt naar een plek waar hij veilig kan zijn voor het oordeel, een plek die hij tevergeefs zal zoeken.
De ‘beloning’ die Achab voor Micha heeft voor het spreken van de waarheid, is opsluiting in de gevangenis. De woorden die Achab spreekt bij het bevel tot opsluiting, geven Micha een nieuwe aanleiding om te getuigen. Er is geen enkele angst bij deze man Gods te bemerken. Geweld en gevangenis brengen hem niet tot een verandering van zijn boodschap. Hij doet geen water bij de wijn, maar predikt het zuivere Woord van God. Elke mishandeling brengt hem tot het uitspreken van een bevestiging van wat hij heeft gezegd.
In dit alles is geen enkele aanmatiging of zelfverheffing. Hij wijst erop dat hij Gods woorden heeft gesproken en dat de waarheid ervan bewezen zal worden in de vervulling van wat hij heeft aangekondigd. Hij waagt het zelfs om erbij te zeggen dat hij een leugenaar zal blijken te zijn als Achab in vrede terugkomt, als zijn woorden dus niet zullen uitkomen (vgl. Dt 13:1-4; 18:20-22).
In zijn slotwoorden richt hij zich niet meer tot Achab, maar tot alle volken. Hij maakt zijn woorden tot een getuigenis voor alle volken. Later zal een andere profeet Micha dezelfde woorden spreken (Mi 1:2). Het is een woord dat betrekking heeft op de Heer Jezus en de tijd dat Hij bekend zal zijn onder de volken.
29 - 33 Achab en Josafat trekken ten strijde
29 Zo trok de koning van Israël met Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth in Gilead. 30 De koning van Israël zei tegen Josafat: Zodra Ik mij vermomd heb, trek ik ten strijde. Trekt u echter uw [eigen] kleren aan. Zo vermomde de koning van Israël zich en trok ten strijde. 31 Nu had de koning van Syrië de bevelhebbers van de strijdwagens, waarvan hij er tweeëndertig had, geboden: U mag niet tegen kleinen of tegen groten strijden, maar alleen tegen de koning van Israël. 32 Het gebeurde dan, zodra de bevelhebbers van de strijdwagens Josafat zagen, dat zij zeiden: Dat is zeker de koning van Israël. Zij gingen op hem af om tegen hem te strijden, maar Josafat schreeuwde [om hulp]. 33 En het gebeurde, zodra de bevelhebbers van de strijdwagens zagen dat hij niet de koning van Israël was, dat zij zich van hem afkeerden.
Ook Josafat schijnt niet echt onder de indruk te zijn gekomen van de toespraak van Micha. Hij laat zich niet waarschuwen, we horen geen enkel woord van hem dat hij niet meegaat. Hij blaast in elk geval de onderneming niet af, maar trekt met Achab mee ten strijde. Hij moet waarschijnlijk van zichzelf wel mee, want hij heeft zich verplicht mee te gaan. Josafat weet alles wat hem te wachten staat, wat er gaat gebeuren, maar hij kan niet meer terug.
Josafat lijkt helemaal te zijn overgeleverd aan Achab. Achab bepaalt de tactiek en Josafat volgt slaafs. Achab zal zich vermommen, maar hij zegt tegen Josafat dat deze zijn koninklijke kleren maar aan moet houden. Achab meent dat hij door zich te vermommen aan het oordeel dat is aangekondigd, kan ontkomen. Dit is primitief bijgeloof. Daarbij is hij ook laf, want door Josafat zijn koninklijke kleren aan te laten houden, weet hij dat de vijand zich vooral op Josafat zal richten die als koning herkenbaar is.
Gods Geest vertelt ons dat de koning van Syrië zijn manschappen bevel heeft gegeven zich alleen op de koning van Israël te richten. Van dit bevel weten Achab en Josafat niets. De vijand zal zoeken tot hij de koning gevonden heeft. Alleen om hem gaat het. Als de strijd losbrandt, is het niet verwonderlijk dat de pijlen van de vijand zich op Josafat richten. Hij is immers als koning herkenbaar. Voor de vijand is hij de koning van Israël. Dat is het gevolg van zijn optrekken met Achab. De wereld ziet geen verschil meer tussen wie God vreest en wie Hem niet vreest. Wat een waarschuwing voor ons.
Als Josafat merkt dat de vijand het op hem gemunt heeft, schreeuwt hij om hulp (vers 32). In de beschrijving van deze geschiedenis in 2 Kronieken 18 volgt dan: “De HEERE hielp hem en God wendde hen van hem af” (2Kr 18:31). Wat een genade van God. Wie tot Hem roept in zijn nood, wordt door Hem uitgeholpen. Het is een wonder van de HEERE dat zij ontdekken dat hij niet de koning van Israël is en zich van hem afkeren.
34 - 40 De dood van Achab
34 Toen spande een man in zijn onschuld de boog en trof de koning van Israël tussen de verbindingsstukken en het harnas. Toen zei deze tegen zijn wagenmenner: Wend de teugel en breng mij weg uit het leger, want ik ben gewond. 35 De strijd laaide die dag echter hoog op. De koning werd in de wagen staande gehouden tegenover de Syriërs, maar in de avond stierf hij. Het bloed van de wond vloeide in de bak van de wagen. 36 Toen de zon onderging, ging de [luide] roep door het legerkamp: Ieder naar zijn stad, en ieder naar zijn land! 37 Zo stierf de koning. Hij werd naar Samaria gebracht en zij begroeven de koning in Samaria. 38 Men spoelde de wagen af bij de vijver van Samaria, waar de hoeren zich wasten. De honden likten zijn bloed op, overeenkomstig het woord van de HEERE, dat Hij gesproken had. 39 Het overige nu van de geschiedenis van Achab, alles wat hij gedaan heeft, het ivoren huis dat hij gebouwd heeft en al de steden die hij gebouwd heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Israël? 40 Zo ging Achab te ruste bij zijn vaderen, en zijn zoon Ahazia werd koning in zijn plaats.
Zoals Josafat door een wonder van de HEERE gespaard blijft, zo wordt Achab door een wonder van de HEERE gedood. Zonder dat de soldaat, die in zijn onschuld de boog spant en de pijl wegschiet, weet wie hij treft, treft hij Achab dodelijk. Achab wordt niet gedood door een verdwaalde pijl. Geen soldaat schiet in het wilde weg. Het is een pijl die door de HEERE wordt bestuurd om Achab dodelijk te treffen.
Achab is niet op slag dood. Hij geeft zijn wagenmenner opdracht uit de strijd weg te rijden. De wond blijkt de dood tot gevolg te hebben. Achab verliest steeds meer bloed, het leven vloeit uit hem weg. Hij blijft in het strijdgewoel, zonder gelegenheid om de wond te verbinden. Ten slotte sterft hij, omdat het bloed uit de wond blijft vloeien.
Het laat zien hoe nauwkeurig de HEERE Zijn woord vervult. Als Achab gestorven is, wordt hij naar Samaria gebracht en daar begraven. De wagen met het bloed van Achab wordt gewassen “bij de vijver van Samaria”. De vijver krijgt nog een nadere aanduiding: het is de plaats “waar de hoeren zich wasten”, dat zijn de tempelhoeren, vrouwen die in de Baälsdienst als tempelhoeren dienstdoen. Hierdoor wordt bij de dood en begrafenis van deze goddeloze koning aan die afschuwelijke godsdienst en de diepe verdorvenheid ervan herinnerd. Zo verdwijnt Achab van het toneel.
41 - 51 Josafat koning over Juda
41 Josafat, de zoon van Asa, was koning geworden over Juda in het vierde jaar van Achab, de koning van Israël. 42 Josafat was vijfendertig jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde vijfentwintig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Azuba, de dochter van Silchi. 43 Hij wandelde in heel de weg van zijn vader Asa. Hij week daarvan niet af, en deed wat juist was in de ogen van de HEERE. 44 De [offer]hoogten werden evenwel niet weggenomen: het volk bracht nog steeds slachtoffers en reukoffers op de [offer]hoogten. 45 Ook sloot Josafat vrede met de koning van Israël. 46 Het overige nu van de geschiedenis van Josafat, zijn macht, die hij uitgeoefend heeft, en hoe hij oorlog gevoerd heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda? 47 Ook vaagde hij uit het land de rest van de schandknapen weg, die in de dagen van zijn vader Asa waren overgebleven. 48 Er was toen geen koning in Edom, [maar] een stadhouder van de koning. 49 Josafat had Tarsis-schepen gebouwd om naar Ofir te gaan om goud. [De reis] ging echter niet [door], want de schepen leden [al] in Ezeon-Geber schipbreuk. 50 Toen zei Ahazia, de zoon van Achab, tegen Josafat: Laat mijn dienaren met uw dienaren op de schepen meevaren, maar Josafat wilde [dat] niet. 51 En Josafat ging te ruste bij zijn vaderen, en werd bij zijn vaderen begraven in de stad van zijn vader David, en zijn zoon Jehoram werd koning in zijn plaats.
In enkele verzen wordt nog de regering van Josafat beschreven. In 2 Kronieken gebeurt dit veel uitvoeriger. In de boeken 1 Koningen en 2 Koningen ligt de nadruk op de geschiedenis van de koningen van Israël. Josafat is een Godvrezende koning, maar een die zich helaas verschillende keren met het goddeloze Israël en diens koning heeft verbonden. Zo heeft hij zich met Ahazia verbonden om schepen te bouwen (2Kr 20:36). Maar nog voordat de schepen bij wijze van spreken de haven hebben verlaten waar ze zijn gebouwd, laat God de vloot vergaan. Daarvan lijkt Josafat geleerd te hebben. Als Ahazia, de zoon van Achab, iets samen met hem wil doen, weigert hij dat (vers 50).
Na zijn dood wordt hij opgevolgd door zijn zoon Jehoram. Deze zoon wandelt helaas niet in de voetstappen van het geloof van zijn vader (2Kr 21:5-6), dat ondanks de verschillende misstappen die Josafat maakte, duidelijk bij hem aanwezig was.
52 - 54 Ahazia koning over Israël
52 Ahazia, de zoon van Achab, werd koning over Israël in Samaria in het zeventiende jaar van Josafat, de koning van Juda, en regeerde twee jaar over Israël. 53 Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE. Hij ging namelijk in de weg van zijn vader en in de weg van zijn moeder, in de weg van Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen. 54 Hij diende de Baäl en boog zich voor hem neer, en verwekte de HEERE, de God van Israël, tot toorn, overeenkomstig alles wat zijn vader gedaan had.
Als Achab gestorven is, wordt hij opgevolgd door zijn zoon Ahazia. Hij is geen uitzondering op alle koningen van Israël. Ook hij doet “wat slecht was in de ogen van de HEERE”. Zijn slechte weg kent drie aspecten: hij gaat “in de weg van zijn vader”, “in de weg van zijn moeder” en “in de weg van Jerobeam”. Hij verenigt al het kwaad van zijn voorgangers in zich. Zo neemt het kwaad toe. Op zo’n weg kun je alleen doen wat slecht is in de ogen van de HEERE en Hem tot toorn verwekken.