1 De HEERE gaat weer regen geven
1 En het gebeurde [na] vele dagen dat het woord van de HEERE tot Elia kwam, in het derde jaar: Ga, vertoon u aan Achab, want Ik zal regen geven op de aardbodem.
Na verloop van ruim drie jaar geeft de HEERE opdracht aan Elia om zich weer aan Achab te vertonen, want Hij gaat regen geven. Wat een genadige God! De toezegging van de HEERE dat Hij regen gaat geven, neemt niet weg dat Elia erom bidt, zoals verderop blijkt. De belofte is juist een aansporing om te bidden.
Elia zal komen en alles herstellen, zo heeft de Heer Jezus tegen Zijn discipelen gezegd (Mt 17:12a). Het karakter van Elia is dat van herstel. Mozes is de wetgever. Elia brengt het volk terug naar de wet, nadat ze van de wet zijn afgeweken. Mozes is veertig jaar in de woestijn voorbereid. Ook Elia is door de HEERE voorbereid. Mozes is bij de farao opgetreden en Elia bij Achab. Daarna worden ze beiden door God in de stilte verder voorbereid op hun dienst. In Johannes de doper is de dienst van Elia vervuld. Johannes is ook voorbereid en komt daarna in de openbaarheid.
Nu komt het optreden in de openbaarheid voor Elia. Hij moet zich aan Achab vertonen. Het herstel van het volk wordt voorafgegaan door de verschijning van Elia. Hij brengt de harten terug tot God. Achab is de geestelijk leider van Gods volk. Het herstel gaat niet buiten hem om, omdat hij de vertegenwoordiger van het volk is.
2 - 6 Achab en Obadja
2 Elia ging [op weg] om zich aan Achab te vertonen. Nu was de honger sterk in Samaria. 3 Achab riep Obadja, de hofmeester. Nu vreesde Obadja de HEERE zeer. 4 Het was namelijk gebeurd, toen Izebel de profeten van de HEERE uitroeide, dat Obadja honderd profeten nam en ze per vijftig man in een grot verborg en hen met brood en water onderhield. 5 Achab zei tegen Obadja: Ga het land in, naar alle waterbronnen en alle beken. Misschien zullen wij gras vinden, zodat wij de paarden en de muildieren in leven zullen houden en wij geen van de dieren hoeven af te maken. 6 En zij verdeelden het land onder elkaar om er doorheen te trekken. Achab ging – alleen – de ene kant op, en Obadja ging – alleen – de andere kant op.
Gehoorzaam aan de opdracht van de HEERE gaat Elia op weg naar Achab om zich aan hem te vertonen. Voordat die ontmoeting plaatsvindt, horen we van een man, Obadja, die zich aan het hof van Achab bevindt en van wie we lezen dat hij de HEERE zeer vreest. Het hof van Achab en het vrezen van de HEERE zijn twee tegengestelde werelden. Obadja kan niet openlijk belijden dat hij de HEERE zeer vreest, want hij vreest ook voor Achab. Het vrezen van de HEERE moet samen gaan met een wijken van kwade (Sp 3:7).
Toch heeft de HEERE Obadja gebruikt. In zijn vrees voor de HEERE heeft hij ervoor gezorgd dat honderd profeten uit handen van de moordzuchtige Izebel zijn gebleven. Hij heeft hen zelfs in leven gehouden door hen van brood en water te voorzien. Dit is voorwaar geen geringe zaak in een tijd dat het water schaars is en de oogsten mislukken door droogte. Mogelijk dat hij daarin is geholpen door de zevenduizend die hun knie niet voor de Baäl hebben gebogen (1Kn 19:18). Het is in elk geval geen geringe prestatie, waarvoor de HEERE hem zeker zal belonen.
Een echte getuige voor de HEERE, zoals Elia is, kan hij echter niet zijn. Hij loopt aan de leiband van Achab en krijgt zijn opdrachten van hem en niet van de HEERE zoals Elia. Obadja kan onmogelijk een openlijke getuige voor de HEERE zijn, omdat hij met het kwaad verbonden blijft.
Wie een echte getuige wil zijn, kan niet met het kwaad verbonden zijn. Een gelovige die met de wereld in gemeenschap leeft, zal handelen als de wereld. Hij zal zich inzetten om de wereld leefbaar te houden en die zelfs te verbeteren. Wie een mens Gods wil zijn, moet zich reinigen van de vaten tot oneer (2Tm 2:20-21). Dat doet Obadja niet. Hij is integendeel bezig, samen met Achab, om de gevolgen van Gods oordeel ongedaan te maken.
Achab bekommert zich meer om zijn vee dan om zijn mensen, zijn onderdanen. Voor zijn vee gaat hij op zoek naar water. Hij geeft Obadja de opdracht ook een deel van het land te doorzoeken. Achab vertrouwt Obadja blijkbaar ten volle. Zo heeft hij Obadja leren kennen. Hoewel Obadja een verkeerde positie inneemt en gedwongen wordt deel te nemen aan een dwaze expeditie, blijkt eruit dat hij in het algemeen goed is in zijn werk. Iemand die de HEERE vreest, zal voor zijn werkgever een nuttige kracht zijn die zijn werk goed doet, ook al moet soms van een werk worden gezegd dat het niet een werk van geloof is.
7 - 15 Obadja en Elia
7 Toen Obadja onderweg was, zie, Elia [kwam] hem tegemoet. Hij herkende hem, wierp zich met zijn gezicht [ter aarde] en zei: Bent u het, mijn heer Elia? 8 Hij zei: Ik ben het. Ga, zeg tegen uw heer: Zie, Elia is [hier]. 9 Maar hij zei: Wat heb ik gezondigd, dat u uw dienaar in de hand van Achab geeft om mij te doden? 10 [Zo waar] de HEERE, uw God, leeft, er is geen volk of koninkrijk waarheen mijn heer [geen boden] heeft gestuurd om u te zoeken. En als zij zeiden: Hij is hier niet, dan liet hij dat koninkrijk of dat volk zweren dat zij u niet konden vinden. 11 En nu zegt u: Ga, zeg uw heer: Zie, Elia is [hier]. 12 En mocht het gebeuren dat ík van u zou weggaan en de Geest van de HEERE u zou opnemen, ik weet niet waarheen, en ik zou komen om Achab de boodschap te brengen, en hij zou u niet vinden, dan zou hij mij doden, terwijl [ik], uw dienaar, vanaf mijn jeugd de HEERE vrees. 13 Is mijn heer niet verteld wat ik heb gedaan, toen Izebel de profeten van de HEERE doodde? Dat ik van de profeten van de HEERE honderd man heb verborgen, per vijftig man in een grot, en dat ik die met brood en water onderhouden heb? 14 En nu zegt u: Ga, zeg uw heer: Zie, Elia is [hier]. Hij zou mij doden. 15 Elia zei: [Zo waar] de HEERE van de legermachten leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, voorzeker, vandaag zal ik mij aan hem vertonen!
Op weg naar Achab loopt Elia Obadja tegen het lijf. Twee mannen die de HEERE vrezen, treffen elkaar. Er is echter een wereld van verschil tussen hen. De een is een verklaard tegenstander van Achab, de ander doet zijn best om, hand in hand met Achab, ervoor te zorgen dat in deze tijd van schaarste de paarden van Achab in elk geval wat te eten hebben. Obadja schrikt ervan als hij Elia ziet en noemt hem “mijn heer”. Elia wijst hem terecht en zegt dat Achab zijn heer is. Dat zegt Obadja zelf ook in vers 10. Dit herinnert aan het woord van de Heer Jezus: “Niemand kan twee heren dienen” (Mt 6:24a).
Elia is gewend direct te gehoorzamen. Als de HEERE zegt “ga”, dan gaat hij (verzen 1-2). Als Obadja diezelfde opdracht van Elia krijgt, maakt hij met allerlei tegenwerpingen bezwaar tegen die opdracht. Hij schikt zich gemakkelijk naar de plannen van Achab, maar kan zich moeilijk buigen voor Gods plan. Zo gaat het vaak in het leven van christenen die met de wereld meedoen. Als het Woord van God eenvoudige gehoorzaamheid vraagt, hebben ze allerlei excuses om er onderuit te komen.
Angst beheerst het leven van Obadja. Hij is bang voor Elia en hij is bang voor Achab. Hij vreest meer voor zijn eigen leven, dan voor dat van Elia. Hij vertelt hoe Achab rusteloos naar Elia heeft laten zoeken om hem te doden, in de bijgelovige mening dat het onheil dan zou ophouden en er weer regen zou komen. Er is bij Obadja ook geen rust ten aanzien van Elia. Voor hem is Elia ook een gevaar. Hij ziet Elia als het voorwerp van de haat van zijn heer en niet als de vertegenwoordiger van de levende God.
Veel gelovigen leven in de gespletenheid die het leven van Obadja kenmerkt. Zij bevinden zich in systemen waar allerlei boze leringen zijn. Die leringen veroordelen ze wel, maar ze blijven waar ze zijn. Daarbij houden ze zichzelf voor dat ze misschien nog nuttig kunnen zijn. Ze komen echter in steeds grotere gewetensnood. Aan de ene kant voelen ze aan dat de Heer Jezus oneer wordt aangedaan en willen ze daar ook nog wel eens tegen protesteren; aan de andere kant zijn ze bang voor de godsdienstige leiders. Die situatie zal er uiteindelijk toe leiden dat ze óf hun geweten het zwijgen opleggen óf dat ze er weggaan.
Ook van het werk van de Geest begrijpt Obadja niets. Hij meent dat de Geest zomaar iets met Elia zal doen waardoor hij in de grootste problemen zal raken en zelfs voor zijn leven moet vrezen. Hij kent Gods gedachten niet en daardoor oppert hij gedachten over de Geest die totaal buiten de geestelijke werkelijkheid zijn. Nooit zal de Geest iets doen waardoor het Woord van God buiten werking wordt gesteld of wat tegen het Woord van God ingaat. Elia heeft in de volmacht van de Geest gezegd dat Obadja hem bij Achab moet aankondigen. Het is een belediging van de Geest om dan te veronderstellen dat Hij ineens iets anders zal bewerken.
Obadja voelt zich genoodzaakt zich te rechtvaardigen. Dat hij zo bang is voor zijn leven, komt omdat hij zo vol is van zichzelf. Wie zichzelf heeft verloren, vreest niet voor zijn leven, want dat is hij al kwijt. Obadja noemt alles op wat hij dan toch maar voor de HEERE heeft gedaan. Maar de Heer wil niet dat wij zo over onszelf spreken (Sp 27:2). Paulus noemt zichzelf “een onzinnige” (2Ko 11:23) als hij genoodzaakt wordt over zichzelf te spreken. Mensen die hoog over zichzelf opgeven, vinden geen waardering bij geestelijk gezinde mensen. Elia komt ook niet onder de indruk van de wapenfeiten die Obadja opsomt. Zonder er enig woord over te zeggen draait hij zich om en gaat heen om zich aan Achab te vertonen.
16 - 18 Elia ontmoet Achab
16 Toen ging Obadja Achab tegemoet en vertelde het hem, en Achab ging Elia tegemoet. 17 En het gebeurde, toen Achab Elia zag, dat Achab tegen hem zei: Bent u diegene die Israël in het ongeluk stort? 18 Toen zei hij: Ík heb Israël niet in het ongeluk gestort, maar ú en het huis van uw vader, doordat u de geboden van de HEERE verliet en achter de Baäls aan gegaan bent.
Obadja gehoorzaamt ten slotte. Hij gaat naar Achab en vertelt hem dat Elia er is. Dan gaat Achab naar Elia. De machtigste man van Israël en de vogelvrij verklaarde Elia ontmoeten elkaar. Maar Elia is ver verheven boven deze man, die hem ervan beschuldigt Israël in het ongeluk te storten. Vaak worden zij die Gods Woord brengen en op de zonde wijzen, aangewezen als de veroorzakers van ongeluk (vgl. Hd 16:16-24).
Elia richt de naar hem uitgestoken vinger op Achab zelf en geeft de redenen aan waarom hij de oorzaak van Israëls ellende is. Aan de ene kant verzaakt Achab de geboden van de HEERE en aan de andere kant is hij achter de Baäls aan gegaan. Deze twee kanten vormen altijd het ongeluk van de mens in het algemeen en van de christen die van God afwijkt in het bijzonder.
19 - 21 Heel het volk en Elia op de Karmel
19 Nu dan, stuur [boden], breng heel Israël bijeen bij mij op de berg Karmel, met de vierhonderdvijftig profeten van de Baäl en de vierhonderd profeten van Asjera, die aan de tafel van Izebel eten. 20 Daarop stuurde Achab [boden] naar alle Israëlieten, en bracht de profeten op de berg Karmel bijeen. 21 Toen kwam Elia naar voren, bij heel het volk, en zei: Hoelang hinkt u [nog] op twee gedachten? Als de HEERE God is, volg Hem, maar als het de Baäl is, volg hem! Maar het volk antwoordde hem niet één woord.
Dat Elia de meerdere is, blijkt uit de bevelen die hij Achab geeft. En Achab gehoorzaamt. Elia gebiedt dat heel Israël wordt bijeengeroepen en ook de valse profeten van de Baäl, de mensen die de valse leer van de Baäl verkondigen. Ook de vierhonderd profeten, die hun voedsel van Izebel krijgen, moeten komen. De plaats van handeling wordt ook door Elia bepaald: de berg Karmel. Dit is de meest geschikte plaats voor het treffen tussen de God van Israël en de afgoden van de Sidoniërs. De berg Karmel ligt namelijk tussen Israël en Fenicië waarin Tyrus en Sidon liggen.
Dan komen alle Israëlieten en de profeten op de berg Karmel bijeen. Tegenover deze menigte staat daar de eenling Elia. Van de zevenduizend die de knie niet voor de Baäl hebben gebogen, is niets te bekennen. Ook Obadja komt niet naast hem staan. Hoewel Elia alleen is en tegenover de massa staat, ziet hij toch ook heel het volk en heeft het lief. Hij draagt het op zijn hart.
Als heel Israël en de profeten zich bij Elia hebben verzameld, heeft hij eerst een woord voor het volk. Indringend vraagt hij hun wanneer ze nu eens een keus zullen maken. Maar het volk zwijgt. Ze wachten af. Deze apathie is vreselijk. Het doet denken aan de lauwheid die in de gemeente in Laodicéa heerst (Op 3:16).
22 - 25 Elia bepaalt de test
22 Toen zei Elia tegen het volk: Alleen ík ben overgebleven als profeet van de HEERE, maar de profeten van de Baäl zijn [met] vierhonderdvijftig man. 23 Laat men ons dan twee jonge stieren geven. Laten zij voor zich de ene stier kiezen, die in stukken verdelen en op het hout leggen, maar ze mogen er geen vuur bij leggen. Dan zal ík de andere stier klaarmaken en op het hout leggen, maar er geen vuur bij leggen. 24 Roept u daarna de naam van uw god aan, dan zal ík de Naam van de HEERE aanroepen. En de God Die door vuur antwoordt, Die is God. En het hele volk antwoordde en zei: Dat is goed. 25 Elia zei tegen de profeten van de Baäl: Kies voor uzelf de ene jonge stier en maak [die] eerst klaar, want u bent met velen. Roep dan de naam van uw god aan, maar u mag er geen vuur bij leggen.
Dan gaat Elia tot handelen over. Hij neemt het initiatief en legt ‘de spelregels’ uit voor de confrontatie tussen God en de Baäl. De profeten van de Baäl mogen eerst kiezen uit de twee stieren en het eerst hun offer brengen. Zij krijgen ook de meeste tijd om tot hun god te roepen. Elia geeft hun in alles het voordeel. Hij kan dat alleen doen omdat hij volledig op God vertrouwt. Hij kent de uitkomst niet, maar toch ook wel, omdat hij Gods wil kent. Dat brengt hem tot het geloof om dit getuigenis te geven.
De Baäl is de god van het weer en daardoor ook van de regen. Hij moet ertoe worden bewogen weer regen te geven. Vuur uit de hemel op het offer moet duidelijk maken Wie God is. Elia kent de geschiedenis van het vuur op het offer. Hij kent de geschiedenis van Abraham waar het vuur uit de hemel komt (Gn 19:24). Hij weet ook van het vuur op het altaar en het vuur in oordeel op Nadab en Abihu (Lv 9:24; 10:1-2). Hij kent het vuur van de zegen als het vuur het onschuldige offer treft en het volk vrijuit kan gaan. Elia heeft het vuur uit de hemel laten komen over vijanden (2Kn 1:10-14), maar doet het niet over het volk. Hij heeft het volk lief. Het vuur komt dan ook niet op het volk, maar treft het offer, zoals dadelijk blijkt.
26 - 29 Baäl wordt aangeroepen
26 Zij namen de jonge stier die hij hun had gegeven, en maakten [die] klaar. Ze riepen de naam van de Baäl aan, van de morgen tot de middag: O Baäl, antwoord ons! Maar er kwam geen stem en er was niemand die antwoordde. Zij sprongen tegen het altaar aan, dat men gemaakt had. 27 En het gebeurde tijdens de middag dat Elia met hen begon te spotten en zei: Roep met luide stem! Hij is immers een god. Hij is vast in gedachten! Of hij heeft zich vast afgezonderd! Of hij is vast op reis! Misschien slaapt hij [wel] en moet hij wakker worden! 28 Zij riepen met luider stem en kerfden [hun lichamen] naar hun wijze van doen met zwaarden en speren, totdat [het] bloed over hen heen stroomde. 29 En het gebeurde, toen de middag voorbij was, dat zij in geestvervoering raakten, tot [de tijd van] het brengen van het graanoffer. Er kwam geen stem en er was niemand die antwoordde; er kwam geen teken van leven.
De profeten van de Baäl maken alles gereed op de wijze die Elia heeft aangegeven. Dan barst het spektakel los. Indrukwekkend moet dat zijn geweest. Achthonderdvijftig profeten is heel veel. Op een afstand staat de eenzame Elia. Iets verder staat de massa van het volk, nog steeds zwijgend. Het maakt hen nog niet uit van wie de regen komt, van de Baäl of van God.
Elia zwijgt niet. Als de profeten al een hele tijd zonder enig resultaat bezig zijn om hun god tot enige actie te bewegen, begint Elia met bijtende spot hun dwaze pogingen belachelijk te maken. De profeten van God hebben altijd gespot met de afgoden (Js 44:12-20). Elia maakt hun god belachelijk door te veronderstellen dat hij in gepeins verzonken is. Hij is een god die geen twee dingen tegelijk kan doen. Het kan ook zijn dat hij zich heeft afgezonderd, dat wil zeggen dat hij op het toilet is om zijn behoefte te doen en dan kan hij hen natuurlijk niet horen. Dat kan hij ook niet als hij op reis is, want hij is een zeer beperkte god met slechts een klein gebied als zijn terrein.
Daartegenover is de God van Elia, onze God, de almachtige God, de God van het heelal, Die hemel en aarde geschapen heeft en alles in stand houdt. Hij is ook de alomtegenwoordige God, Die overal aanwezig is, en de alwetende God, Die bij alles betrokken is en Wie niets ontgaat.
Naar hun heidense gewoonten snijden de profeten zichzelf om het medelijden van hun god op te wekken. Wat een god die met zulke handelingen tot actie zou moeten worden gebracht! Maar al het geploeter en alle zelfkastijding van de profeten worden met volkomen stilzwijgen van de kant van de Baäl beantwoord. Natuurlijk blijft de Baäl dood, want er is maar één levende God. Wat een afgang voor de profeten van de Baäl.
Zo gaan ze door tot de tijd van het graanoffer ofwel het avondgraanoffer. Het hele hoofdstuk licht hier op tegen de achtergrond van het kruis. Het is het negende uur. Op dat uur stierf Christus als het ware graanoffer en brandoffer op het kruis. Het is het ogenblik dat Daniël antwoord krijgt op zijn gebed, evenals Ezra, en evenals Cornelius, de eerste bekeerling uit de heidenen (Dn 9:21; Ea 9:4-5; Hd 10:3). Als de goden zwijgen en het volk zwijgt, antwoordt de God van Elia.
30 - 35 Elia maakt het offer klaar
30 Toen zei Elia tegen heel het volk: Kom naar voren, bij mij. En heel het volk kwam naar voren, bij hem. Vervolgens herstelde hij het altaar van de HEERE, dat omvergehaald was. 31 Elia nam twaalf stenen, overeenkomstig het getal van de stammen van de zonen van Jakob, tot wie het woord van de HEERE was gekomen: Israël zal uw naam zijn. 32 Hij bouwde met die stenen het altaar in de Naam van de HEERE. Vervolgens maakte hij een geul rondom het altaar, met een omvang van twee maten zaad. 33 Hij schikte het hout, verdeelde de jonge stier in stukken en legde [die] op het hout. 34 Toen zei hij: Vul vier kruiken met water en giet het uit over het brandoffer en over het hout. En hij zei: Doe dat voor de tweede maal, en zij deden het voor de tweede maal. Verder zei hij: Doe het voor de derde maal, en zij deden het voor de derde maal. 35 Het water liep rondom het altaar, en ook vulde hij de geul met water.
Dan is het de beurt van Elia. Hij beveelt het volk naar voren te komen, bij hem. Hij leidt de aandacht van de Baäl af om die op zichzelf en vervolgens op de HEERE te richten. Ze komen. Ze moeten goed zien dat hij het altaar van de HEERE, dat omver gehaald is, herstelt. Hij bouwt geen nieuw, ander altaar. Ook vernieuwt hij het oude altaar niet. Hij herbouwt het altaar van twaalf stenen naar “het getal van de stammen van de zonen van Jakob”, die door Gods genade tot “Israël” is gemaakt. ‘Jakob’ is de naam van zwakheid en falen. Op grond daarvan zou er oordeel moeten komen. Maar de HEERE heeft hem de naam ‘Israël’ gegeven. Dat is wat God van hem heeft gemaakt en dan is er zegen.
Met het herstel van het altaar geeft Elia uitdrukking aan de eenheid van het volk van God. Dat doet hij als eenling, de man Gods, maar wel “in de Naam van de HEERE”. Hij belijdt daarmee Zijn gezag. Het gezag van die Naam is ook nu nog de grondslag om de eenheid van de gemeente zichtbaar te maken, al zijn we maar met enkelen (Mt 18:20). Het komt aan op persoonlijke trouw in de erkenning van het gezag van de Naam van de Heer Jezus.
Hij richt het altaar verder in voor het doel waarvoor hij het bouwt: dat God Zichzelf erdoor zal verheerlijken. Hij legt hout op het altaar. Daarna slacht hij de jonge stier van de tweede keus. Vervolgens geeft hij opdracht water over het altaar uit te gieten. Dat gebeurt door middel van in totaal twaalf kruiken water, wat ook weer herinnert aan de twaalf stammen. Hij doet dat in drie keer, zoals hij zich ook drie keer over de jongen heeft uitgestrekt (1Kn 17:21). Alleen God kan leven uit de dood geven, waarvan het getal drie ook spreekt.
Met deze handelwijze voorkomt Elia elke verdachtmaking dat hij toch nog de een of andere truc zou hebben gebruikt om het vuur over het offer te brengen. Elk menselijk ingrijpen wordt uitgeschakeld. Praktisch gezien zal hij het water uit een bron in de buurt hebben laten halen. Geestelijk gezien zien we dat een man Gods altijd verborgen bronnen heeft.
36 - 40 Elia roept tot God en God antwoordt
36 En het gebeurde, toen men het graanoffer bracht, dat de profeet Elia naar voren kwam en zei: HEERE, God van Abraham, Izak en Israël, laat het heden bekend worden dat U God bent in Israël, en ik Uw dienaar, en dat ik al deze dingen overeenkomstig Uw woord heb gedaan. 37 Antwoord mij, HEERE, antwoord mij, zodat dit volk weet dat U, HEERE, de [ware] God bent, en dat U hun hart tot inkeer gebracht hebt. 38 Toen viel er vuur van de HEERE neer, verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en het stof. Zelfs het water in de geul likte het op. 39 Toen heel het volk [dat] zag, wierpen zij zich met hun gezicht [ter aarde] en zeiden: De HEERE is God, de HEERE is God! 40 Elia zei tegen hen: Grijp de profeten van de Baäl! Laat niemand van hen ontkomen. Zij grepen hen, en Elia voerde hen af naar de beek Kison en slachtte hen daar af.
Dan richt hij, die nadrukkelijk “de profeet Elia” wordt genoemd, zich tot God. Hij doet dat zonder show zoals de profeten van de Baäl, maar kort, eenvoudig, indringend, vooral vertrouwend en met het oog op de terugkeer van het volk naar God. De hele kracht van God is in deze ene man geconcentreerd. Hij richt zich tot de “HEERE, de God van” – de beloften aan – “Abraham, Izak en Israël”. Als alles is verspeeld, kan er alleen nog maar een beroep worden gedaan op de God van de beloften. We zien ook dat Elia spreekt over God als de “God van … Israël”, dat is weer wat God van Jakob heeft gemaakt en niet wat Jakob in zichzelf is.
Elia spreekt niet over de HEERE ‘mijn’ God. Dat doet hij wel in zijn persoonlijk gebed. Hier is het een openbaar gebed en bidt hij dat God Zich als de God van Zijn volk Israël bekend zal maken. Tevens bidt hij voor zichzelf dat duidelijk zal worden dat hij met Hem verbonden is en handelt in Zijn opdracht en die opdracht uitvoert zoals Hij hem heeft gezegd. Hij bidt op de tijd dat men het avondoffer brengt. Dat is een prachtig ogenblik. Het is het tijdstip waarop later de Heer Jezus zal sterven op het kruis als de grondslag voor de eenheid van Gods volk. Op grond van dat offer verhoort God gebeden. Het is het uur dat de Heer Jezus ook riep, maar geen antwoord kreeg. God neemt het offer van Elia aan en het volk erkent dat de HEERE God is.
Elia bidt dat duidelijk zal worden dat God hun hart tot inkeer heeft gebracht. Herstel begint met hen die geloof hebben en in de stilte en in het openbaar hebben gebeden. Dan valt het vuur op het brandoffer. Een brandoffer wordt gebracht opdat de mens die het brengt voor God aangenaam zal zijn (Lv 1:9,13,17), niet op grond van wat de mens in zichzelf is, maar op grond van het welgevallen dat God in het offer heeft. Wij mogen weten dat wij aangenaam zijn voor God omdat Hij ons ziet in de Geliefde (Ef 1:6).
Het gevolg is niet alleen dat het volk gespaard blijft, dat het oordeel aan hen voorbijgaat, maar dat het hart van het volk naar God terugkeert en het weer op God vertrouwt. Het gevolg is ook dat het hart van God weer naar dit volk is gekeerd en naar hen uitgaat. Dat zien we als we kijken naar het brandoffer dat de Heer Jezus op het kruis was voor God. Dat brandoffer brengt Elia.
Het vuur verteert alles. Als het volk dat ziet, valt het neer en belijdt luid dat de HEERE God is. Het is van belang dat dit ook bij ons zo is. Dat zal blijken uit een radicaal wegdoen van alle elementen die de plaats van God hebben ingenomen. Uit ons leven moet alles worden weggedaan wat die belijdenis in de weg staat of er niet mee in overeenstemming is. Elia is radicaal. Het lijkt hard, maar het gaat om de heiligheid van God.
De eerste opdracht voor dit teruggekeerde volk is de profeten van de Baäl om te brengen. Niemand mag ontkomen. Zo moet er worden gehandeld. Zo moet er ook onbarmhartig worden gehandeld met mensen die een dwaalleer brengen. Dat gebeurt in onze tijd niet door hen te doden, maar door elke gemeenschap met hen te verbreken en te weigeren. Hun woord gaat voort als de kanker en met kanker kun je geen geduld hebben (vgl. Dt 13:5,9-11; 18:20). De slachting gebeurt bij de beek Kison, waar eens de Kanaänieten gedood werden (Ri 4:7,13; 5:21; Ps 83:10).
41 - 46 De regen komt
41 Daarna zei Elia tegen Achab: Ga [op weg], eet en drink, want er is een gedruis van een overvloedige regen. 42 Zo ging Achab eten en drinken, maar Elia klom naar de top van de Karmel, boog zich voorover ter aarde. Vervolgens legde hij zijn gezicht tussen zijn knieën. 43 Hij zei tegen zijn knecht: Klim toch naar boven [en] kijk uit in de richting van de zee. Toen klom hij naar boven, keek uit en zei: Er is niets. Toen zei hij: Ga terug, zevenmaal. 44 En het gebeurde bij de zevende maal dat hij zei: Zie, een kleine wolk, als de hand van een man, opkomend uit de zee. En hij zei: Ga tegen Achab zeggen: Span in, daal af en laat de regen u niet ophouden. 45 Het gebeurde ondertussen dat de hemel zwart werd van wolken en wind, en er kwam een hevige regen. Achab reed weg en ging naar Jizreël. 46 En de hand van de HEERE was op Elia, en hij omgordde zijn middel en snelde voor Achab uit tot waar men bij Jizreël komt.
Na het vuur komt nu de regen. Achab is de eerste tegen wie wordt gezegd dat er regen in aantocht is. Over hem is niet gesproken tijdens het hele gebeuren op de Karmel. Hij heeft het hele schouwspel gevolgd. Hij heeft er de hele tijd zwijgend bij gestaan. Elia heeft niet tot hem gesproken, maar richt nu het woord tot hem. Hij geeft Achab de opdracht naar huis te gaan om te eten en te drinken; dat is immers het enige waarin hij geïnteresseerd is. Hij hoeft ook niet aanwezig te zijn bij de uitwerking van het gebed van Elia om regen.
Als Achab, de leider van Gods volk, op weg is naar zijn felbegeerde maaltijd, gaat de man Gods, de liefhebber van Gods volk, de berg op om te bidden. Elia heeft gebeden dat het niet zal regenen tenzij op zijn woord (1Kn 17:1). Die tijd is nu gekomen. God heeft gezegd dat Hij weer regen zal geven (1Kn 18:1). Dat gelooft Elia ook, hij hoort al het geruis ervan (vers 41). We zouden kunnen zeggen dat Elia dus niet hoefde te bidden. Maar zo praat de man Gods niet. Hij weet dat God gebeden wil zijn en dat God het gebed van Zijn dienaar wil gebruiken om regen en zegen te geven. Hoewel Hij het heeft aangekondigd, geeft Hij het op grond van het gebed en in verbinding met het offer.
Het is zelfs zo, dat Elia zeven keer moet bidden. Een kort gebed in de openbaarheid heeft voldaan om vuur uit de hemel te laten neerdalen. In de verborgenheid is een zevenvoudig gebed nodig om de regen te laten komen. Het gaat niet alleen om gebed, maar om aanhoudend en gelovig gebed. Daar is geestelijke oefening aan verbonden. Elia maakt ook gebruik van zijn knecht. Hij geeft hem een mooie taak. De knecht mag uitzien naar de verhoring van het gebed. Hij mag gaan kijken naar het westen, over de zee, of er al wolken komen. Elke keer gehoorzaamt hij en wordt zo ook geoefend. God vervult Zijn beloften graag als antwoord op de gebeden van de Zijnen. Zo komt er weer regen en zegen over het volk van God.
We mogen bidden om regen. Regen is de regen van de hemel en stelt de werkzaamheid van de Geest in het onderwijs van Gods Woord voor (Dt 32:2). In Egypte is ook water, maar dat wordt door menselijke inspanning over het land gebracht (Dt 11:10). Wij verlangen naar de regen van de hemel, de leer uit de hemelse bron. Wij mogen een plaats hebben rondom het altaar van twaalf stenen, maar wij mogen ook de leer ontvangen die drupt als de regen. Daar moeten we ook voor bidden en uitzien naar de verhoring. Velen willen wel met Achab eten en drinken, maar slechts zo weinigen willen met Elia bidden. Het begint met een wolkje als de hand van een man, maar wat uitgroeit tot een hemel vol wolken met regen.
Elia laat Achab gebieden snel te zijn, want anders zal de grond zo drassig zijn dat hij niet vooruitkomt. Terwijl Achab wegsnelt, is Elia nog sneller en snelt Achab vooruit. We kunnen veronderstellen dat hij door de kracht van de Geest tot deze prestatie in staat wordt gesteld. Het is een geestelijk enthousiasme vanwege Gods werk dat hij heeft mogen doen.
Met dit optreden van Elia eindigt min of meer zijn openbare dienst. Hij treedt nog wel als profeet op, maar het eigenlijke doel van zijn zending is bereikt. Door zijn dienst is het volk, in elk geval in zijn belijdenis, teruggekeerd tot God.