1 - 2 Achab wil de wijngaard van Naboth
1 Hierna gebeurde [het volgende]: Naboth uit Jizreël had een wijngaard die in Jizreël lag, naast het paleis van Achab, de koning van Samaria. 2 En Achab sprak tot Naboth: Geef mij uw wijngaard, dan kan die mij tot moestuin dienen. Hij ligt immers vlak naast mijn huis. Dan geef ik u in plaats daarvan een wijngaard die beter is dan deze, [of,] als het goed is in uw ogen, geef ik u de waarde ervan in geld.
Het woord ”hierna” luidt een nieuwe fase in het leven van Achab in en daarmee een nieuw karakter in de dienst van Elia. De dienst van Elia is nauw verbonden aan die van Mozes. In de wet zijn twee delen. Op de eerste stenen tafel is de verhouding tot God geregeld. Op de tweede stenen tafel is de verhouding tussen de naasten geregeld. De zonden die mensen begaan, zijn zonden tegen God of tegen de naaste, waarbij een zonde tegen de naaste natuurlijk ook een zonde tegen God is. De eerste zonde in de geschiedenis van de mens is een zonde tegen God (Adam), de tweede zonde is een zonde tegen de naaste (Kaïn).
Zo zien we in het eerste deel van de geschiedenis van Achab de kwestie van de afgoderij, dat is zonde tegen God. Dat vraagstuk is op de Karmel opgelost. Nu komt de zonde van Achab tegen de naaste. Hij wordt een broedermoordenaar. We kunnen ook nog van de zonde zeggen dat deze twee hoofdkenmerken heeft: in de eerste plaats verdorvenheid – waarbij de verdorvenheid ook nog verdeeld wordt in begeerte en leugen – en in de tweede plaats geweld. Achab zondigt in dit hoofdstuk op een wijze dat de zonde in al deze aspecten aan het licht komt. Hij begeert het stuk land van zijn naaste en hij gebruikt leugen en geweld om het in bezit te krijgen.
Er zijn twee instrumenten van het kwaad: Achab en Izebel. Bij Achab zien we de begeerte en bij Izebel de leugen en het geweld. We zien hier de geschiedenis van de christenheid of het koninkrijk van God, toevertrouwd aan de verantwoordelijkheid van de mens. De periode van Achab en Izebel komt overeen met de periode van Thyatira (Op 2:18-29), dat is de periode van de roomse kerk sinds de middeleeuwen. In die zendbrief worden Izebel afgoderij en hoererij verweten (Op 2:20). Dat vinden we terug in het eerste deel van de periode van Achab en Izebel.
Het grote Babylon is wezenlijk hetzelfde als Thyatira, maar dan in de eindtijd (Openbaring 17-18). Hier zien we de zonde tegenover de naaste, want het bloed van de heiligen is in haar. Hier zien we het geweld. Martelaren worden binnen de kerk gedood door de leiders van de kerk.
Dat zien we in deze geschiedenis van Naboth, een getrouwe van wie de enige ‘fout’ is dat hij vasthoudt aan het erfdeel van de HEERE. Dat Achab dat erfdeel neemt, neemt de HEERE hoog op. Nu Achab en Izebel zich vergrijpen aan de broeder, volgt een zwaar oordeel. Zo hoog neemt God het ook op als iemand schade toebrengt aan de gemeente van God (vgl. 1Ko 3:17).
Dezelfde beginselen van de middeleeuwen zijn vandaag nog steeds in de christenheid oppermachtig. De leiders (Achab) proberen nog steeds het volk van hun hemelse erfdeel te beroven. We zien ook het beginsel van Izebel, de goddeloze religie die zich verzet tegen de ware dienaar van God. De godsdienst van de mens haat altijd de godsdienst van de Geest. Velen hebben hun leven verloren omdat ze hebben vastgehouden aan de Schrift en wat ze van God hebben gekregen. Achab is de voorstelling van een christenheid die helemaal op de aarde is gericht. Izebel zien we in de priesters en paters in de middeleeuwen die de Naam van God misbruiken om het kerkvolk te doden. Satanische krachten zijn werkzaam in de christenheid die steeds meer wordt gekenmerkt door het rooms-katholicisme.
Achab begeert de wijngaard van zijn naaste, van Naboth. Op grond van de wet is, wat Achab wil, niet toegestaan. Elke stam en elke familie hebben hun eigen specifieke erfdeel gekregen door toewijzing van de HEERE. Alleen als een broeder verarmd was, mocht hij zijn erfdeel verkopen, maar dan kwam het in het jubeljaar weer terug bij hem, de oorspronkelijke eigenaar (Lv 25:13-34). Naboth is echter niet verarmd en daarom ook niet genoodzaakt zijn erfdeel te verkopen.
Ook het aanbod van een andere wijngaard slaat hij af. Het gaat hem niet om een mooiere wijngaard, maar om zijn eigen wijngaard, want die heeft hij van de HEERE gekregen. In beeld stelt dit voor dat we niet de vreugde van een ander genieten. Het gaat om de eigen vreugde. Iedere gelovige heeft in het hemelse land zijn geestelijke zegeningen. Iedere gelovige heeft zijn eigen ervaringen met de Heer, met eigen vruchten die hij samen met de Heer geniet.
De profeet Micha spreekt daar ook over. Hij spreekt over de kenmerken van de valse leiders (Mi 2:1-2). Maar hij laat ook horen hoe de HEERE het heeft bedoeld: “Ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom” (Mi 4:4). Ieder heeft zijn eigen vreugde en gerechtigheid die alleen hij kent (vgl. Op 2:17b).
3 Naboth weigert Achab zijn wijngaard
3 Maar Naboth zei tegen Achab: Laat de HEERE daarvan bij mij geen sprake doen zijn, dat ik u het erfelijk bezit van mijn vaderen zou geven!
Naboth is duidelijk in zijn afwijzing van het voorstel. Dat moest ook. Er zijn zaken waarover we niet moeten nadenken, maar waar we direct en beslist ‘nee’ tegen moeten zeggen. Dit moeten we doen tegen elk voorstel dat erop neerkomt iets in te leveren van de zegeningen van het land.
Naboth toont hier besef dat het land niet van hem is, maar dat het van de HEERE is en dat hij daarover rentmeester is. De vrucht van zijn land is voor de HEERE. Het is een wijngaard, en wijn stelt vreugde voor die het hart van God en mensen vrolijk maakt (Ri 9:13). Hij weigert het aanbod om er een andere wijngaard voor in de plaats te krijgen. Dan zou het een stuk land zijn dat een mens hem heeft gegeven en hij is het land kwijt dat God hem heeft gegeven. Nooit kan wat een mens geeft, echte blijdschap bewerken. Het land verkopen is ook geen optie. Naboth is niet om te kopen.
Waarderen wij zo de zegeningen die God ons heeft gegeven? Onze zegeningen zijn in de hemelse gewesten. Daar zijn wij “gezegend met alle geestelijke zegening … in Christus” (Ef 1:3). Ze zijn ons allemaal gegeven om ervan te genieten samen met de Vader. Hoe zouden wij die zegeningen kunnen inleveren voor het genot van aardse zegeningen? Dan zouden wij ons wel heel ondankbaar tonen tegenover de Gever ervan. Wij kunnen die zegeningen niet van de hand doen zonder Hem te verloochenen.
De vijand is listig. Hij probeert onze aandacht op allerlei andere dingen te richten en niet op “de dingen die boven zijn, waar Christus is” (Ko 3:1). Het is te vrezen dat veel gelovigen de hun door God gegeven ‘wijngaard’, hun geestelijke zegeningen, hebben verruild voor een ‘wijngaard’ die hun door mensen is gegeven. Dan wordt het gevoel belangrijk en de maatstaf voor het ervaren van zegen. Als ik mij prettig voel bij een bepaalde manier van het dienen van God, zal Hij het wel goed vinden. Naar Zijn wil wordt niet gevraagd.
4 - 15 Izebel laat Naboth stenigen
4 Toen kwam Achab thuis, somber gestemd en woedend vanwege het woord dat Naboth uit Jizreël tot hem had gesproken; dat deze had gezegd: Ik geef u het erfelijk bezit van mijn vaderen niet. Hij ging op zijn bed liggen, wendde zijn gezicht af en nam geen voedsel tot zich. 5 Toen kwam Izebel, zijn vrouw, bij hem. Zij sprak tot hem: Wat is er, dat uw geest somber gestemd is en dat u geen voedsel tot u neemt? 6 Hij sprak tot haar: Omdat ik tot Naboth uit Jizreël heb gesproken en tegen hem heb gezegd: Geef mij uw wijngaard voor geld. Of, als u dat liever hebt, zal ik u er een wijngaard voor in de plaats geven. Hij heeft echter gezegd: Ik geef u mijn wijngaard niet. 7 Toen zei Izebel, zijn vrouw, tegen hem: Moet ú nu het koningschap over Israël uitoefenen? Sta op, neem voedsel tot u, laat uw hart vrolijk zijn, dan zal ík u de wijngaard van Naboth uit Jizreël, geven. 8 Vervolgens schreef zij brieven in de naam van Achab, verzegelde die met zijn zegel, en zij stuurde de brieven naar de oudsten en naar de edelen die bij Naboth in diens stad woonden. 9 In die brieven schreef zij: Roep een vasten uit en laat Naboth aan het hoofd van het volk zitten. 10 En laat twee mannen tegenover hem zitten, verdorven lieden, die tegen hem getuigen: U hebt God en de koning vaarwel gezegd. Breng hem dan naar buiten en stenig hem, zodat hij sterft. 11 En de mannen van zijn stad, die oudsten en die edelen die in zijn stad woonden, deden zoals Izebel hun opgedragen had, zoals geschreven was in de brieven die zij hun gestuurd had. 12 Zij riepen een vasten uit, en zij lieten Naboth aan het hoofd van het volk zitten. 13 Toen kwamen er twee mannen, verdorven lieden, tegenover hem zitten, en die verdorven lieden getuigden tegen hem, tegen Naboth, ten overstaan van het volk: Naboth heeft God en de koning vaarwel gezegd. Daarop brachten zij hem buiten de stad en stenigden hem met stenen, zodat hij stierf. 14 Daarna stuurden zij Izebel [een bode] om te zeggen: Naboth is gestenigd en is dood. 15 Het gebeurde nu, toen Izebel hoorde dat Naboth gestenigd en dood was, dat Izebel tegen Achab zei: Sta op, neem de wijngaard van Naboth uit Jizreël in bezit, die hij weigerde u voor geld te geven. Naboth leeft namelijk niet [meer], maar is dood.
Reacties als die van Naboth vallen slecht. Achab gedraagt zich als een misdeeld kind. Hij is een slappeling die als een verwend kind steeds zijn zin wil hebben. Hij gaat op zijn bed liggen en eet niet. Als Izebel bij hem komt, wil ze van haar man weten waarom hij zo ontstemd is. Achab vertelt haar wat er is gebeurd. Daar weet Izebel wel een oplossing voor. Ze belooft Achab dat zij hem de wijngaard van Naboth zal geven. Daar heeft ze zo haar eigen methoden voor. Achab mag zich wat haar betreft al verheugen over zijn ‘cadeau’. Hij kan opstaan, eten en vrolijk zijn, want zij zal ervoor zorgen dat hij zijn zin krijgt.
Izebel is het sterke, nietsontziende karakter dat met God en de naaste geen rekening houdt. Zij gaat gewetenloos op haar doel af. Bij Izebel zijn in volle mate kille moordzucht en haat aanwezig om de eigen wil uit te voeren ten koste van alles en vooral ten koste van hen die God vrezen.
Izebel laat er geen gras over groeien. Iemand als Naboth moet zo vlug mogelijk omgebracht worden. Ze schrijft brieven in de naam van Achab, verzegelt die met het zegel van Achab en stuurt ze “naar de oudsten en naar de edelen” van de stad van Naboth. Deze hoge heren zijn net zo verdorven als de twee verdorven lieden die ze in opdracht van Izebel tegen Naboth moeten laten getuigen. De voornamen van de stad doen zonder weerwoord direct wat hun is geschreven.
Ze laten twee mannen die zelf niet om God of gebod geven in een schijnproces een afschuwelijk getuigenis afleggen tegen een rechtvaardig man. Elk woord dat ze Naboth ten laste leggen, is een woord waaraan ze zichzelf in al hun verdorvenheid schuldig maken. Naboth wordt na deze tenlastelegging zonder vorm van proces gedood.
In wat Naboth hier ondergaat, lijkt hij op de Heer Jezus. Zoals men met Naboth doet, doet men ook met de Heer Jezus. Ook tegen Hem worden twee verdorven lieden als getuigen gezocht die Hem kunnen beschuldigen (Mt 26:59-61).
Als Naboth is gedood, zenden de oudsten en edelen daarvan bericht aan Izebel. Izebel gaat met dit bericht naar Achab en zegt tegen hem dat hij de wijngaard van Naboth in bezit kan gaan nemen, want “Naboth leeft namelijk niet [meer], maar is dood”. Spoedig zal blijken hoezeer ze zich vergist. Ze houdt geen rekening met God voor Wie allen leven die in het geloof in Hem, de levende God, gestorven zijn.
16 - 22 Elia kondigt Achab het oordeel aan
16 En het gebeurde, toen Achab hoorde dat Naboth dood was, dat Achab opstond om naar de wijngaard van Naboth uit Jizreël af te dalen om die in bezit te nemen. 17 Maar het woord van de HEERE kwam tot Elia, de Tisbiet: 18 Sta op, daal af, Achab, de koning van Israël, tegemoet, die in Samaria woont. Zie, hij is in de wijngaard van Naboth, waarheen hij afgedaald is om die in bezit te nemen. 19 En u moet tegen hem zeggen: Zo zegt de HEERE: Hebt u een moord gepleegd en ook [iemands land] in bezit genomen? Verder moet u tot hem spreken: Zo zegt de HEERE, op de plaats waar de honden het bloed van Naboth opgelikt hebben, zullen de honden uw bloed oplikken, ja, het uwe! 20 En Achab zei tegen Elia: Hebt u mij gevonden, mijn vijand? Hij zei: Ik heb [u] gevonden, omdat u uzelf verkocht hebt om te doen wat slecht is in de ogen van de HEERE. 21 Zie, Ik breng onheil over u. Ik zal uw nakomelingen wegvagen, en Ik zal van Achab alle mannen uitroeien, zowel de gebondene als de vrije in Israël. 22 Ik zal uw huis maken als het huis van Jerobeam, de zoon van Nebat, en als het huis van Baësa, de zoon van Ahia, vanwege [uw] tergen, waarmee u [Mij] tot toorn hebt verwekt en Israël hebt doen zondigen.
Izebel mag dan wel denken dat Naboth dood is, de God van Naboth is niet dood. Sinds 1 Koningen 19 hebben we Elia niet meer gezien, maar hier krijgt hij weer een opdracht van God. Elia wordt door God op de hoogte gesteld van wat Achab gedaan heeft en moet hem het oordeel gaan aanzeggen.
Wat Elia van de HEERE moet zeggen, is letterlijk in vervulling gegaan. We zien dat in de geschiedenis van Jehu (2Kn 9:36-37). Jehu is op weg om het huis van Achab om te brengen. Joram ziet Jehu aankomen en gaat hem tegemoet en ontmoet hem op de akker van Naboth (2Kn 9:21). Dit maakt duidelijk dat het volk Naboth op zijn eigen akker heeft gedood, blijkbaar niet in de wijngaard. We lezen daar ook dat de zonen van Naboth met hem gestenigd zijn (2Kn 9:26), waardoor ook de erfgenamen zijn uitgeroeid en er geen claim meer op het land van Naboth kan worden gelegd.
Op de plek waar Achab dacht eindelijk ongestoord van zijn onrechtmatig verkregen bezit te gaan genieten, komt Elia hem tegemoet. Weer die ellendige Elia. Hij kan het bloed van die man wel drinken. Achab noemt hem “mijn vijand”, zozeer is hij vervuld van haat tegenover deze vertegenwoordiger van God. Toch staat hij machteloos tegenover de man van God.
Zonder het inleidende ‘zo zegt de HEERE’ spreekt Elia in Naam van God het oordeel uit. Eerst bevestigt Elia dat hij Achab inderdaad gevonden heeft. Zo zal ieder mens door God gevonden worden. Niemand kan zich onvindbaar maken voor de alomtegenwoordige God. Dat Achab Elia zo beziet, komt omdat hij zich “verkocht” heeft om te doen wat slecht is in de ogen van de HEERE. Hij heeft zijn ziel aan de satan verkocht. Alle roem en eer die hij als koning bezit, heeft hij van de satan gekregen. De prijs die hij heeft betaald, is die van zijn ziel. Wie zich zo aan de macht van de satan heeft uitgeleverd, ziet iemand die hem aan God herinnert als een vijand.
Elia laat Achab weten wat de HEERE met hem en zijn nageslacht zal doen. Hij verwijst daarbij naar wat er met de koningen is gebeurd die vóór hem hebben geregeerd. Achab kent de geschiedenis van het volk en weet daarom wat dit voor hem betekent. Hij weet wat er met die huizen is gebeurd en dat zal ook met zijn huis gebeuren. Hoe belangrijk is het dat we van de geschiedenis leren, dat we ons erdoor laten waarschuwen en de lessen ter harte nemen.
23 - 26 Het oordeel over Izebel aangezegd
23 En verder sprak de HEERE over Izebel: De honden zullen Izebel opeten bij de vestingwal van Jizreël. 24 Wie van Achab in de stad sterft, die zullen de honden opeten, en wie in het veld sterft, die zullen de vogels in de lucht opeten. 25 Er is nooit iemand zoals Achab geweest, die zichzelf verkocht om te doen wat slecht is in de ogen van de HEERE, omdat Izebel, zijn vrouw, hem [daartoe] aanspoorde. 26 Hij handelde zeer gruwelijk door achter de stinkgoden aan te gaan, overeenkomstig alles wat de Amorieten hadden gedaan, die de HEERE van voor [de ogen van] de Israëlieten verdreven had.
Anders dan bij de twee genoemde koningen wordt ook de vrouw van Achab het oordeel aangezegd, dat onafwendbaar zal komen (2Kn 9:30-37). In vers 25 wordt de reden ervan gegeven. Een goddelozer koning dan Achab is er niet geweest. Die typering dankt hij bovenal aan zijn vrouw Izebel. Zijn goddeloosheid bereikt dit absolute dieptepunt omdat hij heeft geluisterd naar zijn nog goddelozer vrouw Izebel.
27 - 29 Achab verootmoedigt zich
27 Het gebeurde nu, toen Achab deze woorden hoorde, dat hij zijn kleren scheurde, een rouwgewaad om zijn lichaam deed en vastte. In dat rouwgewaad ging hij [ook] slapen en liep hij langzaam [rond]. 28 Toen kwam het woord van de HEERE tot Elia, de Tisbiet: 29 Hebt u gezien dat Achab zich heeft vernederd voor Mijn aangezicht? Omdat hij zich heeft vernederd voor Mijn aangezicht, zal Ik dat onheil [nog] niet in zijn dagen brengen. In de dagen van zijn zoon zal Ik dat onheil over zijn huis brengen.
Na de beschrijving van de oordeelsaankondiging volgt de reactie van Achab daarop. Hij verootmoedigt zich zoals hij nooit eerder heeft gedaan. Hij is getroffen in een klein hoekje van zijn hart en toont dat ook aan zijn omgeving. De reactie van God daarop is buitengewoon treffend. Hoewel God weet dat het berouw niet diep zit en slechts tijdelijk is, geeft Hij uitstel van het oordeel. Dat is genade. Het geringe spoor van berouw is voor God aanleiding om geduld te bewijzen.
Dan komt het woord van de HEERE nog een keer tot Elia. Nu niet met een boodschap maar met een mededeling voor Elia persoonlijk. De inhoud is veelzeggend. God vertelt Elia dat Achab zich echt voor Hem heeft verootmoedigd. Dat moest ook wel worden gezegd, want anders zou je het niet geloven. Hoewel deze verootmoediging slechts tijdelijk is, is het voor God toch een reden het oordeel uit te stellen. Hierin zien we dat God het geringste spoor en de oppervlakkigste vorm van echte verootmoediging met grote genade beantwoordt.
De HEERE luidt Zijn mededeling aan Elia in met de woorden "hebt u gezien?" Dat geeft aan dat de aandacht van Elia daar speciaal op gevestigd wordt. Hij zal dat niet voor mogelijk hebben gehouden en daarom ook niet hebben verwacht. Het is een les voor ons dat wij altijd de ogen open moeten houden voor een werk van Gods genade in gevallen waarin we dat het minst verwachten.