Inleiding
Nu we in de geschiedenis van Gods volk zijn aangekomen op het absolute dieptepunt ervan, plaatst de Heilige Geest de profeet Elia voor onze aandacht. De persoon en de dienst van Elia zijn uitzonderlijk. Hij is een van de grootste persoonlijkheden in het Oude Testament. Hij is de eerste mens die een dode opwekt, hij is de enige die met vurige wagens en paarden naar de hemel gaat. Hij is wel “een man van gelijke natuur als wij” (Jk 5:17a), maar met een geweldig geloof. Hij is ook een bidder.
Hij leeft in een tijd van de grootste afval, een tijd waarin het Woord van God volkomen heeft afgedaan in Gods volk. In die tijd staat hij als een ware man Gods voor de rechten van God en getuigt van Hem als de levende God. Hij is een man met wie ieder die het welzijn van Gods volk aan het hart gaat, zich graag wil identificeren. Ook wij leven immers in een tijd waarin het Woord van God grotendeels heeft afgedaan. En dat niet zozeer in de wereld, maar in de christenheid.
Elia is een profeet. Profeten worden door God gezonden als Zijn volk van Hem is afgeweken. God wil door hen tot het hart en het geweten van het volk spreken. Profeten stellen Gods kracht voor en brengen Gods volk in het licht van God. Zij leggen de vinger op de afwijking, de zonde (Jh 4:16-19). Elia doet dat niet zachtzinnig, want hij kondigt droogte aan. Dat doet hij, omdat het hele volk de Baäl dient. Hij komt uit Gilead. We zouden kunnen zeggen dat hij met het oog op de afwijking van het volk een ‘balsem uit Gilead’ is (Jr 8:22). Hij stelt hun zieke toestand aan de kaak en reikt er een geneesmiddel voor aan. Dat geneesmiddel is boetedoening en terugkeer tot de HEERE.
Van Elia – en ook van Elisa – hebben we geen bijbelboek in Gods Woord. Dat hebben we wel van veel profeten die tot de twee stammen hebben geprofeteerd, zoals van Jesaja, Jeremia, Ezechiël, enzovoort. De profetische dienst van de profeten in het tweestammenrijk hebben we in geschreven vorm in Gods Woord omdat hun dienst ook betrekking heeft op wat ook vandaag nog steeds toekomst is. In het tweestammenrijk is nog een zekere belangstelling voor Gods Woord, en de profeten kunnen naar dat Woord verwijzen in hun vermaningen. Zij spreken tot opbouwing, vermaning en vertroosting, zoals dat ook nu nog gebeurt in de gemeente (1Ko 14:3). Dat kan alleen als er harten zijn om het Woord op te nemen.
De profeten van het tweestammenrijk doen ook geen tekenen en wonderen, want die zijn voor de ongelovigen. Daarom doen Elia en Elisa wel wonderen, want zij hebben een boodschap voor een ongelovig volk.
Het woord dat Elia en Elisa als profeten spreken, heeft ook niet betrekking op de nabije of de verre toekomst, zoals dat wel bij de schrijvende profeten het geval is. Hun woord is gericht tot hart en geweten van het volk in de actuele omstandigheden, hier-en-nu. Het is een woord dat wordt ondersteund door wondertekenen.
De tekenen van Elia zijn buitengewoon krachtig. Ze staan in verbinding met de hemel. Eenmaal heeft hij de hemel gesloten en viermaal heeft hij de hemel geopend. Hij sluit en opent de hemel met betrekking tot regen (Jk 5:17-18). Hij opent de hemel ook om er vuur uit te laten neerdalen, eenmaal over het offer (1Kn 18:36-38) en tweemaal over zijn vijanden (2Kn 1:8-14). Zoals al is gezegd, heeft hij een dode opgewekt (1Kn 17:21-22).
Hij alleen heeft als profeet een directe opvolger in Elisa (2Kn 2:1,11-14) en hij heeft een opvolger in zijn geest in Johannes de doper (Lk 1:17). Het Oude Testament sluit af met zijn naam (Ml 4:5-6). Hij is erbij, samen met Mozes, als de Heer Jezus op de berg der verheerlijking verschijnt (Mt 17:3). Ten slotte herkennen we hem in een van de twee getuigen in de eindtijd (Op 11:6).
Elia wordt “man Gods” (1Kn 17:18,24) genoemd. In het Nieuwe Testament ontmoeten we een ‘man Gods’ in brieven aan personen. Daar wordt die persoon “mens Gods” genoemd (1Tm 6:11; 2Tm 3:17). Het kan een man zijn, het kan ook een vrouw zijn. In de eerste brief aan Timotheüs gaat het om de “latere tijden” (1Tm 4:1). De kenmerken daarvan zijn het “verbieden te trouwen” en het gebod “zich van voedsel te onthouden” (1Tm 4:3). Onder invloed van verleidende geesten en leringen van demonen zijn deze kenmerken ontstaan. De middeleeuwse christenheid, zoals die in het rooms-katholicisme toen is begonnen en nog steeds voortgaat, is de broedplaats ervan.
In de tweede brief aan Timotheüs is het verval nog verder gegaan. Het gaat daar om de “laatste dagen” (2Tm 3:1). Het kenmerk daarvan is dat er in de christenheid mensen zijn die ogenschijnlijk Godsvrucht hebben, maar die liegen, want ze verloochenen de kracht daarvan (2Tm 3:5).
Profetisch worden deze kenmerken beschreven in het boek Openbaring, in de zendbrief aan de gemeente in Thyatira (Op 2:18-29). Die zendbrief maakt deel uit van zeven zendbrieven waarin de kerkgeschiedenis door de eeuwen heen wordt weergegeven. In die brief is sprake van “de vrouw Izebel”, waardoor de parallel met de tijd van Elia boven elke twijfel verheven is. Daardoor kunnen we zeggen dat de geschiedenis van Elia ons lessen leert in verbinding met de geschiedenis van de kerk in de donkere middeleeuwen, een geschiedenis die actueel blijft omdat die doorloopt tot de komst van de Heer Jezus.
In die tijd worden geloofsgetuigenissen op een bijzondere wijze gewaardeerd, zoals we dat uit de mond van de Heer Jezus horen ten aanzien van een trouw overblijfsel in Thyatira (Op 2:19). In zulke tijden, waarin de waarheden zo bedekt zijn, is elk getuigenis over Hem van grote betekenis voor Hem. Voor Hem gaat het niet om grote kennis van de waarheid, maar om trouw te leven naar wat van de waarheid wordt gekend. Dat zien we in Elia, in Obadja en de honderd profeten die Obadja heeft verborgen en de zevenduizend die alleen door God worden gezien.
Toch is niet iedere gelovige in zulke tijden een ‘mens Gods’. Dat kan in die tijd alleen van Elia gezegd worden en dat kan nu alleen gezegd worden van iemand die openlijk voor Gods rechten opkomt, terwijl de massa van de belijdende christenheid er geen rekening mee houdt en velen die dat in het verborgen wel doen er niet openlijk voor uitkomen. Niet iedere gelovige Israëliet is een man Gods. Obadja is dat niet en ook de zevenduizend zijn dat niet. Zo is ook vandaag niet iedere gelovige een mens Gods.
Mensen die in het openbaar hun stem durven verheffen, zijn enkelingen. Het zijn de mensen die bijvoorbeeld dwars tegen alles in vasthouden aan de woordelijke, letterlijke inspiratie van de Schrift. Dit kenmerkt de mens Gods in de laatste dagen. In de “laatste dagen” (2Tm 3:1-5) zien we een toename van het kwaad dat de “latere tijden” (1Tm 4:1-5) kenmerkt.
‘Laatste dagen’ vragen volkomen toewijding aan het Woord als een kenmerk van een mens Gods (2Tm 3:16-17). Het vasthouden aan de inspiratie van Gods Woord is boven alles belangrijk in zulke donkere tijden. Dan komt het erop aan het woord van de volharding van de Heer Jezus vast te houden (Op 3:10-11), wat alleen kan als er wordt geleefd in een intieme persoonlijke betrekking met God. Zulke mensen krijgen te horen dat de Heer Jezus op hen “de Naam van Mijn God” zal schrijven (Op 3:12).
De periode dat de Heer Jezus op aarde was, wordt ook “[het] laatst van deze dagen” genoemd (Hb 1:1). Dat onderstreept de verbinding die er is tussen Elia en Johannes de doper, de voorloper van de Heer Jezus. Die verbinding blijkt ook uit hun optreden. Zo getuigt Elia in het paleis van Achab en Johannes in het paleis van Herodes. Beiden hebben ze de haat van de vrouwen van deze heersers ondervonden. Beiden hebben ze aan het einde van hun dienst een inzinking gehad. Daarom wordt er ook gezegd dat Elia en Johannes in geestelijk opzicht dezelfde persoon zijn (Lk 1:17a; Mt 11:13-14).
Daarenboven is Elia een beeld van de Heer Jezus, de grote Godsgezant. Christus is de grote Getuige van God. Hij heeft doden opgewekt op aarde. Hij heeft zegen voor arme heidenen, net als Elia, zoals we verderop zien, wanneer Elia in Sidon is. Hij heeft, evenals Elia, een offer gebracht op een berg, waarbij Hij Zelf het offer is.
We zien het beeld van de Heer Jezus als Elia op de berg Karmel staat, alleen tegenover de macht van de vijand, alleen met zijn offer. Het offer heeft Gods trouw aan Zijn volk getoond. Het offer wordt verteerd door het vuur van Gods oordeel. Daardoor wordt het volk gespaard en komt er weer zegen voor het volk. Dit optreden van Elia, het hoogtepunt van zijn dienst, is wel op treffende wijze een beeld van het werk van de Heer Jezus aan het kruis, waar Hij het oordeel droeg over de zonden van hen die Zijn volk zijn.
Verder zien we dat de Heer Jezus, net als Elia, veertig dagen in de woestijn is geweest. Hij heeft ook Zijn volgelingen geroepen, zoals Elia Elisa heeft geroepen. Hij is naar de hemel gegaan, wat ook met Elia is gebeurd.
Als ik een favoriet in het Oude Testament zou mogen hebben, is dat wel Elia. Ik heb grote bewondering voor deze man. Hij is in zichzelf niet anders is dan andere mensen (Jk 5:17a). Het is zelfs zo, dat van hem als enige oudtestamentische gelovige iets negatiefs in het Nieuwe Testament wordt gezegd. Van alle gelovigen in het Oude Testament die in het Nieuwe Testament worden genoemd, wordt alleen vermeld wat zij in het geloof hebben gedaan. Van Elia staat echter ook iets vermeld dat niet goed is. Hij heeft een keer het volk bij God aangeklaagd. Paulus verwijst daarnaar om aan te tonen dat God altijd een overblijfsel zal hebben naar de verkiezing van de genade (Rm 11:2-5).
Wat hem bijzonder maakt, is dat hij een man van gebed en een man Gods is. Hij is iemand die voor Gods rechten opkomt en die rechten laat gelden in een omgeving waar die rechten worden prijsgegeven en met voeten worden getreden. Dit karakter en deze kenmerken maken hem voor God het geschikte instrument om Zijn profeet te zijn. Wij mogen van hem leren waartoe God in staat is als wij bidders zijn die Hem in het volle recht van Zijn Woord erkennen.
1 Elia verschijnt voor Achab
1 En Elia, de Tisbiet, uit de inwoners van Gilead, zei tegen Achab: [Zo waar] de HEERE, de God van Israël, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, er zal deze jaren geen dauw of regen komen, behalve op mijn woord!
Plotseling verschijnt hij op het toneel, Elia, de man uit Tisbe. Het wordt beschreven zonder het gebruikelijke ‘en het woord van de HEERE kwam tot …’. We weten niets van zijn afkomst, zijn familie, zijn opleiding. Alleen de plaats van herkomst wordt gegeven. Hij zal hier niet eigenmachtig zijn verschenen, maar in opdracht van God. Het is duidelijk dat hij in gemeenschap met God leeft.
We weten immers dat hij, voordat hij naar Achab gaat, heeft gebeden dat God op bovennatuurlijke wijze zal ingrijpen in Zijn volk. Hij heeft niet slechts een keer gebeden, maar vurig en aanhoudend, totdat hij de overtuiging heeft dat God hem zal geven waar hij om heeft gebeden. Daarmee openbaart hij Gods heiligheid en gerechtigheid. Met die overtuiging verschijnt hij voor Achab.
Hij dringt het paleis van Achab binnen en spreekt daar onverschrokken zijn boodschap. Zijn boodschap is kort. Zijn eerste woorden zijn een getuigenis aangaande God als “de HEERE, de God van Israël”. De God van Israël is de HEERE, Jahweh, en niet de Baäl. De HEERE is ook de God Die leeft. Dit getuigenis is noodzakelijk in een omgeving waar de levende God is buitengesloten. Elia zegt ook nog: “Voor Wiens aangezicht ik sta.” Dit is een prachtige uitdrukking. We horen iets dergelijks ook uit de mond van Abraham, Elisa en Gabriël (Gn 24:40; 2Kn 3:14; Lk 1:19).
Elia is zich ervan bewust dat hij in Gods tegenwoordigheid is, dat hij bij God is. Wie zich daar bevindt, kan onbevreesd Zijn woord spreken tot een machtige man als Achab, want deze grote koning verschrompelt in Gods tegenwoordigheid tot een nietig schepseltje. Er is geen enkele verlegenheid bij Elia in zijn optreden, of enige aarzeling in zijn woorden. Hij is overtuigd van Degene namens Wie hij hier voor Achab staat en namens Wie hij tot Achab spreekt.
Elia stelt vervolgens dat God Zich als de Levende zal openbaren door het volk de regen te onthouden. Hij zegt niet ‘zo zegt de HEERE’, maar hij spreekt met de autoriteit van God Zelf als hij zegt dat er geen regen zal zijn dan alleen op zijn woord, dat is het woord van Elia. Dit is geen aanmatiging, maar geloofsvertrouwen. Niets meer en niets minder dan die kracht, die overtuiging van het staan in Gods wil en het doorgeven van Zijn woorden, wordt gevraagd in tijden van het ergste verval.
God werkt door deze man ten gunste van Zijn volk. Is het dan genade om een dergelijke aankondiging van droogte en daarmee van hongersnood te doen? Ja. Elia kent Gods Woord en zodoende kent hij Gods gedachten. Hij heeft in Gods Woord gelezen dat er droogte komt als het volk ontrouw is (Lv 26:18-19; Dt 11:16-17; 28:23-24). Hij heeft in zijn gebed aan God gevraagd dit woord waar te maken. Hij heeft gebeden zowel om het onthouden van regen als het geven ervan (Jk 5:17b-18).
Hij heeft ervoor gebeden omdat hij zo begaan is met het volk en zo ontdaan is over de oneer die God wordt aangedaan. God heeft hem duidelijk gemaakt op grond van dit woord te bidden en hij vertrouwt God op Zijn woord. Voor hem is God de levende God Die alleen gezag heeft over de regen (Jr 14:22) en niet de Baäl aan wie dit gezag door het ongeloof wordt toegekend. Hij spreekt dit woord, opdat het volk tot inkeer zal komen en zal terugkeren naar God en Zijn Woord.
2 - 6 Elia bij de beek Krith
2 Daarna kwam het woord van de HEERE tot hem: 3 Ga weg vanhier, keer u naar het oosten en verberg u bij de beek Krith, die aan de overzijde van de Jordaan [stroomt]. 4 En het zal gebeuren dat u uit de beek zult drinken. Verder heb Ik de raven geboden om u daar te onderhouden. 5 Hij ging dan [op weg] en deed overeenkomstig het woord van de HEERE. Hij ging wonen bij de beek Krith, die aan de overzijde van de Jordaan [stroomt]. 6 En de raven brachten hem 's morgens brood en vlees en 's avonds brood en vlees, en hij dronk uit de beek.
Elia verdwijnt even plotseling van het toneel als hij erop is verschenen. Na het brengen van zijn boodschap komt het woord van de HEERE tot hem. Hij moet zich verbergen op een plek waar God voor hem zal zorgen. Het lijkt er niet op dat hij zich al direct verbergt voor Achab. Het is voorstelbaar dat Achab pas later naar hem op zoek gaat, als de uitwerking van zijn gebed duidelijk wordt. Elia gehoorzaamt en gaat naar de plek die God hem heeft gezegd. In de teruggetrokkenheid vormt God Zijn dienaar.
Openlijk optreden stelt de dienaar bloot aan het gevaar van zelfverheffing. Bij God in de verborgenheid heeft hij niemand anders dan God. Hier leert hij zichzelf in Gods tegenwoordigheid zien en leert hij Wie God is voor hem. Er is “een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken” (Pr 3:7b). Voor Elia is de tijd om te zwijgen nu gekomen, tot de volgende aanwijzing van God komt om weer te spreken. Het is een tijd van verdere voorbereiding op zijn dienst in de openbaarheid die we in het volgende hoofdstuk zien, als hij voor het hele volk staat. Ook andere dienaren hebben een dergelijke periode gekend. We zien het bij Mozes, David, Johannes de doper, Paulus en ook bij de Heer Jezus.
De HEERE voorziet Elia van brood en vlees door middel van onreine vogels, raven, en van water uit de beek. De profeet Obadja, zo zien we in het volgende hoofdstuk, voorziet honderd profeten van de HEERE van brood en water (1Kn 18:4). Raven zorgen niet voor hun jongen, maar God onderhoudt ze (Ps 147:9; Jb 39:3). In Zijn soevereiniteit zet Hij echter de raven in voor anderen (vgl. Ps 50:11). Zo heeft Hij altijd middelen ter beschikking om de Zijnen te voorzien van wat zij nodig hebben, zelfs al handelen die middelen daarin tegen hun natuur. De wijze waarop God voor Elia zorgt, is tegelijk een schande voor Israël. Blijkbaar is er niemand in Israël die voor de profeet wil zorgen.
Het brood en het vlees dat de raven hem brengen, spreekt van de Heer Jezus. Hij is “het brood van het leven” (Jh 6:35). De Heer Jezus zegt van het ‘brood’ ook het volgende: “En het brood dat Ik zal geven, is Mijn vlees <dat Ik zal geven> voor het leven van de wereld” (Jh 6:51b). In Johannes 6 stelt Hij Zichzelf voor als het voedsel dat het middel is dat ons bevrijdt van alles wat onder de dood ligt. Als we uit Hem leven, worden we daarvan vrij. Dat kunnen wij leren uit wat Elia hier beleeft.
Drie keer heeft Elia de bijzondere voorzieningen van Gods zorg voor zijn onderhoud ervaren: hier bij de beek Krith door de raven, verderop in dit hoofdstuk bij de weduwe door het meel en de olie die niet opraken en in 1 Koningen 19 waar de Engel van de HEERE hem een koek en water geeft (1Kn 19:5-8).
7 - 9 Elia moet naar een weduwe in Zarfath
7 En het gebeurde na verloop van vele dagen dat de beek uitdroogde, want er was geen regen in het land [gevallen]. 8 Toen kwam het woord van de HEERE tot hem: 9 Sta op, ga naar Zarfath, dat aan Sidon toebehoort, en woon daar. Zie, Ik heb daar een weduwvrouw geboden om u te onderhouden.
Elia leert hoe trouw God is in Zijn zorg voor hem. Toch droogt de beek uit. Het algemene oordeel dat hij over Israël heeft uitgesproken, treft ook hemzelf. Hij is ook deel van het volk. Tevens is hij een beeld van het gelovig overblijfsel van Israël in de eindtijd, en de drieënhalf jaar droogte is een beeld van de grote verdrukking die ook drieënhalf jaar zal duren. Het gelovig overblijfsel zal voor een periode van drieënhalf jaar naar de woestijn vluchten en daar van voedsel worden voorzien (Op 12:14), zoals Elia gedurende die tijd door de HEERE van voedsel wordt voorzien.
Verder leren we hier de les dat God ons wel een keer iets kan gegeven, maar dat dit niet betekent dat dit altijd zo blijft. We kunnen onszelf nooit tevreden stellen met wat we van Hem hebben gekregen en daar voor altijd een claim op leggen. Het gevaar is steeds aanwezig dat we ons hechten aan de zegeningen, terwijl God wil dat wij ons aan Hém hechten. De les is dat wij niet zullen vertrouwen op de gaven, maar op de Gever. Elia moet leren vertrouwen op iets dat nooit ophoudt: Gods zorgende trouw, die blijkt uit het meel en de olie, zoals we dadelijk zien.
De beek droogt op, maar de bronnen die in God Zelf aanwezig zijn, drogen nooit op. Hij heeft al een nieuw onderkomen voor Elia geregeld, in Zarfath, ca. honderddertig kilometer van de beek verwijderd. Elia komt in een huisgezin waar hij als het ware in de volgende klas van zijn vorming door God wordt geplaatst. In dit huisgezin kunnen we een beeld zien van een plaatselijke gemeente. Om in de openbaarheid te kunnen treden en een dienst te doen, is vorming in de plaatselijke gemeente van belang. Het gaat in de dienst voor de Heer niet om een theologische scholing, maar om vorming in de praktijk van het gemeenteleven, waarin elk lid van belang is voor de vorming van elk ander lid.
Waar Elia terechtkomt, lijkt niet een plaats te zijn waardoor direct zijn problemen zijn opgelost. Het is daarmee wel een plaats waar God des te meer Zijn macht en liefde verder kan bewijzen. Dat doet Hij altijd waar niets is. God gebruikt een weduwe in Zarfath in Sidon. Sidon is de plaats waar Izebel vandaan komt en waar ook nog eens de gevolgen van de droogte merkbaar zijn. Aan een dergelijke plaats zou een dienaar zelf niet denken.
Deze opdracht moet voor Elia dan ook wonderlijk zijn geweest. Maar anders dan Jona, die naar een plaats moet gaan waar hij niet heen wil en daarom op de vlucht gaat voor de HEERE (Jn 1:3), gaat Elia wel. Op die plaats van uiterste boosheid wil God Zijn dienaar verder vormen. Tegelijk wordt ook de vrouw gevormd. Er is een wisselwerking.
10 - 16 Een beetje meel en een beetje olie
10 Vervolgens stond hij op en ging naar Zarfath. Toen hij bij de ingang van de stad kwam, zie, daar was een weduwvrouw hout aan het sprokkelen. Hij riep tot haar en zei: Haal toch een beetje water voor mij in deze kruik, zodat ik kan drinken. 11 Toen zij [op weg] ging om het te halen, riep hij haar na en zei: Breng toch [ook] een stuk brood voor mij mee. 12 Maar zij zei: [Zo waar] de HEERE, uw God, leeft! Ik heb geen broodkoek [meer], behalve een handvol meel in de pot en een beetje olie in de kruik! En zie, ik ben een paar stukken hout aan het sprokkelen. Zodra ik [thuis] kom, ga ik het voor mij en voor mijn zoon klaarmaken. Daarna zullen we het opeten en sterven. 13 Maar Elia zei tegen haar: Wees niet bevreesd! Ga, doe overeenkomstig uw woord, maar maak er eerst voor mij een kleine koek van en breng die bij mij. Maak daarna voor u en voor uw zoon [iets] klaar. 14 Want zo zegt de HEERE, de God van Israël: Het meel in de pot zal niet opraken en in de kruik zal het aan olie niet ontbreken tot op de dag dat de HEERE regen op de aardbodem geven zal. 15 Zij ging en deed overeenkomstig het woord van Elia. Zo at zij, en hij, en haar gezin, [vele] dagen. 16 Het meel in de pot raakte niet op en in de kruik ontbrak het niet aan olie, overeenkomstig het woord van de HEERE, dat Hij door de dienst van Elia gesproken had.
Bij de poort van de stad ontmoet Elia de weduwe en stelt haar een vraag om te weten of zij de vrouw is die de HEERE heeft bedoeld (vgl. Gn 24:14). De vrouw op haar beurt herkent hem. De test maakt duidelijk dat er bij deze vrouw geloof is, in tegenstelling tot de vele weduwen in Israël tot wie Elia niet kon worden gezonden (Lk 4:25-26). Dat zij gelooft, horen we uit wat ze over de HEERE zegt. Ze spreekt over Hem als Degene Die leeft.
Het lijkt erop dat ze kan voldoen aan de vraag van Elia om wat water. Ze gaat in elk geval weg om water te halen. Als Elia echter ook om brood vraagt, moet de weduwe antwoorden dat ze niets in huis heeft dan alleen een beetje meel en een beetje olie. Deze erkenning van de werkelijkheid is precies wat God kan gebruiken.
Ze weigert niet het voor Elia te gebruiken, maar zegt dat dit het laatste is wat ze heeft voor haar zoon en zichzelf en dat zij beiden na het gebruik daarvan zullen moeten sterven. Er is bij haar niets van de geest van Nabal, die op het verzoek van David om iets van zijn rijkdom aan hem te geven als antwoord geeft: “Zou ik dan mijn brood, mijn water en mijn vlees nemen, … en zou ik het aan mannen geven van wie ik niet weet waar zij vandaan komen?” (1Sm 25:11).
Elia zegt tegen haar het voor hem te gebruiken, nadat hij haar heeft gerustgesteld met de woorden “wees niet bevreesd”. Hij belooft haar in de Naam van de HEERE, de God van Israël, dat het meel en de olie niet zullen opraken. Hij noemt de Naam van de God van Israël in het door en door heidense Sidon. Gods Naam klinkt het helderst uit de mond van een mens Gods die zich bevindt in een omgeving waar de grootste duisternis heerst.
De weduwe neemt het woord van de profeet aan en gelooft dat ze er niet bij verliezen zal. Zij die God vertrouwen, zullen zonder bezwaar te maken het beetje dat zij hebben aan Hem ter beschikking stellen. Zij die met God handelen, zullen eerst Zijn koninkrijk zoeken. Ze zullen dat doen in het geloof dat de andere dingen hun dan erbij gegeven zullen worden (Mt 6:33). Gelukkig zijn zij die tegen hoop op hoop blijven geloven en die gehoorzamen in vertrouwen op Gods voorzieningen.
Dit is wat God wil: dat wij met het weinige dat wij hebben naar de Heer Jezus gaan. Het is, zoals iemand eens zei: ‘Weinig wordt veel als God erachter staat.’ We zien dat ook bij de wonderbare spijziging. Wat betekenen een paar broden en een paar vissen voor zoveel duizenden mensen (Jh 6:9)? Geef het maar aan de Heer. Hij deelt ervan uit, zodat ieder wordt verzadigd en er zelfs nog overblijft voor anderen (Mt 14:20).
Als we het huis van de weduwe mogen zien als een plaatselijke gemeenschap van gelovigen vol zwakheid, dan geeft dit tafereel ons een bemoediging. We zien dat God daar toch wil werken door middel van het weinige dat er is. Het is “de dag van de kleine dingen” (Zc 4:10) en van “kleine kracht” (Op 3:8).
De volle kracht van de Heilige Geest van het begin, toen Hij werd uitgestort (Hd 2:1-4), is er ook vandaag nog steeds (1Ko 2:12; Gl 5:16,25), maar wordt door de ontrouw van de gemeente niet meer ten volle verwerkelijkt. Toch is er nog steeds “een handvol”, “een beetje”. Dat zal nooit verdwijnen zolang de gemeente op aarde is en er plaatselijk gelovigen zijn die geloven in de Heer Jezus en Zijn werk en in de kracht van de Geest.
Het meel en de olie worden vermenigvuldigd. Deze vermenigvuldiging vindt plaats door het meel en de olie te gebruiken. De vrouw ondervindt de waarheid van het woord: “Er zijn er die mild uitdelen en nog meer ontvangen” (Sp 11:24a). Het tegenovergestelde is ook waar. Er kan overvloed zijn, maar als die tot eigen nut wordt gebruikt, zal God erin blazen en wordt het weinig (Sp 11:24b; Hg 1:9; 2:17).
De weduwe ontvangt een profeet in de naam van een profeet en ontvangt daarvoor het loon van een profeet (Mt 10:41). Ze zal zich er niet over hebben beklaagd dat er zo weinig is, want ze ervaart dag aan dag de aanwezigheid ervan en daar leeft ze van. Ze zal zich elke dag erover hebben verbaasd dat het er nog steeds is.
Het meel en de olie kunnen we geestelijk toepassen. Het meel kunnen we zien als een beeld van de Heer Jezus als Mens. Meel wordt gebruikt voor het graanoffer (Lv 2:1). Olie is een beeld van de Heilige Geest (1Jh 2:20,27). De Mens Christus Jezus, Die God in het vlees geopenbaard is, heeft Zich op aarde volkomen door de Geest laten leiden. De Heer Jezus is door de Heilige Geest verwekt (Lk 1:35) en met Hem gezalfd (Hd 10:38). Het graanoffer is ook blootgesteld aan het vuur (Lv 2:2,9,14). Daarin zien we het beeld dat Hij, de ware aan God toegewijde Mens, op het kruis het vuur van Gods oordeel heeft ondergaan.
Al is er bij ons maar een klein beetje besef van de volmaaktheid van de Heer Jezus en al is er maar een beetje besef van de kracht van de Heilige Geest, als we met dit besef naar dé Man Gods, de Heer Jezus gaan, gaat Hij ermee aan het werk. Het besef van kleine kracht en het vasthouden aan de Naam van de Heer Jezus zijn kenmerken van de gemeente in Filadelfia (Op 3:8).
Te midden van het algemene verval in de christenheid is het toch mogelijk om Gods gedachten in praktijk te brengen, al is het maar met enkelen die in zichzelf zo zwak zijn. Als bemoediging zegt de Heer: “Ik kom spoedig” en roept Hij op: “Houd wat u hebt” (Op 3:11).
17 - 18 De zoon van de weduwe sterft
17 Het gebeurde na deze dingen dat de zoon van deze vrouw, de vrouw des huizes, ziek werd. Zijn ziekte werd zeer ernstig, totdat er in hem geen adem overbleef. 18 Toen zei zij tegen Elia: Hoe heb ik het [nu] met u, man Gods? Bent u bij mij gekomen om mijn ongerechtigheid in herinnering te brengen en om mijn zoon te doen sterven?
Het is een klein, maar gelukkig gezelschap, daar in dat huis in Zarfath. In deze tijd van schaarste hebben ze steeds te eten, want de man Gods heeft er zijn intrek genomen. Dan komt in dat huis de beproeving. Het is de volgende klas in de school van God. Als we mogen aannemen dat Elia een jaar bij Krith is geweest en twee jaar bij de weduwe, kunnen we die drie jaar als lesjaren in de school van God zien.
Het eerste jaar, de eerste klas, is bij Krith. Het tweede jaar, de tweede klas, is bij de weduwe om te leren dat het weinige meel en de weinige olie toereikend zijn in dagen van de grootste zwakheid. Nu komt het derde jaar, de derde klas, met daarin de les van dood en opstanding. Na de oefening in de verborgenheid bij Krith en de vorming in het gezin, als beeld van de gemeente, leren we nu dat de grondslag van zegen en leven is gelegen in de dood en de opstanding.
De enige zoon van de weduwe wordt ziek en sterft. Dat maakt het huis leeg. Het is niet alleen een beproeving voor de vrouw, maar ook voor Elia. Deze diep ingrijpende gebeurtenis brengt de vrouw tot een hernieuwd bewustzijn van Gods hand in haar leven. Ze wordt herinnerd aan een zonde, waarvan zij de last blijkbaar nog niet kwijt was.
Dat kan ons ook overkomen. Er zijn dingen die gebeuren waarin we ons ineens in Gods tegenwoordigheid geplaatst zien. Door een plotseling voorval kan God ons tot stilstand brengen en direct schiet ons een zonde te binnen die we gedaan hebben, maar die we hebben weggestopt of zijn vergeten en die we nog niet hebben beleden. God bewerkt dat om gelegenheid te geven die zonde alsnog te belijden.
De vrouw spreekt Elia aan met “man Gods”. Ze weet dat hij dat is. Door hem heeft ze God leren kennen als Onderhouder, Iemand Die voor haar zorgt. Maar nu gaat ze door hem God op een bijzondere manier leren kennen en wel als de God van de opstanding. Elia is in dit huis een beeld van de Heer Jezus door Wie we God leren kennen als de God van de opstanding en nieuw leven.
19 - 24 De zoon wordt levend
19 Maar hij zei tegen haar: Geef mij uw zoon. Hij nam hem van haar schoot en droeg hem naar boven naar het bovenvertrek, waar hijzelf woonde, en hij legde hem neer op zijn bed. 20 Hij riep de HEERE aan en zei: HEERE, mijn God, hebt U dan ook deze weduwe, bij wie ik als vreemdeling verblijf, zoveel kwaad gedaan dat U haar zoon gedood hebt? 21 En hij strekte zich driemaal over het kind uit en riep de HEERE aan, en zei: HEERE, mijn God, laat toch de ziel van dit kind in hem terugkeren. 22 De HEERE luisterde naar de stem van Elia en de ziel van het kind keerde in hem terug, en het werd weer levend. 23 Elia nam het kind op, bracht het vanuit het bovenvertrek naar beneden in huis, en gaf het aan zijn moeder. Toen zei Elia: Zie, uw zoon leeft. 24 Toen zei die vrouw tegen Elia: Nu weet ik dat u een man Gods bent en dat het woord van de HEERE in uw mond waarheid is.
Elia luistert naar haar nood en zegt tegen haar: “Geef mij uw zoon.” Zo zegt de Heer Jezus tegen ons: ‘Geef Mij jouw probleem’, zoals Hij ook eens tegen een wanhopige vader zei dat deze zijn zoon bij Hem moest brengen (Mk 9:19b). Tegelijk neemt Elia de zoon uit haar schoot. Hij maakt de jongen los van de natuurlijke verbinding die tussen de jongen en zijn moeder bestaat. Zijn moeder kan hem niet meer helpen. Al het natuurlijke waarop een mens kan steunen, moet eerst worden weggenomen, wil God door Zijn levendmakende kracht Zijn werk kunnen doen.
Elia brengt de jongen naar zijn bovenvertrek. Later brengt ook de Sunamitische haar zoon naar een bovenvertrek (2Kn 4:21); daar leggen nog weer later de gelovigen ook Dorkas (Hd 9:37); daar wordt ook Eutychus teruggebracht, nadat hij uit het raam van de bovenzaal is gevallen (Hd 20:8-12). Een bovenvertrek is een plaats boven de aarde, waar zij die daar zijn als het ware bij God zijn. Elia legt hem op zijn bed, zijn doodsbed om zo te zeggen. Dan strekt hij zich over hem uit, waardoor hij zich symbolisch een met hem maakt. Hij doet dat tot drie keer toe.
Elk nieuw leven is gegrond op het feit dat de Heer Jezus ons probleem van de zonden tot het Zijne heeft gemaakt op het kruis. Ook alle daarop volgende problemen die zich in ons leven kunnen voordoen, worden door Hem tot de Zijne gemaakt in Zijn dienst in de hemel als Hogepriester en Voorspraak. Zoals Elia tot God roept, zo bidt Christus voor ons.
Elia bidt vurig tot God om het kind weer in het leven terug te brengen. Vóór dit geval lezen wij niet van iemand die uit de dood tot het leven teruggebracht is. Dat maakt het geloof van Elia in God als de God van de opstanding des te opmerkelijker. Hij is een voorbeeld voor ons in zijn geloof in de macht van God over de dood. Hij is echter geen voorbeeld voor ons om ook te bidden voor de opwekking van een dode. Zo heeft David niet verwacht dat hij zijn kind door bidden en vasten terug kon brengen tot het leven (2Sm 12:23). Elia heeft een macht om wonderen te werken die David niet had.
Als Elia God aanroept als zijn persoonlijke God, luistert God naar de stem van Elia en brengt uitkomst. Hij hergeeft het leven en bevestigt hiermee Elia als de man die dingen herstelt. Elia geeft het kind terug aan zijn moeder. Hij is de profeet die de relatie tussen de geslachten herstelt en de harten van ouders tot de kinderen doet gaan en de harten van kinderen tot de ouders (Ml 4:5a,6a). Dit wil God ook bij ons doen als wij door een probleem, van welke aard ook, niet meer tot Zijn eer kunnen leven.
Het gebed van Elia is duidelijk: “Laat toch de ziel van dit kind in hem terugkeren.” Hierin zien we duidelijk het bestaan van de ziel in een toestand los van het lichaam, wat tevens een bewijs is dat de ziel na de dood niet sterft. De HEERE verhoort het gebed. Als resultaat erkent de vrouw dat Elia een man Gods is. Wij zullen ook alle eer geven aan de Heer Jezus als we zo Zijn macht om leven te geven hebben ervaren. Zo wordt de dood van dit kind, evenals later die van Lazarus (Jh 11:4), een aanleiding om God te verheerlijken en Zijn profeet te eren.