Inleiding
In dit hoofdstuk zijn we gekomen op een belangrijk punt in de geschiedenis van Israël: de treurige scheiding van het rijk in twee rijken. Deze scheuring heeft twee aanleidingen. De eerste is de zonde van Salomo. Daarover bericht het vorige hoofdstuk. De tweede is de dwaasheid van de zoon van Salomo, Rehabeam. Daarover lezen we in dit hoofdstuk.
De geschiedenis van de beide rijken die door de scheuring zijn ontstaan, verloopt globaal in drie perioden:
1. In de eerste periode, dat is voor Israël de tijd van Jerobeam tot Omri en voor Juda van Rehabeam tot Asa (1 Koningen 12-16), staan de beide rijken vijandig tegenover elkaar.
2. Deze vijandschap houdt op in de tweede periode, voor Israël is dat onder Achab en zijn zonen Ahazia en Joram en voor Juda onder Josafat, Joram en Ahazia. In die periode verzwageren beide koningshuizen zich met elkaar. Ook verbinden ze zich in een gemeenschappelijke strijd tegen buitenlandse vijanden. Dit samengaan eindigt wanneer Jehu de beide koningen van de rijken, Joram van Israël en Ahazia van Juda, tegelijk doodt (1 Koningen 17:1 tot 2 Koningen 10:27).
3. Op deze tijd van vereniging volgt een derde periode die voor Israël begint met Jehu en voor Juda met Joas, waarin weer vervreemding en strijd tussen de beide rijken komt, tot ten slotte het rijk Israël door de Assyriërs wordt weggevoerd.
Na de deling van het rijk blijft het noordelijke rijk ‘Israël’ heten. De geschiedenis van dat rijk, dat van de tien stammen, is een beeld van de geschiedenis van de christenheid, ofwel het koninkrijk der hemelen. We zien in die geschiedenis de geschiedenis van het volk van God in de nieuwtestamentische tijd en wel vanuit het gezichtspunt van de verantwoordelijkheid van de mens.
De geschiedenis van Israël laat zien wat er van dat rijk is geworden, zoals we ook weten hoe het met de christenheid zal gaan. De geschiedenis van de christenheid vinden we in Openbaring 2-3. Tussen die geschiedenis en die van het tienstammenrijk van Israël is een duidelijke parallel (zie de toelichting bij 1 Koningen 11:1-8).
De grote massa, zowel van het tienstammenrijk als van de christenheid, valt steeds verder van God af. Daartegenover staat voor Israël het tweestammenrijk Juda, waar koningen regeren uit het geslacht van David. Tegenover de afvallige massa in de christenheid staat een overblijfsel dat de Heer trouw blijft. Zowel Juda als het trouwe overblijfsel in de christenheid is zwak, maar God verbindt Zich met hen. Te midden van hen doet Hij Zijn Naam wonen.
1 Rehabeam gaat naar Sichem
1 Rehabeam ging naar Sichem, want heel Israël was naar Sichem gekomen om hem koning te maken.
Salomo, de wijste man op aarde, is gestorven. Hij laat al zijn rijkdom na aan een dwaze zoon. Rehabeam is een man zonder eigen overtuiging. Hij laat zich door anderen sturen. Dit blijkt al direct aan het begin. Rehabeam gaat naar Sichem om zich daar tot koning te laten maken. Sichem is een soort compromisplaats, een plaats weliswaar in Efraïm, maar toch ook tussen de rijken in. Het is de plaats van de oude volksvergadering (Jz 24:1), waar in de tijd van de richters Abimelech, de zoon van Gideon, zich tot koning heeft opgeworpen (Ri 9:1).
Rehabeam gaat daarheen omdat het volk daarheen is gegaan. Hij laat zich leiden door de wil van het volk in plaats van door de wil van God, Die Jeruzalem als de plaats van Zijn troon heeft aangewezen. Door daarheen te gaan wil hij de eenheid van het volk te bewaren.
2 - 5 De vraag om een lichter juk
2 Het gebeurde nu, toen Jerobeam, de zoon van Nebat, [dit] hoorde, terwijl hij nog in Egypte was – want hij was gevlucht voor koning Salomo en Jerobeam woonde in Egypte – 3 dat zij [een bode] stuurden en hem lieten roepen. Toen kwam Jerobeam, met heel de gemeente van Israël, en zij spraken tot Rehabeam: 4 Uw vader heeft ons juk hard gemaakt; maakt u het harde dienstwerk voor uw vader en zijn zware juk, dat hij ons heeft opgelegd nu lichter, dan zullen wij u dienen. 5 Hij zei tegen hen: Ga en kom over drie dagen bij mij terug. En het volk ging weg.
Het volk, onder aanvoering van Jerobeam, is ook niet goed bezig. Toen ze destijds een koning wilden, heeft God hen er al voor gewaarschuwd wat hun koning met hen zal doen (1Sm 8:11-18). Nu willen ze dit juk afwerpen. Jerobeam wordt geroepen. Onder zijn aanvoering gaat het volk naar Sichem en doet Rehabeam het voorstel tot verlichting van het zware juk dat Salomo hun heeft opgelegd.
We zien hier al dat het volk mort. Ze stellen hun voorwaarden: als Rehabeam doet wat zij voorstellen, zullen zij hem dienen. Een dergelijke houding past het volk niet. Salomo heeft ongetwijfeld veel van het volk gevraagd voor zijn hofhouding en vele bouwwerken. Hij heeft het volk echter ook de zegen van vrede gegeven tijdens zijn hele regering en hen welvarend gemaakt. Ze hebben gegeten en gedronken en zijn blij geweest en hebben allen in veiligheid gewoond (1Kn 4:20,25). Ze hebben geen reden tot klagen.
Als een mens de voordelen en zegeningen vergeet die God hem schenkt en alleen denkt aan zijn plichten, wordt hij ontevreden. Dan lijkt het alsof hem een zware last wordt opgelegd. Zo is het ook in onze verhouding tot de Heer Jezus. Wie Hem voorwaarden stelt, omdat men Hem te hard vindt, kent Hem niet en heeft geen oog voor de vele zegeningen die Hij geeft.
6 - 7 Het advies van de oudsten
6 Koning Rehabeam pleegde overleg met de oudsten die bij zijn vader Salomo in dienst waren geweest, toen die [nog] leefde, en zei: Wat raadt u aan om dit volk te antwoorden? 7 Zij spraken tot hem: Als u heden een dienaar voor dit volk wilt zijn, en [als] u hen dient, hun antwoord geeft en goede woorden tot hen spreekt, dan zullen zij alle dagen uw dienaren zijn.
Nog duidelijker dan in vers 1 blijkt het dat Rehabeam geen eigen mening heeft en meedrijft op de raad van anderen als het volk met een verzoek bij hem komt. Het verzoek is om de zware dienst die Salomo het volk heeft opgelegd te verlichten. Om te weten hoe hij op dit verzoek moet reageren, vraagt hij om bedenktijd. Hij wil eerst raad inwinnen. Het inwinnen van raad op zich is niet verkeerd, maar later blijkt dat hij luistert naar de raad van zijn leeftijdgenoten. Met hen is hij opgegroeid, met hen zal hij immers ook zijn tijd moeten uitdienen. Die ouden zullen er binnenkort niet meer zijn.
De ouden geven een goede raad. De opstelling die zij Rehabeam aanbevelen, is de beste. Ze zeggen tegen hem dat het volk hem zal dienen als hij de dienaar van het volk wil zijn. Door als heer dienaar te zijn en te dienen ben je pas een goede heer. Dat is de gezindheid van de Heer Jezus. Hij heeft als de Heer en Meester de Zijnen gediend (Jh 13:14-15). Zo is Hij in hun midden geweest. Daarmee heeft Hij een voorbeeld nagelaten. Zoals Hij gedaan heeft, moeten ook de Zijnen zich gedragen tegenover anderen (Lk 22:26-27).
8 - 11 Het advies van de jonge mannen
8 Maar hij verwierp de raad van de oudsten, die zij hem hadden gegeven, en pleegde overleg met de jonge mannen die met hem waren opgegroeid en bij hem in dienst waren. 9 Hij zei tegen hen: Wat raadt u aan dat wij dit volk zullen antwoorden, dat tot mij sprak: Maak het juk dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter? 10 De jonge mannen, die met hem waren opgegroeid, spraken tot hem: Dit moet u zeggen tegen dat volk, dat tot u heeft gesproken: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maakt u het voor ons lichter. Dit moet u tot hen spreken: Mijn pink is dikker dan het middel van mijn vader. 11 Welnu, mijn vader heeft een zwaar juk op u geladen, maar ik zal aan uw juk [nog meer] toevoegen. Mijn vader heeft u met gesels gehoorzaamheid bijgebracht, maar ík zal u met schorpioenen gehoorzaamheid bijbrengen.
Rehabeam voelt er niets voor zich naar de raad van de oudsten te voegen en zich als dienaar op te stellen. Hij verwerpt hun raad. In plaats van bij de HEERE te rade te gaan wendt hij zich tot zijn leeftijdgenoten en pleegt overleg met hen. Deze jonge mannen staan in zijn dienst. Evenmin als hij zoeken zij het welzijn van het volk. Ze denken alleen aan hun eigen positie, terwijl ze beseffen dat ook Rehabeam alleen daarop uit is. De jonge mannen geven hem de raad zich hard op te stellen. Hij moet zijn macht goed laten voelen, zodat iedereen weet wie de baas is.
Ze adviseren hem nog een schepje op het juk te doen dat Salomo het volk heeft opgelegd en waarover ze zich beklagen. Met het gezegde “mijn pink is dikker dan het middel van mijn vader”, bedoelen de jonge mannen dat Rehabeam het volk moet vertellen dat zijn macht veel groter is dan die van zijn vader.
Hun advies is typisch dat van de jeugd. Ze geven hem de raad nog harder dan Salomo op te treden. Dat hoort bij de jeugd. Die wil zichzelf bewijzen. Het hoort niet bij de christen; die moet leren zichzelf te verliezen en wordt opgeroepen om de begeerten van de jeugd te ontvluchten (2Tm 2:22).
12 - 14 Het harde antwoord
12 Toen kwam Jerobeam met heel het volk bij Rehabeam, op de derde dag, zoals de koning had gesproken: Kom op de derde dag bij mij terug. 13 En de koning gaf het volk een hard antwoord, want hij verwierp de raad van de oudsten die hem raad gegeven hadden. 14 Hij sprak tot hen overeenkomstig de raad van de jonge mannen: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ík zal aan uw juk [nog meer] toevoegen. Mijn vader heeft u met gesels gehoorzaamheid bijgebracht, maar ík zal u met schorpioenen gehoorzaamheid bijbrengen.
Rehabeam luistert naar de raad van de jongemannen en deelt die aan het volk mee. Hij geeft het volk gelijk in hun onterechte bewering dat zijn vader hun een zwaar juk had opgelegd. Hij eert daarmee zijn vader niet. Ook heeft hij geen boodschap aan wat zijn vader in zijn wijsheid heeft gezegd en gedraagt zich als een dwaas (Sp 15:1; 16:18). Salomo heeft erover gesproken dat het mogelijk is dat hij de resultaten van al zijn gezwoeg zou moeten overlaten aan een dwaze zoon (Pr 2:18-19). Dat is wat hier gebeurt.
Rehabeam toont geen enkel respect voor zijn vader. Wat zijn vader heeft gedaan, schildert hij af als onbeduidend. Daartegenover stelt hij zijn eigen grootheid. Uit zijn hele houding blijkt tevens hoezeer hij het volk minacht.
15 De ommekeer is van de HEERE
15 Dus luisterde de koning niet naar het volk. Deze ommekeer kwam namelijk van de HEERE, opdat Hij Zijn woord gestand zou doen dat de HEERE door de dienst van Ahia uit Silo tot Jerobeam, de zoon van Nebat, had gesproken.
Dat hij het harde antwoord geeft, “kwam … van de HEERE”. Kon Rehabeam dus niet anders? Dat kon hij wel. Dit is het raadsel dat zo vaak in de Schrift te vinden is. Kijk bijvoorbeeld naar de farao, of naar Judas, of naar Israël. Neem Israël. Móest dit volk de Heer Jezus overleveren? Nee! Toch deden ze het en wel omdat zij Hem niet wilden. Toch staat er ook dat het volk Hem heeft overgeleverd “naar de bepaalde raad en voorkennis van God” (Hd 2:23).
Zet God dan toch aan tot zonde? Nee, dat doet Hij nooit, Hij is nooit de bewerker van de zonde. Wat dan? Hij weet volmaakt wie de mens is. Hij weet het handelen van de mens, waarvoor deze zelf ten volle verantwoordelijk is, in Zijn plannen in te passen. Zo wordt de mens in zijn eigenzinnige handelen een medewerker aan de uitvoering van Gods plannen. We zien hier we de vervlechting van Gods raad en de verantwoordelijkheid van de mens, een vervlechting die door ons niet te begrijpen is. We zien het ook bij de bekering van de mens en de uitverkiezing van God.
Zo is Rehabeam hier schuldig aan een dwaze reactie, met de opstand van het volk tot gevolg. Anderzijds gebeurt deze ommekeer van de HEERE, omdat Hij dit naar aanleiding van het gedrag van Salomo heeft gezegd.
16 - 20 De scheuring is een feit
16 Toen heel Israël zag dat de koning niet naar hen geluisterd had, gaf het volk de koning ten antwoord:
Wat voor deel hebben wij aan David?
[Wij hebben] geen erfelijk bezit met de zoon van Isaï.
Naar uw tenten, Israël!
Zorg nu voor uw [eigen] huis, David!
En Israël ging naar zijn tenten.
17 Maar wat betreft de Israëlieten die in de steden van Juda woonden, over hen bleef Rehabeam koning.
18 Toen stuurde koning Rehabeam Adoram, die over de herendienst [ging]. Maar heel Israël stenigde hem met stenen, zodat hij stierf. Koning Rehabeam had echter de moed om op de wagen te klimmen om naar Jeruzalem te vluchten.
19 Zo werden de Israëlieten afvallig van het huis van David, tot op deze dag.
20 En het gebeurde, toen heel Israël hoorde dat Jerobeam was teruggekeerd, dat zij hem naar de volksvergadering lieten roepen, en hem over heel Israël koning maakten. Niemand volgde het huis van David dan alleen de stam van Juda.
De gespierde taal van Rehabeam heeft een verwoestende uitwerking. Het harde antwoord geeft de ontevredenen het excuus dat ze zochten om zich aan het gezag van Rehabeam te onttrekken. In vers 16 wordt de tweedeling hardop uitgesproken en uitgevoerd. Het is dan het jaar 931 v.Chr. Heel Israël keert zich tegen het huis van David, waaraan niemand trouw blijft dan alleen de stam van Juda (vers 20).
Het noemen van de naam van “David” toont aan dat de haat dieper zit dan alleen tegen de regering van Salomo. Het is de uiting van een diepgewortelde jaloersheid bij de stam Efraïm op Juda, de stam van David. Efraïm heeft zich altijd de belangrijkste gevoeld, maar heeft die plaats niet van God gekregen. Daar legt de stam zich niet bij neer en grijpt nu zijn kans om de voornaamste te worden. Jerobeam wordt koning over heel Israël, met uitzondering van het kleine deel dat tot de stam Juda behoort. Toch oefent Jerobeam ook daar zijn koningschap uit, want hij is ook koning over de Israëlieten die in Juda wonen.
Rehabeam lijkt blind te zijn voor de situatie. Alsof er niets is gebeurd, stuurt hij de belastinginner Adoram naar Israël om geld voor hem te innen. Dat is olie op het vuur. Deze Adoram herinnert als geen ander aan het zware juk van Salomo en dat hebben ze juist met kracht van zich geworpen. Adoram wordt door heel Israël gestenigd. Door met de moed der wanhoop te vluchten ontsnapt Rehabeam zelf ternauwernood aan de dood.
21 - 24 De HEERE bevestigt de scheuring
21 Toen Rehabeam in Jeruzalem aangekomen was, riep hij heel het huis van Juda en de stam van Benjamin bijeen, honderdtachtigduizend van de beste [manschappen], geoefend in de strijd, om tegen het huis van Israël oorlog te voeren en het koningschap aan Rehabeam, de zoon van Salomo, terug te brengen. 22 Maar het woord van God kwam tot Semaja, de man Gods: 23 Zeg tegen Rehabeam, de zoon van Salomo, de koning van Juda, en tegen heel het huis van Juda en Benjamin en de rest van het volk: 24 Zo zegt de HEERE: U mag niet optrekken of strijden tegen uw broeders, de Israëlieten. Keer terug, ieder naar zijn huis, want deze zaak is bij Mij vandaan gekomen. Zij luisterden naar het woord van de HEERE en keerden terug om weg te gaan, overeenkomstig het woord van de HEERE.
Rehabeam legt zich niet bij de situatie neer. Als hij zijn fout inziet, wil hij de schade gaan herstellen. Hij wil de opstand neerslaan en brengt daartoe een sterk leger op de been. Daarmee wil hij ten strijde trekken tegen zijn broeders om hen aan zich te onderwerpen. Hij wil en zal hun koning zijn. Een vreselijk plan.
Maar er is nog een trouwe getuige. Dat is Semaja. Hij wordt met nadruk “de man Gods” genoemd. God kan tot hem met Zijn woord komen. God kan hem gebruiken om Zijn gedachten bekend te maken in een situatie van verwarring als gevolg van de eigen wil. Rehabeam wordt ertoe gebracht tot inkeer te komen.
De boodschap van God door Semaja luidt: “Deze zaak is bij Mij vandaan gekomen.” De scheuring van het rijk is niet een zaak die buiten Gods besturing is omgegaan. Het is Hem niet uit de hand gelopen. Het falen van Rehabeam is de vervulling van wat God tegen Jerobeam heeft gezegd. Voor Rehabeam is deze uitspraak reden om af te zien van zijn voornemen. De gevolgen van zonden kunnen niet altijd ongedaan worden gemaakt. Hij doet er verstandig aan zich bij de ontstane situatie neer te leggen. Of het woord van de man Gods hem tot echte inkeer heeft gebracht, blijft een vraag.
Het is ook belangrijk te zien dat naarmate het koningschap vervalt, de dienst van profeten naar voren komt. We hebben Ahia al ontmoet met een boodschap voor Jerobeam in de tijd van de grote ontrouw van Salomo (1Kn 11:29). In die tijd horen we ook van de profeten Nathan en Jedi (2Kr 9:29). Nu horen we van Semaja. Door profeten blijft God in Zijn genade in tijden van verval tot Zijn volk spreken. Zij vormen als het ware de schakel tussen Hem en Zijn volk, een schakel die eerst door de priesters werd gevormd. Voor ons blijft, juist in tijden van verval, het Woord van God de verbinding tussen het hart en God. Daardoor deelt Hij ons Zijn gedachten mee over de weg die we te midden van het verval moeten gaan.
Het is een geweldige bemoediging dat we van elke zaak mogen weten dat de Heer zegt: “Deze zaak is bij Mij vandaan gekomen.” Dat betekent dat niets in ons leven Hem uit de hand loopt. Al onze woorden, daden en overleggingen weet Hij. Niets is voor Hem verborgen (Ps 139:1-6). Hij kent ook de gevolgen van alles wat wij doen. Hij weet alles in Zijn plan met ons leven in te passen, zonder dat het onze eigen verantwoordelijkheid vermindert. Gebeurtenissen uit ons leven waaraan wij met schaamte terugdenken (vgl. Rm 6:21), weet Hij toch te gebruiken voor Zijn doel. Het zal tot ons welzijn zijn, als we ons onderwerpen aan Zijn plannen met ons leven en ons leven daaraan aanpassen.
25 - 33 Een zelfbedachte godsdienst
25 Jerobeam bouwde Sichem uit, in het bergland van Efraïm, en ging daar wonen. Naderhand vertrok hij vandaar en bouwde Penuel. 26 En Jerobeam zei in zijn hart: Nu zal het koninkrijk weer aan het huis van David komen. 27 Als dit volk optrekt om offers te brengen in het huis van de HEERE in Jeruzalem, zal het hart van dit volk terugkeren naar hun heer, naar Rehabeam, de koning van Juda. Dan zullen zij mij doden en terugkeren naar Rehabeam, de koning van Juda. 28 Daarom pleegde de koning overleg en maakte twee gouden kalveren. Hij zei tegen [het volk]: Het is te veel voor u om op te trekken naar Jeruzalem. Zie uw goden, Israël, die u uit het land Egypte hebben doen optrekken. 29 En hij plaatste het ene in Bethel, en het andere zette hij in Dan. 30 Dit werd [aanleiding] tot zonde, want het volk liep vóór het ene uit, tot aan Dan toe. 31 Hij maakte ook een [gods]huis op de [offer]hoogten en hij stelde priesters aan uit alle geledingen van het volk, die niet tot de nakomelingen van Levi behoorden. 32 Verder stelde Jerobeam een feest in [voor] in de achtste maand, op de vijftiende dag van de maand, zoals het feest dat in Juda [gevierd werd], en hij besteeg [dan] het altaar. Zo deed hij [ook] in Bethel door offers te brengen aan de kalveren die hij gemaakt had. Hij stelde ook in Bethel priesters aan voor de [offer]hoogten die hij gemaakt had. 33 Ook bracht hij brandoffers op het altaar dat hij in Bethel gemaakt had, op de vijftiende dag van de achtste maand, in de maand die hij in zijn [eigen] hart bedacht had. Zo stelde hij voor de Israëlieten een feest in en offerde op het altaar door reukoffers te brengen.
Jerobeam heeft ook zijn verantwoordelijkheid. God heeft tegen hem gezegd hoe hij zich van Zijn zegen kan verzekeren (1Kn 11:38). Hij houdt echter geen rekening met God. Hij vestigt zich in Sichem. Daar heeft Rehabeam zich koning laten maken en dat lijkt hem ook wel een goede residentie. Om zich tegen vijanden uit het noordoosten en oosten te beschermen versterkt hij Sichem en Penuel.
Ook wil hij zijn macht zeker stellen. Daarvoor overlegt hij bij zichzelf, “in zijn hart”, en gaat niet te rade bij God. Hij beoordeelt alles naar zijn eigen inzicht. Er is bij hem geen enkele gedachte aan God, om Hem te vragen wat hij moet doen. Het lijkt erop dat hij de kracht van godsdienst kent. De sterkste band die mensen bij elkaar houdt, is godsdienst. In Daniël 3 hebben we daarvan een duidelijk voorbeeld (Dn 3:1-7). Welke godsdienst het is, maakt de duivel niet uit. Als het maar niet de echte dienst aan God is.
Jerobeam weet dat het met zijn koningschap snel voorbij zal zijn als hij op dit terrein niet snel iets doet. Daarom besluit hij, om zijn rijk te beschermen tegen innerlijke verzwakking en zelfs verlies van zijn heerschappij erover, een nieuwe vorm van godsdienst in te voeren. Hij redeneert: als Jeruzalem het godsdienstige middelpunt blijft voor het rijk waarover hij koning is geworden, zal het volk weer “naar hun heer, naar Rehabeam, de koning van Juda” terugkeren en zal hij worden gedood.
In zijn overleg komt Jerobeam ertoe voor het tienstammenrijk een paar speciale plaatsen aan te wijzen waar ze God kunnen dienen. Hij wijst er één aan in het zuiden van zijn rijk, Bethel, en één in het noorden van zijn rijk, Dan. Bethel betekent ‘huis van God’. Deze naam is er door Jakob aan gegeven, nadat de HEERE hem daar is verschenen (Gn 35:7). Zou de HEERE, zo kan Jerobeam hebben gedacht en aan anderen hebben uitgelegd, Zich op deze heilige plaats niet evengoed kunnen openbaren aan de nakomelingen van Jakob als destijds aan hun stamvader?
De plaats is ook slim gekozen. Daar is al een beeldendienst. Bedenk daarbij dat het volk dat daar in de buurt woont, dan niet steeds weer die lange reis naar Jeruzalem zal hoeven te maken. Het gemak dient de mens. Het is immers mogelijk om God veel dichter bij huis te dienen. Het is een knap bedacht plan om te voorkomen dat het volk naar Jeruzalem trekt voor de jaarlijkse feesten met het gevaar dat ze er zullen blijven hangen.
Om het geheel nog aantrekkelijker te maken maakt hij, terwijl hij daarmee ingaat tegen wat God gezegd heeft (Ex 20:4), twee gouden kalveren naar Egyptisch model, voor elke plaats één. Het is immers veel gemakkelijker een god te dienen die je kunt zien. Van deze goden zegt hij dat dit de goden zijn die Israël uit Egypte hebben verlost (vgl. Ex 32:4). Dat worden de nieuwe voorwerpen van aanbidding (vgl. Hs 8:5-6; 13:2). Verder maakt hij nieuwe tempels en stelt nieuwe priesters aan, die niet uit de Levieten komen. Om zijn eigen, zelfbedachte godsdienst compleet te maken voert hij ook een nieuw feest in, op een andere tijd en op een andere plaats dan God heeft voorgeschreven (vers 32; Lv 23:34,39,41; Dt 12:5).
Alles wat hij maakt, is een imitatie van wat God Zijn volk heeft voorgeschreven hoe Hij gediend wil worden. Jerobeam maakt alles na, waardoor het erop lijkt dat het Gods goedkeuring heeft. Het is echter verderfelijk, want het is een eigenwillige godsdienst. Elke vervanging van wat God heeft gezegd door menselijke invulling, is een belediging van God. De mens weet het beter. Dat het volk deze surrogaatgodsdienst zonder meer accepteert, bewijst wel hoe ver ook het hart van het volk verwijderd is van God.
Zo is het gegaan in de christenheid en zo gaat het nog steeds. Met steeds weer nieuwe redeneringen is er steeds meer in de christenheid binnengeslopen of binnengehaald wat God tart. We zien dit vooral in het rooms-katholicisme. Er is een godsdienst gemaakt die gemakkelijk ligt en tastbaar is. Daarvoor zijn heidense afgoden met een christelijk sausje overgoten. Nog gemener is het binnenhalen van de oudtestamentische rituelen, waarbij men zich erop beroept dat dit toch door God Zelf is ingesteld.
Godsdienst moet gemakkelijk zijn en ook nog eens plezierig om te doen. Daarvoor hoef je Gods Woord niet te raadplegen. Over priesterdienst moet je ook niet te moeilijk doen. Ieder die het eerlijk meent, kan priester zijn en offers brengen. Dat hoeft zeker niet op de plaats die God heeft uitverkoren. Dat kan op een plek waar je je lekker voelt. De manier waarop je dan die offers brengt, komt er ook niet zo op aan. Laat je maar leiden door je gevoel, dat heb je immers ook van God gekregen. Ten slotte hoef je je ook niet druk te maken over wanneer je het doet. De zelfbedachte christelijke feestdagen zijn een bij uitstek geschikte gelegenheid om aan je godsdienstige gevoelens uiting te geven en je godsdienstige gevoel te strelen.
Zodra wij de dienst van de ware God verlaten, vervallen we tot afgoderij, welke vorm die ook mag aannemen. God maakt duidelijk hoe en waar Hij gediend wil worden. Elke afwijking daarvan om die dienst aangenamer te maken komt voort uit het rijk van de duisternis en is afgoderij. Een dergelijke dienst voert van God af. Dit is vandaag toe te passen op kerkelijke systemen waar de dienst aan God op een eigenwillige manier wordt ingevuld. Deze systemen zullen ten slotte uitmonden in de rooms-katholieke kerk, die in de eindtijd een schuilplaats van demonen zal zijn (Op 18:2).
Het is ook toe te passen op gemeenten waar charismatische invloeden en mystieke beleving ingang hebben gekregen, hoe orthodox sommige gemeenten zich ook presenteren. Moderne vormen van godsdienstoefening zijn bijvoorbeeld het Jezusgebed, soaking en het contemplatief gebed. Het zijn technieken die rechtstreeks uit heidense godsdiensten komen en veel weg hebben van mediteren, met als doel de ontmoeting met God.
Wanneer het volk al spoedig na de uittocht uit Egypte een gouden kalf aanbidt, komt Gods oordeel erover. Nu Jerobeam twee gouden kalveren in het volk van God introduceert, komt er geen oordeel, maar laat God het kwaad tot volle ontwikkeling komen om aan het einde het oordeel daarover te voltrekken. Zo is het ook gegaan met de gemeente. In het begin wordt het kwaad met de dood bestraft (Hd 5:3-10), maar nu laat God de vele vormen van kwaad die in de gemeente worden ingevoerd tot volle ontwikkeling komen, om aan het einde het oordeel daarover te voltrekken.
In zijn vermetelheid beklimt Jerobeam het altaar. Hij doet dat ter gelegenheid van de nabootsing van het Loofhuttenfeest op de dag die hij daar zelf voor heeft bepaald. Hij gaat zijn volk voor in de afgoderij en wil tegelijk laten zien hoe het moet. Na zijn surrogaattempels en zijn surrogaatpriesters en zijn surrogaatfeest beklimt hijzelf als een surrogaatpriester-koning het altaar, dat ook een surrogaataltaar is. In de loop van de tijd zijn er meer altaren aan toegevoegd (Hs 8:11). Het is een door en door menselijke godsdienst, die opgekomen is in het hart en in de zin van Jerobeam. Het is echter een godsdienst die God niet in de zin is gekomen (Jr 7:31; 19:5; 32:35) en voor Hem volkomen verwerpelijk is.