1 - 4 De oude David
1 Koning David nu was oud [en] op dagen gekomen. Men dekte hem met dekens toe, maar hij werd niet warm. 2 Toen zeiden zijn dienaren tegen hem: Laat men voor mijn heer de koning een meisje zoeken, een maagd, om de koning bij te staan en een verzorgster voor hem te zijn. Laat haar in uw schoot liggen, zodat mijn heer de koning [weer] warm wordt. 3 Zo zochten zij in heel het gebied van Israël naar een mooi meisje, en zij vonden Abisag uit Sunem en brachten haar bij de koning. 4 Het meisje was buitengewoon mooi. Zij werd de verzorgster van de koning en diende hem, maar de koning had geen gemeenschap met haar.
Deze verzen laten de zwakheid en de ouderdom van David zien. Hij is hier bijna zeventig jaar oud (2Sm 5:4). Daarvan zien we niets in 1 Kronieken. Hij is vroeg oud. Dat is het gevolg van een veelbewogen leven met veel ontberingen. Zo is hij, voordat hij koning werd, steeds op de vlucht geweest voor Saul. En toen hij eenmaal koning was, heeft hij veel oorlogen gevoerd (1Kr 22:8). Ook zijn overspel met Bathseba en de daaropvolgende drama’s in zijn gezin hebben hem getekend en hem van zijn kracht beroofd.
David is bedlegerig geworden en kan feitelijk niet meer regeren. De beslissingen worden voor hem genomen. Als dekens hem geen warmte meer geven, wordt het voorstel gedaan om een jonge vrouw te zoeken om hem warmte te geven. Dit voorstel stuit bij hem niet op weerstand. Er wordt voor hem gedacht en gehandeld. Hij krijgt een vrouw, maar gaat niet met haar als zijn vrouw om, hij heeft geen gemeenschap met haar. Zij is zijn verzorgster. Dit gegeven vormt voor Adonia de aanleiding om, als zijn eerste opzet om koning te worden is mislukt, via haar te proberen alsnog in bezit van het koninkrijk te komen (1Kn 2:17).
5 - 10 Adonia wil koning worden
5 Adonia nu, de zoon van Haggith, verhief zich en zei: Ík zal koning worden. Hij voorzag zich van wagens en ruiters, met vijftig man die voor hem uit snelden. 6 Zijn vader had hem zijn leven lang geen verwijt gemaakt door te zeggen: Waarom heb je dat gedaan? Ook was hij heel knap van gestalte. [Haggith] had hem gebaard, na Absalom. 7 Hij voerde overleg met Joab, de zoon van Zeruja, en met de priester Abjathar. Die hielpen mee en volgden Adonia. 8 Maar de priester Zadok, Benaja, de zoon van Jojada, de profeet Nathan, Simeï, Reï en de helden die bij David hoorden, waren niet met Adonia. 9 Adonia slachtte schapen, runderen en gemest [vee] bij de steen Zoheleth, die bij de bron Rogel ligt. Al zijn broers, de zonen van de koning, en alle mannen van Juda, de dienaren van de koning, nodigde hij uit. 10 Maar de profeet Nathan, Benaja, de helden en Salomo, zijn broer, nodigde hij niet uit.
Het zwaard zou niet meer van het huis van David wijken vanwege zijn zonde met Bathseba (2Sm 12:10). Hij moet, naar het oordeel dat hij over zichzelf heeft uitgesproken, voor zijn zonde viervoudig boeten (2Sm 12:6). Dat is ook gebeurd. God ontneemt hem vier van zijn zonen. Het kind van Bathseba is door God Zelf weggenomen, Amnon is door de hand van Absalom omgekomen, Absalom is door Joab omgebracht en Adonia zal de vierde zijn die zal sterven.
Adonia (betekent ‘mijn Heer is Jahweh’) is nu de oudste zoon. Hij is geboren na Absalom, maar van een andere moeder (2Sm 3:3-4). Hij wil het koninkrijk, waarop hij als oudst levende zoon een claim legt. Het is voor iedereen duidelijk dat God het anders heeft bepaald. Ook Adonia weet dat. Dat verraadt hij door Salomo niet uit te nodigen. Hij weerstaat het woord dat God aangaande Salomo heeft gesproken. Hij is een beeld van de antichrist. Dat blijkt uit wat hij zegt: “Ík zal koning worden” (vers 5a; vgl. Js 14:13-14; Dn 11:36). Dit is eigen wil, het beginsel van zonde (1Jh 3:4). Uit deze uitspraak blijkt zijn hoogmoed en zijn opstand tegen God. Hij slaat dezelfde weg in als Absalom (vers 5b; 2Sm 15:1).
Adonia is een mooie jongen, maar met een verdorven karakter. De oorzaak daarvan is dat David hem zijn leven lang nooit heeft bestraft. David is hier geen beeld van de Heer Jezus of de Vader, maar van de oefeningen van de Geest van Christus Die hem tot een handelen wil brengen in overeenstemming met God. David komt daar echter niet aan toe. Zijn verantwoordelijkheid in zijn gezin heeft hij niet waargenomen.
In plaats daarvan heeft hij zich laten leiden door het mooie uiterlijk van zijn kinderen. We hebben dit ook gezien in zijn houding ten opzichte van Absalom (2 Samuel 15-19). Vaak wordt aan het getuigenis dat van de gezinnen van gelovigen behoort uit te gaan, schade toegebracht door een voorkeursbehandeling in de opvoeding van de kinderen. God handelt anders. Hij bewijst Zijn liefde juist door tuchtiging (Sp 13:24).
David heeft Adonia nooit een verwijt gemaakt. Het lijkt erop dat hij hem nooit iets heeft geweigerd wat hij wilde hebben of doen. Hij zal hem ook nooit rekenschap hebben gevraagd van wat hij gedaan had, of waar hij geweest was en hem nooit hebben bestraft voor het verkeerde. Nu moet David rechtvaardig lijden voor zijn toegeven aan hem. Zij, die hun zonen meer eren dan God door hun niet de noodzakelijke tucht te geven, verspelen de eer die zij van hun zonen mogen verwachten.
Joab en Abjathar sluiten zich bij Adonia aan. Joab is steeds te vinden op de plaats waar hij meent het meeste voordeel te behalen. Hij denkt alleen aan zichzelf. Hij meent dat David niets meer kan doen vanwege ouderdom en zwakheid en kiest de kant van de in zijn ogen sterkste partij. Abjathar is, als nakomeling van Eli, de vertegenwoordiger van de godsdienst waarover het oordeel is gekomen. Hij aanvaardt dat oordeel niet, wat blijkt uit zijn keus voor Adonia.
Anderen, zoals Zadok, Nathan, Benaja en de helden van David, worden niet door Adonia uitgenodigd. De ware priester (Zadok), de ware profeet (Nathan) en de ware dienaren (de helden) hebben niets te maken met iemand die zich gezag aanmatigt. Adonia vraagt hen niet, want hij weet dat zij niet zullen ingaan op zijn aanbod om mee te doen. Zij zijn altijd trouw geweest aan David en zullen dat ook blijven. Het is een goede zaak als mensen ons niet vragen om mee te doen met een kwade zaak omdat ze weten dat ze bot bij ons vangen.
Adonia geeft aan de samenzwering huichelachtig de schijn van eerbetoon aan God door dieren te slachten, alsof het om een dank- of vredeoffer gaat. Ongetwijfeld zal Adonia de zwakheid en ouderdom van zijn vader misbruikt hebben om zijn machtsgreep uit te voeren. Zijn plannen zullen echter mislukken omdat hij buiten God rekent.
11 - 14 De raad van Nathan
11 Toen zei Nathan tegen Bathseba, de moeder van Salomo: Hebt u niet gehoord dat Adonia, de zoon van Haggith, koning is? En onze heer David weet het niet. 12 Nu dan, kom, laat mij u toch raad geven, zodat u uw leven en het leven van uw zoon Salomo kunt redden. 13 Ga, ga naar binnen bij koning David en zeg tegen hem: Hebt u, mijn heer de koning, uw dienares niet gezworen: Voorzeker, uw zoon Salomo zal na mij koning zijn, en híj zal op mijn troon zitten? Waarom is Adonia dan koning? 14 Zie, terwijl u daar nog met de koning in gesprek bent, zal ík na u binnenkomen en uw woorden aanvullen.
Vanaf vers 11 beschrijft de Heilige Geest uitvoerig hoe Salomo door de handelingen van trouwe mensen koning wordt. God gebruikt het verstandige overleg van aan Hem toegewijde mensen om Zijn plannen te vervullen ten aanzien van Salomo. Wat in 1 Kronieken in rust gebeurt – er is daar geen sprake van Adonia –, zonder tegenstand en overleg (1Kr 23:1; 29:22-25), vindt hier via veel gebeurtenissen plaats. Het wordt zelfs zo voorgesteld, dat het Salomo en Bathseba het leven zal kosten als de getrouwen niet handelen (vers 12). Zo waakt God over Zijn voornemen met Salomo, opdat het wordt uitgevoerd en niet verijdeld.
De eerste die optreedt, is Nathan, de profeet. Menselijkerwijs is het aan zijn oplettendheid en scherpzinnigheid te danken dat Gods plan niet faalt. De profeet is het getuigenis van Gods wil en wordt door Hem gebruikt om Zijn wil uit te voeren. Met woorden van wijsheid licht hij Bathseba in over de situatie dat Adonia koning is geworden en dat David daar niet van weet. Hij geeft haar raad met het oog op de redding van haar eigen leven en dat van haar zoon Salomo. Als Adonia koning zou worden, zou hij hen als zijn politieke tegenstanders zien en uit de weg ruimen.
Het is belangrijk om anderen, die gevaar lopen voor hun leven, te waarschuwen. Hier gaat het om het leven in Gods volk en vooral om het vervullen van Gods plannen. Als die gevaar lopen, moet er met kracht worden gewaarschuwd en ook worden overlegd om dit gevaar te bezweren. Ons leven is Christus. Als er gevaar dreigt dat we Hem niet als ons leven kunnen laten zien, moet er een waarschuwing uitgaan en gekeken worden hoe dat kan worden voorkomen.
15 - 21 Bathseba bij David
15 Bathseba kwam bij de koning in de kamer. Nu was de koning zeer oud, en Abisag uit Sunem bediende de koning. 16 Bathseba knielde en boog zich voor de koning neer, en de koning zei: Wat is er met u? 17 Zij zei tegen hem: Mijn heer, u hebt zelf uw dienares bij de HEERE, uw God, gezworen: Voorzeker, Salomo, uw zoon, zal na mij koning zijn, en híj zal op mijn troon zitten. 18 En nu, zie, Adonia is koning; en nu, mijn heer de koning, u weet het niet. 19 Hij heeft runderen, gemest [vee] en schapen in menigte geslacht, en al de zonen van de koning uitgenodigd, en de priester Abjathar, en Joab, de bevelhebber van het leger, maar uw dienaar Salomo heeft hij niet uitgenodigd. 20 Maar u, mijn heer de koning, de ogen van heel Israël zijn op u [gericht], dat u hun bekendmaakt wie er na hem op de troon van mijn heer de koning zal zitten. 21 Anders zal het gebeuren, wanneer mijn heer de koning bij zijn vaderen te ruste gegaan is, dat ik en mijn zoon Salomo [als] schuldigen [beschouwd] zullen worden.
De harten van Bathseba en Nathan zijn een. Wat de een zegt, doet de ander. Er is eenheid in spreken en handelen. Bathseba doet wat Nathan heeft voorgesteld. Ze gaat naar de oude David, die zelfs niet meer in staat lijkt te zijn om van zijn bed af te komen. Ze benadert hem met de gepaste erkenning dat hij haar ‘heer’ is (vgl. 1Pt 3:6a).
Als David aan haar vraagt wat er met haar is, spreekt ze tot hem de woorden die de profeet Nathan tegen haar heeft gezegd. Ze herinnert hem aan wat hij haar heeft beloofd ten aanzien van haar zoon Salomo en spreekt hem aan op zijn verantwoordelijkheid tegenover het volk.
22 - 27 Nathan bij David
22 En zie, terwijl zij nog met de koning in gesprek was, kwam de profeet Nathan binnen. 23 Men bracht de koning de boodschap: Zie, de profeet Nathan is er. En hij kwam bij de koning binnen, en boog zich met zijn gezicht ter aarde voor de koning neer. 24 En Nathan zei: Mijn heer de koning, hebt ú gezegd: Adonia zal na mij koning zijn, en híj zal op mijn troon zitten? 25 Want vandaag is hij afgedaald, [het dal in,] en heeft hij runderen, gemest [vee] en schapen in menigte geslacht, en heeft hij al de zonen van de koning, de bevelhebbers van het leger, en de priester Abjathar uitgenodigd. En zie, zij eten en drinken in zijn aanwezigheid, en zeggen: Leve koning Adonia! 26 Maar míj, uw dienaar, de priester Zadok, Benaja, de zoon van Jojada, en uw dienaar Salomo heeft hij niet uitgenodigd. 27 Als deze zaak van mijn heer de koning uitgegaan is, hebt u dan uw dienaar niet bekendgemaakt wie er na hem op de troon van mijn heer de koning zal zitten?
Terwijl Bathseba nog met David spreekt, verschijnt volgens afspraak Nathan op het toneel. Hij benadert de zaak van een andere kant dan hij Bathseba heeft laten zeggen. Hij laat het voorkomen alsof David bevel heeft gegeven dat Adonia hem zou opvolgen. Daarmee stelt hij de zaak voor zoals die naar buiten is gebracht.
Hij vertelt David wat Adonia heeft gedaan en gezegd. Wat hij van David wil weten, is of hij daar echt het bevel toe heeft gegeven, want niemand van de getrouwen weet er iets van. Zijn vraag is of David duidelijkheid wil geven.
28 - 31 Salomo zal koning zijn
28 Koning David antwoordde en zei: Roep Bathseba voor mij. Zij kwam bij de koning en ging voor de koning staan. 29 Toen zwoer de koning en zei: [Zo waar] de HEERE leeft, Die mijn ziel uit alle nood verlost heeft, 30 voorzeker, zoals ik u bij de HEERE, de God van Israël, gezworen heb: Voorzeker, uw zoon Salomo zal na mij koning zijn, en híj zal in mijn plaats op mijn troon zitten, voorzeker, zo zal ik deze dag [nog] doen. 31 Toen knielde Bathseba, met het gezicht ter aarde, en boog zich voor de koning neer en zei: Mijn heer de koning David leve voor eeuwig!
Uit vers 28 blijkt dat Bathseba na de binnenkomst van Nathan is weggegaan. Als Nathan is uitgesproken, wordt ze er weer bij geroepen. David richt het woord tot haar. Hij zweert bij de HEERE, de God van Israël, omdat het om Diens raadsbesluit gaat. Dat raadsbesluit wil hij uitvoeren. Hij lijkt zich bewust van een nieuwe aanval van de vijand, maar ook dat de HEERE hem daarvan zal verlossen, zoals Hij dat al zo vaak heeft gedaan (vgl. 2Sm 4:9; Ps 34:23). Hij verklaart plechtig dat Salomo in zijn plaats op de troon zal zitten. Hij spreekt over “uw zoon Salomo”. Zo wordt er drie keer over Salomo gesproken als de zoon van Bathseba (verzen 12,17,30).
Salomo is ook de zoon van het volk. Eens zal het volk zeggen: “Een Zoon is ons gegeven” (Js 9:5). De Bruidegom in Hooglied spreekt over het gewillige volk door Wie Hij op Zijn koninklijke wagen wordt gezet (Hl 6:12). De weg wordt voor Hem door Zijn volk gebaand, zoals destijds David bij het verwerven van zijn koningschap door de helden werd geholpen (1Kr 12:23). Zo kunnen wij door onze trouw de dag van God verhaasten (2Pt 3:11-12a).
32 - 37 Opdracht Salomo koning te maken
32 Toen zei koning David: Roep de priester Zadok voor mij, en de profeet Nathan en Benaja, de zoon van Jojada. En zij kwamen bij de koning. 33 En de koning zei tegen hen: Neem de dienaren van uw heer met u mee, en laat mijn zoon Salomo op het muildier rijden dat van mij is, en laat hem naar Gihon afdalen. 34 Daar moet de priester Zadok met de profeet Nathan hem tot koning over Israël zalven. Vervolgens moet u op de bazuin blazen en zeggen: Leve koning Salomo! 35 Daarna moet u achter hem aan [de stad binnen]trekken, en moet hij komen en op mijn troon gaan zitten. Dan zal híj in mijn plaats koning zijn, want hém heb ik ertoe bestemd vorst te zijn over Israël en over Juda. 36 Toen antwoordde Benaja, de zoon van Jojada, de koning en zei: Amen! Moge de HEERE, de God van mijn heer de koning, het zó zeggen! 37 Zoals de HEERE met mijn heer de koning is geweest, moge Hij zo met Salomo zijn, en moge Hij zijn troon groter maken dan de troon van mijn heer de koning David!
Hier spreekt David over “mijn zoon Salomo” (vers 33), de zoon van David. David laat Zadok, Nathan en Benaja roepen. Hij geeft Zadok en Nathan de opdracht om Salomo tot koning over Israël te zalven. Zij moeten zijn koningschap bekendmaken door op de bazuin te blazen en te zeggen: “Leve koning Salomo!” Zie ook “leve koning Adonia!” in vers 25 en “mijn heer de koning David leve voor eeuwig!” in vers 31.
Het gaat erom wie koning is in de praktijk van ons leven. Hoewel het koninkrijk van God nu nog niet openlijk is opgericht, mogen wij ons al in dat rijk bevinden (Rm 14:17-18; Ko 1:13). De toepassing van dit hoofdstuk is of de Heer Jezus in ons leven de plaats van heerschappij krijgt en dat van harte. Het gaat erom dat wij Hem in de praktijk van ons leven de plaats geven die Hij van God heeft gekregen, of Hij in ons leven op de troon zit, of dat wij zelf op de troon van ons leven zitten.
David geeft opdracht Salomo op “mijn troon” te laten plaatsnemen. Het koningschap van Salomo werd betwist. Daarom moet er op deze wijze worden gehandeld. Het koningschap van David en ook dat van Saul is nooit betwist geworden. Salomo moet plaatsnemen op het muildier, het dier van de vrede (Zc 9:9). Het rijden op het muildier van de koning is het teken dat hij die daarop zit als zijn opvolger zal plaatsnemen op zijn troon. David spreekt erover dat hij hem heeft bestemd tot vorst over Israël en over Juda. Dat kan hij zeggen omdat hij hiermee helemaal in overeenstemming is met Gods plan.
Benaja stemt er van harte mee in. Hij wenst dat het woord van de koning een woord van de HEERE zal worden en dat de HEERE met Salomo zal zijn, zoals Hij met David is geweest. Hij wenst zelfs dat Salomo groter zal zijn dan David. Dit is geheel in overeenstemming met de verlangens van David. Zo zal de regering van de Heer Jezus vele malen groter zijn dan de weg van vernedering die Hij eens op aarde is gegaan.
38 - 40 Salomo tot koning gezalfd
38 De priester Zadok daalde af, met de profeet Nathan, Benaja, de zoon van Jojada, de Krethi en de Plethi, en zij lieten Salomo op het muildier van koning David rijden en begeleidden hem naar Gihon. 39 De priester Zadok nam de oliehoorn uit de tent en zalfde Salomo. Ze bliezen op de bazuin, en heel het volk zei: Leve koning Salomo! 40 En achter hem trok heel het volk [de stad binnen]. Het volk blies op fluiten en verblijdde zich ten zeerste, zodat de aarde opengespleten werd door hun geluid.
De zalving van Salomo gebeurt door Zadok, samen met Nathan (vers 45). Hiervoor wordt de oliehoorn gebruikt uit de tent die door David op Sion is opgericht voor de ark (2Sm 6:17). De tabernakel staat dan nog in Gibeon. De olie zal de heilige zalfolie zijn geweest, waarmee de priesters en de voorwerpen van de tabernakel werden gezalfd (Ex 30:23-30). Er is geroep en gejuich vanwege de zalving van Salomo.
41 - 49 Adonia wordt ingelicht
41 Adonia hoorde het, en al de genodigden die bij hem waren, toen zij klaar waren met eten. Ook Joab hoorde het geluid van de bazuin en zei: Waarom is de stad in rep en roer? 42 Terwijl hij nog sprak, zie, daar kwam Jonathan, de zoon van de priester Abjathar, en Adonia zei: Kom binnen, want u bent een strijdbare man, en zult iets goeds te boodschappen hebben. 43 Maar Jonathan antwoordde en zei tegen Adonia: Integendeel, onze heer, koning David, heeft Salomo koning gemaakt. 44 En de koning heeft de priester Zadok met hem meegestuurd, [en ook] de profeet Nathan, Benaja, de zoon van Jojada, en de Krethi en de Plethi. Zij hebben hem op het muildier van de koning laten rijden. 45 En de priester Zadok en de profeet Nathan hebben hem in Gihon tot koning gezalfd, en vandaar zijn zij blij [de stad weer binnen]getrokken, zodat de stad in rep en roer is. Dat is het geluid dat u gehoord hebt. 46 Ook is Salomo op de troon van het koninkrijk gaan zitten. 47 En bovendien zijn de dienaren van de koning onze heer, koning David, komen gelukwensen, door te zeggen: Uw God moge de naam van Salomo beter maken dan uw naam, en zijn troon groter maken dan uw troon; vervolgens heeft de koning zich neergebogen op [zijn] slaapplaats. 48 Ook heeft de koning als volgt gezegd: Geloofd zij de HEERE, de God van Israël, Die heden iemand geeft die op mijn troon zit, terwijl mijn ogen het zien! 49 Toen beefden alle genodigden die bij Adonia waren en stonden op. Eenieder ging zijns weegs.
Het hele gebeuren met Salomo vindt plaats tijdens de maaltijd die Adonia heeft aangericht tot zijn eigen eer. Het gezelschap is klaar met de maaltijd en staat op het punt Adonia tot koning uit te roepen als het geoefende oor van Joab het geluid van de bazuin onderscheidt. Terwijl hij daarover een opmerking maakt, komt Jonathan binnen. Adonia is zich nog van geen kwaad bewust. Hij ziet in de komst van Jonathan zelfs een goed voorteken.
Jonathan is nog steeds een boodschapper, zoals hij acht of negen jaar eerder ook was (2Sm 15:27; 17:17). Hij komt met de boodschap van het koningschap van Salomo bij Adonia en zijn gezelschap. Hij vermeldt hoe dat in zijn werk is gegaan. Het lijkt erop dat hij dat enthousiast doet, eerder dan met schrik.
Jonathan getuigt van de keus van David en wat David heeft geregeld om Salomo koning te maken. De getrouwen hebben Salomo op het muildier van David laten plaatsnemen. Zadok en Nathan hebben hem gezalfd en hem met gejuich naar de stad gevoerd. Daar heeft Salomo op de koninklijke troon plaatsgenomen. Alle dienaren van David hebben daarmee ingestemd. Evenals Benaja hebben zij als wens uitgesproken dat God Salomo’s naam groter zal maken dan die van David en zijn troon verhevener dan Davids troon. Ten slotte vertelt Jonathan ook iets wat we niet eerder hebben gelezen, namelijk dat David zich op het rustbed in aanbidding heeft neergebogen (vers 47; vgl. Gn 47:31b).
Het hele handelen met Salomo en zijn plaatsnemen op de troon is volkomen naar de gedachten van David. Hij prijst God om wat zijn ogen zien. Hij lijkt op Simeon die ook de behoudenis van de HEERE met zijn ogen heeft gezien (Lk 2:29-30). Mogelijk zegt David bij deze gelegenheid ook wat we lezen in 1 Kronieken 29 (1Kr 29:10-19). Als toepassing kunnen we nog opmerken dat het voor Godvrezende ouders een grote voldoening is om bij hun heengaan te kunnen zien dat hun kinderen God en Zijn volk dienen.
De triomf van de goddelozen is van korte duur (Jb 20:4-5). De boodschap van Jonathan veroorzaakt enorme schrik. Het gezelschap van Adonia slaat op de vlucht. Dit is de schrik die allen zal bevangen als ze met ontsteltenis vernemen dat Gods Gezalfde terugkeert met macht en majesteit. Dat zal gebeuren op het moment dat de mensen feestvieren over behaalde resultaten, die zij menen te hebben geboekt in hun streven alles naar hun hand te zetten met uitsluiting van God (Ps 2:1-3; 1Th 5:3).
50 - 53 Salomo spaart Adonia
50 Maar Adonia was bevreesd voor Salomo. Hij stond op en ging weg, en greep de horens van het altaar vast. 51 Aan Salomo werd bekendgemaakt: Zie, Adonia is bevreesd voor koning Salomo, want zie, hij heeft de horens van het altaar vastgegrepen en gezegd: Laat koning Salomo mij heden zweren dat hij zijn dienaar niet met het zwaard zal doden. 52 Salomo zei: Als hij zich een betrouwbaar man betoont, zal hem geen haar gekrenkt worden, maar als er kwaad in hem aangetroffen wordt, zal hij sterven. 53 Vervolgens stuurde koning Salomo er [een bode] heen, en zij lieten hem van bij het altaar naar beneden komen. Hij kwam en boog zich voor koning Salomo neer. En Salomo zei tegen hem: Ga naar je huis.
Adonia en zijn gezelschap vluchten weg. Ze denken er niet aan om tegenstand te bieden. De gasten van Adonia gaan zo snel en zo ver mogelijk weg, uit de buurt van Adonia. Wat eerst een garantie voor voordeel leek op te leveren is tot een levensgevaarlijke plaats geworden. Nu te worden gevonden in gezelschap van Adonia staat gelijk aan zelfmoord.
Adonia zelf vlucht naar het altaar. Er wordt niet vermeld waar het staat. Daar zoekt hij bescherming door de horens van het altaar vast te grijpen (Ex 21:13-14). De horens symboliseren kracht en macht. Het grijpen van de horens van het altaar betekent het zoeken van bescherming op de plaats waar behoudenis en leven van uitgaat. Door het grijpen van de horens plaatst de misdadiger zich onder de reddende en helpende genade van God, Die de zonde uitdelgt en daardoor de bestraffing wegneemt.
Voor het eerst en wel drie keer wordt er in deze verzen gesproken over “koning Salomo”. Salomo spreekt als koning recht over Adonia en laat hem halen. Adonia erkent hem gedwongen als koning. Wij erkennen de Heer Jezus vrijwillig als Heer.
Salomo schenkt hem niet alleen het leven, maar ook zijn bezit. Hij mag vrij naar zijn huis gaan. Salomo verbindt er ook een voorwaarde aan. Adonia zal in leven blijven, zolang hij niets doet wat het vertrouwen dat hij krijgt, beschaamt. Zodra hij iets doet wat verkeerd is, zal hij worden gedood. In zijn eerste regeringsdaad betoont Salomo genade en eist hij gerechtigheid. Zo zal het ook zijn als de Heer Jezus regeert (Ps 101:8).