1 - 3 Het woord tot het altaar
1 En zie, er kwam een man Gods door het woord van de HEERE uit Juda naar Bethel, terwijl Jerobeam bij het altaar stond om een reukoffer te brengen. 2 Hij riep tot het altaar, door het woord van de HEERE, en zei: Altaar, altaar, zo zegt de HEERE: Zie, in het huis van David zal een zoon geboren worden, van wie de naam Josia zal zijn. Die zal op u de priesters van de hoogten offeren, die op u reukoffers brengen. Ja, men zal mensenbeenderen op u verbranden. 3 Op die dag gaf hij een teken: Dit is het teken waarvan de HEERE heeft gesproken: Zie het altaar zal scheuren en de as die erop ligt, zal eraf storten.
God stuurt uit Juda een man Gods. Deze komt “door het woord van de HEERE” uit Juda naar Bethel. ‘Het woord van de HEERE’ is de kracht die over de man Gods komt en waardoor hij wordt gedreven om zijn boodschap uit te spreken. Hij wordt een spelbreker. De naam van de man Gods is niet bekend, die doet er niet toe. Het gaat om zijn boodschap en namens Wie hij komt.
Zijn er geen profeten in Bethel? Ja, er is een oude profeet, maar God kan hem niet gebruiken. Hoe zou dat kunnen? Misschien is hij verontrust, maar hij onderneemt geen actie. Hij blijft bij die afschuwelijke namaakgodsdienst, zonder dat we hem horen protesteren. Mogelijk is hij een man als Eli. Hij ziet het kwaad wel, maar heeft geen kracht ertegen op te treden. Dat hij niet in de juiste verhouding tot God staat, blijkt wel uit het feit dat hij de man Gods uit Juda achternagaat en voorliegt om hem met hem te laten terugkeren (vers 18).
Onverschrokken begeeft de man Gods uit Juda zich tussen de feestvierende menigte. Hij is geschikt om te getuigen, hij kan Gods mond zijn, want hij is verbonden met de ware dienst van God en niet met de afgodendienst van Jerobeam (vgl. Jr 15:19). Hij richt het woord, dat is het woord van God, tot … het altaar. Waarom tot het altaar en niet tot het kalf of tot Jerobeam? Omdat het altaar de hele dienst symboliseert en omdat Jerobeam op het altaar staat (vers 4); het is zíjn dienst, hij is de baas van het altaar. Jerobeam matigt zich aan een offer te kunnen brengen. Later zal koning Uzzia eenzelfde aanmatigende daad verrichten die hem de plaag van de melaatsheid zal opleveren (2Kr 26:19).
God heeft in Zijn Woord duidelijk aangegeven waar en hoe Hij aanbeden en gediend wil worden. Iedere gelovige mag ernaar verlangen een mens Gods – man of vrouw – te zijn, iemand die van Gods rechten getuigt te midden van een christenheid die Hem dient naar eigen believen. Om een mens Gods te zijn heeft God ons Zijn Woord gegeven (2Tm 3:16-17). Iemand is een mens Gods als hij of zij het Woord van God dagelijks overdenkt (Ps 1:2). Tevens zal zo iemand zich openstellen voor de machtige werking van Gods Geest. Dan is er vorming mogelijk naar het beeld van de Heer Jezus, de ware Mens Gods.
De man Gods profeteert het oordeel over het altaar. Het is opmerkelijk en zeldzaam dat in de profetie de naam wordt genoemd van de man door wie God het oordeel laat uitvoeren: koning Josia uit het huis van David. Het geslacht van David dat door Jerobeam en zijn koninkrijk veracht en verlaten wordt, zal weer zoveel macht bezitten, dat het dit altaar, dat hij meent te bevestigen, zal afbreken. Het zal nog ongeveer driehonderd jaar duren voordat deze voorzegging vervuld wordt, maar nu al wordt ons meegedeeld wat er zal gebeuren en door wie (2Kn 23:15-18). Voor God is de toekomst heden.
Een andere uitzondering waar God met het oog op toekomstige gebeurtenissen de naam vermeldt van iemand die Hij gebruikt, is in het geval van Kores. God noemt zijn naam als de bevrijder van Zijn volk uit de Babylonische ballingschap, ver voordat Kores geboren is (Js 44:28; 45:1-6). Hij kent de toekomst van verre.
De profeet geeft een teken: het altaar zal scheuren en de as zal eraf storten. Volgens het voorschrift zou de as verzameld moeten worden (Lv 6:10-11). Het is het bewijs dat God dit altaar ontheiligt.
4 - 6 Jerobeams hand
4 En het gebeurde, toen de koning het woord van de man Gods hoorde, dat deze tot het altaar in Bethel uitgeroepen had, dat Jerobeam zijn hand van op het altaar uitstrekte en zei: Grijp hem! Maar zijn hand, die hij tegen hem had uitgestrekt, verstijfde, zodat hij hem niet meer naar zich toe kon trekken. 5 En het altaar scheurde, en de as stortte van het altaar af, overeenkomstig het teken dat de man Gods door het woord van de HEERE had gegeven. 6 Toen antwoordde de koning en zei tegen de man Gods: Tracht toch het aangezicht van de HEERE uw God gunstig te stemmen, en bid voor mij dat mijn hand weer teruggetrokken kan worden! Toen trachtte de man Gods het aangezicht van de HEERE gunstig te stemmen, en de hand van de koning kon weer teruggetrokken worden en werd als daarvoor.
Jerobeam schrikt niet van het woord van God. Hij meent deze indringer en verstoorder van zijn plannen het zwijgen te kunnen opleggen. Hij strekt zijn hand uit en geeft bevel de man Gods te arresteren. Zijn uitgestrekte hand is een teken van zijn autoriteit. Zijn hand verstijft echter, waardoor die hand volkomen krachteloos wordt, wat aangeeft dat Gods autoriteit groter is. Gods gezag blijkt ook daaruit, dat intussen gebeurt wat de man Gods heeft gezegd. Het altaar scheurt en de as wordt uitgestort. Dan bindt Jerobeam in en vraagt om voorbede. Hij spreekt tot de man Gods over “uw God” en niet over ’mijn God’. Hij heeft zelf geen relatie met God als zijn God.
Hij vraagt niet om voor hem te bidden dat zijn zonde vergeven zal worden, wat erop zou duiden dat zijn hart was veranderd. Hij vraagt alleen dat zijn hand weer genezen zal worden, terwijl hij zijn hart verhardt. Zo wilde de farao dat Mozes zou bidden, dat God “alleen deze dodelijke [plaag nog] van mij wegneemt”, maar niet zijn zonde (Ex 10:16-18). De profeet heeft als een echte man Gods kwaad met goed vergolden. Hij spreekt direct voor hem tot God. Hij handelt in de geest van wat Christus heeft gezegd tegen Zijn discipelen, dat ze zullen bidden voor hun vervolgers (Mt 5:10,44).
7 - 10 De uitnodiging afgeslagen
7 En de koning sprak tot de man Gods: Kom met mij mee naar huis, en kom op krachten. Dan zal ik u een geschenk geven. 8 Maar de man Gods zei tegen de koning: Al gaf u mij de helft van uw huis, ik zou niet met u meegaan, en ik zou in deze plaats geen brood eten of water drinken. 9 Want zo heeft de HEERE mij door Zijn woord geboden: U mag geen brood eten of water drinken, en u mag niet terugkeren via de weg waarlangs u gegaan bent. 10 Zo ging hij langs een andere weg, en keerde niet terug via de weg waarlangs hij naar Bethel gekomen was.
Als Jerobeams hand is genezen, verandert hij zijn houding ten opzichte van de man Gods. Hij probeert met hem aan te pappen en bij hem in het gevlei te komen. Hij nodigt hem uit mee te gaan voor een verkwikking en een geschenk. Daarin schuilt een grote verleiding, maar de man Gods weigert. Hij verbeeldt zich niet dat hij dan nog een kans zal krijgen om op Jerobeam in te praten en hem van zijn slechte weg terug te brengen.
Hij houdt zich aan het woord van de HEERE, Die hem duidelijke opdrachten had gegeven. Hij wist wat hij moest zeggen, wat hij niet moest doen en de weg die hij moest nemen, zowel heen als terug. Dat hij niet terug mocht langs de weg die hij was gekomen, maar langs een andere weg weer terug moest keren, wijst erop dat God niet op Zijn woord terugkomt.
De HEERE had tegen hem gezegd dat hij daar geen brood mocht eten en geen water mocht drinken. Dat houdt in dat hij geen gemeenschap mag hebben met het kwaad. Dat geldt ook voor ons (2Ko 6:14-18; 2Tm 2:19-22; 2Jh 1:9-11). Dat betreft zeker zo iemand als Jerobeam, die het volk voorgaat in het kwaad en het ertoe aanzet. Het betreft ook allen die er wonen, zoals de oude profeet.
De man Gods weigert elke vorm van gemeenschap met Jerobeam, zoals Abraham weigerde ook maar iets aan te nemen van de koning van Sodom (Gn 14:22-23). Alles wat de schijn geeft dat het toch niet zo erg is om zich met kwaad te verbinden, is een belediging van God. Daarbij komt dat het de ander steunt in zijn valse positie.
11 - 19 De leugen van de oude profeet
11 Nu woonde er in Bethel een oude profeet. Zijn zoon kwam en vertelde hem alles wat de man Gods die dag in Bethel had gedaan, met de woorden die hij tot de koning had gesproken. Zij vertelden die aan hun vader. 12 Hun vader sprak tot hen: Welke weg is hij gegaan? Zijn zonen hadden de weg gezien waarlangs de man Gods die uit Juda kwam, gegaan was. 13 Toen zei hij tegen zijn zonen: Zadel de ezel voor mij. En zij zadelden de ezel voor hem, en hij reed erop [weg]. 14 Hij ging de man Gods achterna, en trof hem aan, zittend onder een eik. Hij zei tegen hem: Bent u de man Gods die uit Juda gekomen is? En hij zei: [Dat ben] ik. 15 Toen zei hij tegen hem: Kom met mij mee naar huis en eet brood. 16 Maar hij zei: Ik kan niet met u terugkeren of met u meekomen. Ik zal ook geen brood eten of water met u drinken in deze plaats. 17 Want door het woord van de HEERE is een woord tot mij [gekomen]: U mag daar geen brood eten of water drinken. U mag niet terugkeren door via de weg te gaan waarlangs u [al] gegaan bent. 18 Hij zei tegen hem: Ik ben ook een profeet, zoals u, en een engel heeft door het woord van de HEERE tot mij gesproken: Laat hem met u terugkeren naar uw huis, en laat hij brood eten en water drinken. Hij loog [echter] tegen hem. 19 Toen keerde hij met hem terug, at brood in zijn huis en dronk water.
De oude profeet hoort van een van zijn zonen wat er is gebeurd. Zijn zonen zijn bij het feest van Jerobeam aanwezig geweest. Zou hij hen gestuurd hebben? In elk geval heeft hij hen er niet vandaan kunnen houden. Hij is blijkbaar zelf niet gegaan. In dit verband een praktische opmerking: Laten wij onze kinderen gaan naar gelegenheden waar we zelf niet heen willen gaan? We mogen de Heer wel vragen ons te helpen om hierin de juiste beslissingen te nemen.
De zonen delen hun vader mee wat ze hebben gezien en gehoord, ook de woorden waarmee de man Gods het aanbod van Jerobeam heeft afgeslagen. De oude profeet is zozeer beneveld in zijn denken door zijn lange verblijf in die goddeloze omgeving, dat hij een plan bedenkt om de man Gods toch bij zich in huis te krijgen. Het is een leugenachtig plan. Zijn plan bestaat eruit om een ‘nazireeër wijn te drinken te geven’ (Am 2:12), dat wil zeggen een aan God toegewijde gelovige zover te krijgen dat deze ontrouw wordt aan zijn roeping.
Hij doet dat om zichzelf te rechtvaardigen in zijn valse positie en de stem van zijn geweten te sussen. Als hij de man Gods zover kan krijgen dat hij bij hem thuis komt om met hem te eten – samen eten is een beeld van gemeenschap –, zit hij toch zo slecht nog niet. De oude profeet bezit dezelfde geest als Jerobeam. Hij laat zich leiden door dezelfde zelfzuchtige motieven als Jerobeam en komt tot dezelfde onbeschaamde ongehoorzaamheid als Jerobeam.
De oude profeet vindt de man Gods, zittend onder een eik. De man Gods zocht wat rust, maar dat is het begin van de afwijking. Hij heeft in opdracht van God zijn boodschap gebracht op een plaats die geen plaats van rust kan zijn. Het kan zijn dat zijn dienst zoveel van hem heeft gevergd, dat hij moe is geworden. Het is begrijpelijk dat hij even moest uitrusten. Hier zien we dat een zwakheid waaraan wordt toegegeven, een aanleiding wordt voor een zonde.
Als de man Gods vertelt wat de HEERE tegen hem heeft gezegd, vertelt de oude profeet wie hij in zijn eerbiedwaardigheid is. Hij is ook een profeet. Dat is geen leugen. Maar dan liegt hij over een woord dat hij via een engel van God zegt te hebben gekregen.
Hij is een voorbeeld van al die mensen die zeggen dat je het Woord van God ook anders kunt lezen dan zoals het tot je is gekomen. Als ze daarbij ook nog een eerbiedwaardige leeftijd hebben, is het gevaar helemaal groot om te aanvaarden wat ze zeggen. Ze verdraaien de waarheid en doen daarbij een beroep op hun eigen omgang met God. Hoe misleidend is het als mensen daarop een beroep doen om ingang te krijgen bij anderen.
De oude profeet is zozeer met zichzelf bezig, dat hij er niet aan denkt wat de gevolgen voor de man Gods zullen zijn als deze in zijn leugen gelooft. Iemand die zich in een valse positie bevindt en op zoek is naar een rechtvaardiging daarvoor, is blind voor het kwaad dat hij anderen, die hij wil gebruiken voor die rechtvaardiging, daarmee aandoet.
De man Gods had moeten weten dat, als God op Zijn woord zou zijn teruggekomen, Hij hem dat Zelf wel zou hebben gezegd, net als de eerste opdracht. Dat hij meegaat op grond van een leugen, is een grove ongehoorzaamheid die hij met de dood moet bekopen. Hij is veel meer verantwoordelijk dan de oude profeet, want hij weet beter.
20 - 22 De aankondiging van het oordeel
20 En het gebeurde, toen zij aan tafel zaten, dat het woord van de HEERE tot de profeet kwam, die hem had laten terugkeren. 21 Hij riep tegen de man Gods die uit Juda gekomen was: Zo zegt de HEERE: Omdat u ongehoorzaam bent geweest aan het bevel van de HEERE, en het gebod dat de HEERE uw God u geboden had, niet in acht genomen hebt, 22 maar teruggekeerd bent en brood gegeten en water gedronken hebt in de plaats waarvan Hij tot u gesproken had: U mag [daar] geen brood eten of water drinken, [daarom] zal uw dode lichaam niet in het graf van uw vaderen komen.
God is heilig. De oude profeet krijgt plotseling een woord van de HEERE te horen, iets dat hem al vele jaren niet meer gebeurd moet zijn. Als God de valse profeet Bileam en de valse priester Kajafas dingen kan laten zeggen die Hij wil dat ze zeggen (Nm 22:35; 23:5,11-12,16,26; 24:1-4,12-13; Jh 11:50-52), kan Hij ook deze oude profeet een woord laten spreken dat Hij wil. Dit ingrijpen van God geeft de maaltijd een dramatische wending. De oude profeet moet zichzelf als leugenaar bekendmaken en de man Gods wordt met Gods oordeel geconfronteerd. De zware straf wordt nog verzwaard doordat hij niet zal worden begraven in het graf van zijn vaderen.
Het is dit keer wel een woord van God. Als het niet Gods woord zou zijn geweest, zou hij zich zeker hebben verontschuldigd. Er is geen persoonlijk woord van de oude man in wat hij tot de man Gods zegt. God komt niet op Zijn woord terug. De zonde van de man Gods is zo groot, dat God hem niet meer als Zijn man kan gebruiken. Er staat niets van enige reactie van de man Gods op de oordeelsaankondiging en ook horen we niet van een reactie van de oude profeet.
23 - 32 De dood van de man Gods
23 En het gebeurde, nadat hij brood had gegeten en nadat hij gedronken had, dat hij de ezel voor hem zadelde, voor de profeet die hij had doen terugkeren. 24 Deze ging [op weg]. Maar onderweg trof een leeuw hem aan, en doodde hem. Zijn dode lichaam lag op de weg geworpen. De ezel stond ernaast en de leeuw stond [eveneens] naast het dode lichaam. 25 En zie, er kwamen [enige] mannen voorbij. Zij zagen het dode lichaam, [dat] op de weg geworpen was, en de leeuw, [die] naast het dode lichaam stond, en gingen het vertellen in de stad waar de oude profeet woonde. 26 Toen de profeet die hem van [zijn] weg had doen terugkeren, [dit] hoorde, zei hij: Dat is de man Gods die het bevel van de HEERE ongehoorzaam is geweest. Daarom gaf de HEERE hem over aan de leeuw, en die heeft hem vermorzeld en gedood, overeenkomstig het woord van de HEERE dat Hij tot hem gesproken had. 27 Hij sprak tot zijn zonen: Zadel voor mij de ezel. En zij zadelden [die]. 28 Toen ging hij [op weg] en trof diens dode lichaam aan, op de weg geworpen, en de ezel en de leeuw die naast het dode lichaam stonden. De leeuw had het dode lichaam niet opgegeten en de ezel niet vermorzeld. 29 Toen nam de profeet het dode lichaam van de man Gods op, legde het op de ezel en bracht het terug. Zo kwam de oude profeet in de stad om rouw te bedrijven en hem te begraven. 30 Hij legde zijn dode lichaam in zijn [eigen] graf. Ze bedreven rouw over hem, [met de woorden]: Ach, mijn broeder! 31 Het gebeurde, nadat hij hem begraven had, dat hij tegen zijn zonen zei: Als ik gestorven ben, dan moeten jullie mij begraven in het graf waarin de man Gods begraven is. Leg mijn beenderen naast zijn beenderen. 32 Want de woorden die hij door het woord van de HEERE geroepen heeft tegen het altaar dat te Bethel is, en tegen alle huizen op de [offer]hoogten die in de steden van Samaria zijn, zullen zeker uitkomen.
Als de man Gods vertrekt, weet hij dat hij de dood tegemoet gaat. Het gebeurt zoals het is voorzegd. De wijze waarop het gebeurt, is duidelijk van God. De leeuw is een werktuig in Zijn hand. De leeuw handelt naar zijn natuur als hij de man Gods doodt, maar hij handelt tegen zijn natuur als hij verder niets doet. Hij blijft bij het lijk staan en laat ook de ezel met rust. Ook de ezel blijft erbij staan. De leeuw blijft er als getuige bij staan, zonder ook maar iets meer te doen dan wat hem is opgedragen.
Als de profeet ervan hoort, spreekt hij over de man Gods als iemand die tegen het bevel van de HEERE weerspannig is geweest. Dat is ook zo. Dan handelt de oude profeet naar zijn verantwoordelijkheid. Hij is medeschuldig en zorgt voor het dode lichaam van de man Gods. Hij haalt hem op en legt hem in zijn eigen graf.
Hij geeft zijn zonen de opdracht om hem, als hij zelf begraven wordt, naast de man Gods te begraven. Hij spreekt niet van ‘mijn’ graf – het was “zijn [eigen] graf”, vers 30 –, maar van “het graf waarin de man Gods begraven is”. Die vereenzelviging voorkomt dat zijn beenderen worden verbrand als Josia handelt naar wat de man Gods heeft aangekondigd (2Kn 23:17-18).
33 - 34 De zonde van Jerobeam
33 Jerobeam keerde na deze gebeurtenis niet terug van zijn kwade weg, maar stelde opnieuw uit alle geledingen van het volk priesters aan voor de [offer]hoogten. Wie [maar] wilde, wijdde hij en [die] werd [dan een van de] priesters van de hoogten. 34 En het werd door deze zaak tot zonde van het huis van Jerobeam, waardoor [het] uitgeroeid en van de aardbodem weggevaagd zou worden.
Jerobeam laat zich door niets tegenhouden. Hij heeft niets uit de gebeurtenissen geleerd en trekt zich niets aan van wat God heeft laten zien en zeggen. Hij volhardt in zijn zonde. Dan spreekt God op nog duidelijker wijze tot hem. Dat laat het volgende hoofdstuk zien.