1 - 8 Abiam koning over Juda
1 In het achttiende jaar nu van koning Jerobeam, de zoon van Nebat, werd Abiam koning over Juda. 2 Hij regeerde drie jaren in Jeruzalem en de naam van zijn moeder was Maächa, de dochter van Abisalom. 3 Hij wandelde overeenkomstig alle zonden van zijn vader, die deze vóór hem gedaan had, en zijn hart was niet volkomen met de HEERE, zijn God, zoals het hart van zijn vader David. 4 Maar omwille van David gaf de HEERE, zijn God, hem een lamp in Jeruzalem door na hem zijn zoon te doen opstaan en door Jeruzalem in stand te houden, 5 omdat David gedaan had wat juist was in de ogen van de HEERE, en niet was afgeweken van alles wat Hij hem had geboden, alle dagen van zijn leven, behalve in de zaak van Uria, de Hethiet. 6 Er was oorlog geweest tussen Rehabeam en Jerobeam, al de dagen van zijn leven. 7 Het overige nu van de geschiedenis van Abiam, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda? Er was ook oorlog tussen Abiam en Jerobeam. 8 En Abiam ging te ruste bij zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad van David. En Asa, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
Rehabeam wordt opgevolgd door zijn zoon Abiam. De naam van de moeder van Abiam wordt vermeld. Zij is een dochter van Abisalom. De vermelding van de naam van de moeder komen we vaker tegen in de boeken 1 Koningen en 2 Koningen. Niet zozeer de vaders, maar vooral de moeders hebben in de opvoeding een grote invloed op de ontwikkeling van het kind. Daarbij gaat het om de gerichtheid van het leven, waarop het zich richt, wat als doel voor het leven wordt meegegeven.
Abiam is een jongen die het voorbeeld van zijn vader navolgt. Waar de moeder het kind de waarden van het leven probeert bij te brengen – wat zowel in positief als in negatief opzicht kan gebeuren –, levert de vader vaak een voorbeeld in de manier waarop het leven wordt ingevuld. ‘Zo vader, zo zoon’ luidt het gezegde. Abiam wandelt in de zonden die zijn vader vóór hem bedreven heeft.
Alle verkeerde opvoedingsmethoden en verkeerde voorbeelden veranderen echter niets aan de eigen verantwoordelijkheid. Abiam wandelt in de zonde omdat zijn hart niet volkomen aan de HEERE is toegewijd. Voor ons als ouders is het van belang dat wij goed opvoeden en een goed voorbeeld geven. Het kind moet echter leren uiteindelijk de wil van de Heer te doen en kan zich niet verschuilen achter een gebrekkige opvoeding of een slecht voorbeeld.
Omwille van David maakt de HEERE geen einde aan zijn huis. Hij houdt in Jeruzalem een lamp voor David. Dat wil zeggen dat het licht niet uitgaat. De HEERE bewaart een getuigenis voor Zichzelf, naar het woord dat de profeet Ahia heeft gesproken (1Kn 11:36). Gelukkig heeft God ook in onze dagen Iemand ter wille van Wie Hij niet definitief met de gemeente afrekent. Hij houdt een ‘Filadelfia’ in stand, een overblijfsel dat trouw blijft aan Hem en Zijn Woord en dat Zijn Naam niet verloochent (Op 3:8).
Net als Rehabeam is Abiam iemand die de HEERE niet helemaal heeft verworpen. Dat blijkt wel uit wat over hem in 2 Kronieken 13 geschreven staat (2Kr 13:4-19). Volledig volgen doet hij Hem echter ook niet. Hij heeft voor de HEERE slechts een klein stukje van zijn hart gereserveerd en de rest is voor zichzelf en zijn zonden. Het gaat er niet alleen om of ons hart voor de Heer is, maar of ons hele hart onverdeeld voor Hem is.
De strijd die er was tussen zijn vader Rehabeam en Jerobeam (vers 6), gaat verder tussen Abiam en Jerobeam, tot Abiam sterft. Abiam wordt opgevolgd door zijn zoon Asa.
9 - 15 Asa koning over Juda
9 In het twintigste jaar van Jerobeam, de koning van Israël, werd Asa koning over Juda. 10 Hij regeerde eenenveertig jaar in Jeruzalem, en de naam van zijn [groot]moeder was Maächa, een dochter van Abisalom. 11 En Asa deed wat juist was in de ogen van de HEERE, zoals zijn vader David. 12 Hij verdreef de schandknapen uit het land, en deed alle stinkgoden weg, die zijn vaderen gemaakt hadden. 13 Ja, zelfs zijn [groot]moeder Maächa zette hij af, zodat zij geen koningin meer was, omdat zij een gruwelijk beeld van Asjera had gemaakt. Asa hakte haar gruwelijke beeld om, en verbrandde [het] bij de beek Kidron. 14 De [offer]hoogten werden wel niet weggenomen, [maar] toch was het hart van Asa volkomen [toegewijd] aan de HEERE, al zijn dagen. 15 Ook bracht hij de geheiligde [gaven] van zijn vader in het huis van de HEERE, met zijn [eigen] geheiligde [gaven]: zilver, goud en [andere] voorwerpen.
Asa wordt koning over Juda in het twintigste jaar van Jerobeam. Hij regeert lang. Aan zijn geschiedenis worden in 2 Kronieken drie hoofdstukken besteed (2 Kronieken 14-16). De naam van zijn moeder wordt ook vermeld. Het is dezelfde naam als die van de moeder van zijn vader Abiam. Het zal zo zijn dat Maächa zijn grootmoeder is door wie hij wordt opgevoed, vandaar dat in de vertaling hier het woord [groot] is toegevoegd aan het woord ‘moeder’ (vers 13).
Dan zien we hier een gelukkige uitzondering, zoals we die meer tegenkomen in de boeken 1 Koningen en 2 Koningen. Asa ontworstelt zich aan de invloed van zijn opvoedster en heeft zijn eigen omgang met God. Hij doet wat juist is in de ogen van de HEERE, evenals zijn vader David. Hij volgt niet het slechte voorbeeld van zijn vader Abiam, maar het goede voorbeeld van David. Zo kan het ook.
Hij verdrijft mensen die zich op ontucht toeleggen. Dat is wat anders dan het gedogen en zelfs legaliseren van allerlei vormen van ontucht door de hedendaagse regeringen. Hij zet zelfs zijn grootmoeder af. Zij is iemand met grotere invloed dan alleen op haar familie, maar Asa heeft God meer lief dan zijn naaste familie. Zijn bezittingen wijdt hij aan de HEERE.
16 - 22 Oorlog tussen Asa en Baësa
16 En er was oorlog tussen Asa en Baësa, de koning van Israël, al hun dagen. 17 Want Baësa, de koning van Israël, trok op tegen Juda, en bouwde Rama uit, om niemand [meer] toe te laten [het land] uit te gaan en naar Asa, de koning van Juda, te gaan. 18 Toen nam Asa al het zilver en goud dat overgebleven was in de schatkamers van het huis van de HEERE en van de schatten van het huis van de koning, en stelde het zijn dienaren ter hand. Koning Asa stuurde hen naar Benhadad, zoon van Tabrimmon, zoon van Hezion, koning van Syrië, die in Damascus woonde, om te zeggen: 19 Er is een verbond tussen mij en u, tussen mijn vader en uw vader. Zie, ik stuur u een geschenk: zilver en goud. Ga, verbreek uw verbond met Baësa, de koning van Israël, zodat hij van mij wegtrekt. 20 Benhadad luisterde naar koning Asa, en stuurde de bevelhebbers van de legers die hij had op de steden van Israël af, en hij versloeg Ijon, Dan, Abel Beth-Maächa en heel Kinneroth, met heel het land van Naftali. 21 Het gebeurde, toen Baësa [dit] hoorde, dat hij ophield met het uitbouwen van Rama. Hij bleef in Tirza. 22 Toen liet koning Asa door heel Juda omroepen dat zij [allemaal] – niemand was vrijgesteld – de stenen van Rama en het bijbehorende hout, waarmee Baësa gebouwd had, moesten wegdragen. Koning Asa bouwde daar Geba in Benjamin mee, en Mizpa.
Er is oorlog tussen Asa en Baësa. Dat brengt Baësa ertoe van Rama een vesting te maken die een blokkade moet vormen tussen de beide rijken, zodat zijn onderdanen niet naar Juda kunnen gaan. Hij doet dat in Rama, aan de grens tussen Juda en Israël, ongeveer zes en een halve kilometer ten noorden van Jeruzalem.
Waar gaat het bij de bouw van Rama om? Om de vrijheid om in Jeruzalem eredienst te verrichten weg te nemen. Die vrijheid is ook vandaag in de christenheid in het geding. De vraag is hoe wij reageren als christenen, medegelovigen, ons willen verhinderen eredienst te verrichten op de manier die God heeft getoond in Zijn Woord. Die verhinderingen kunnen liggen in het aandringen op een onbijbelse verruiming – het toelaten van methoden of personen die door Gods Woord worden buitengesloten van de eredienst – of het aandringen op onbijbelse beperking – het verhinderen van methoden en personen die volgens Gods Woord wel deel aan de eredienst behoren te hebben.
Dan komt de beproeving. Baësa, de koning van Israël bedreigt hem. De reactie van Asa getuigt helaas niet van geloof. Hij zoekt steun bij de koning van Syrië en koopt die steun met de overgebleven schatten van de tempel. Ook doet hij een beroep op een verbond dat tussen hun voorouders is gemaakt. Benhadad laat zich omkopen. Hij verbreekt echter niet alleen zijn verbond met Baësa, maar ontneemt hem ook een aantal steden. Het gevolg van de omkoperij van Asa is verlies van steden van Gods land.
Asa slaagt in zijn opzet. Baësa geeft zijn plan op en trekt zich terug. Wat Asa vervolgens doet, lijkt ook niet juist. Hij neemt de spullen die Baësa heeft gebruikt en gaat daarmee enkele steden van zijn eigen rijk versterken. In de toepassing kunnen we ons afvragen of God zou willen dat wij middelen, waarmee de vijand zichzelf versterkt en ons aanvalt, aan de vijand ontroven en gaan gebruiken om onszelf daardoor te versterken. Toen Jericho werd veroverd, mocht het volk er niets van nemen, maar moest het alles met de ban slaan (Jz 6:16-18). Het is wel mogelijk om dingen die we op de wereld hebben veroverd voor de Heer te gebruiken. Dan moet het echter eerst aan Hem worden gewijd.
23 - 24 De dood van Asa
23 Het overige nu van heel de geschiedenis van Asa, al zijn macht, alles wat hij gedaan heeft en de steden die hij gebouwd heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda? Alleen, in de tijd van zijn ouderdom werd hij ziek aan zijn voeten. 24 Asa ging te ruste bij zijn vaderen, en werd begraven bij zijn vaderen, in de stad van zijn vader David. En zijn zoon Josafat werd koning in zijn plaats.
Het enige wat nog van Asa geschreven staat, lijkt de gedachte te bevestigen dat hij niet op de goede manier met het materiaal van Baësa is omgegaan. Hij wordt ziek aan zijn voeten. Dat wil, toegepast, zeggen dat zijn wandel met God gebrekkig wordt. We zien bij Asa wat we bij veel koningen zien: ze beginnen goed, maar worden aan het einde toch ontrouw.
Hier stopt in 1 Koningen voor langere tijd de beschrijving van de geschiedenis van de koningen van Juda. Vanaf nu gaat het hoofdzakelijk over de koningen van Israël.
25 - 32 Nadab koning over Israël
25 Nadab nu, de zoon van Jerobeam, werd koning over Israël in het tweede jaar van Asa, de koning van Juda. Hij regeerde twee jaar over Israël. 26 Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE en ging in de weg van zijn vader en in diens zonde, waarmee hij Israël had doen zondigen. 27 Maar Baësa, de zoon van Ahia, uit het huis van Issaschar, smeedde een samenzwering tegen hem, en Baësa doodde hem te Gibbethon, dat aan de Filistijnen toebehoorde, toen Nadab en heel Israël Gibbethon belegerden. 28 Baësa doodde hem in het derde jaar van Asa, de koning van Juda, en werd koning in zijn plaats. 29 Het gebeurde nu, toen hij koning was, dat hij heel het huis van Jerobeam doodde. Hij liet niets over van [het huis van] Jerobeam wat adem had, totdat hij het weggevaagd had, overeenkomstig het woord van de HEERE, dat Hij gesproken had door de dienst van Zijn dienaar Ahia uit Silo, 30 vanwege de zonden van Jerobeam, die zondigde en die Israël deed zondigen, en om zijn tergen, waarmee hij de HEERE, de God van Israël, tot toorn had verwekt. 31 Het overige nu van de geschiedenis van Nadab, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Israël? 32 En er was oorlog tussen Asa en Baësa, de koning van Israël, al hun dagen.
Voor het vervolg van de geschiedenissen van de koningen van Israël gaat de geschiedschrijver terug naar het tweede jaar van de regering van Asa over Juda. Asa heeft achtereenvolgens zes koningen over Israël meegemaakt: Nadab, Baësa, Ela, Zimri, Omri en Achab, koningen over wie we in de volgende hoofdstukken lezen. In het tweede jaar van Asa komt Nadab, de zoon van Jerobeam, in Israël aan de macht. Hij regeert kort, slechts twee jaren. Het is echter lang genoeg om hem te kenmerken als een koning die doet wat slecht is in de ogen van de HEERE. Hij wandelt in de weg van zijn vader Jerobeam.
Baësa is waarschijnlijk legeroverste geweest, wat hem de mogelijkheid geeft om een samenzwering tegen Nadab te smeden. Baësa doodt Nadab in Gibbethon, een Levietenstad (Jz 21:23). Hij doet dat, terwijl Nadab bezig is deze stad, die blijkbaar in Filistijnse handen is terechtgekomen, weer in bezit te krijgen. Mogelijk is de stad een gemakkelijke prooi geworden voor de Filistijnen omdat de Levieten eruit weggetrokken waren toen Jerobeam zelf priesters ging aanstellen (1Kn 12:31; 2Kr 11:13-15).
Baësa vervult dan de profetie die Ahia heeft uitgesproken (1Kn 14:14). Niet dat Baësa het daarom doet. Hij handelt puur uit eigen belang. Toch volbrengt hij als Gods werktuig Zijn oordeel over het huis van Jerobeam. Baësa doet trouwens meer dan is voorzegd over het huis van Jerobeam. God heeft het oordeel uitgesproken over alles wat mannelijk is, maar Baësa slaat alles wat adem heeft. Dat is ook een van de redenen waarom hij zelf Gods oordeel over zich krijgt (1Kn 16:7).
De broedertwist tussen de beide rijken wordt ook door Baësa en Asa voortgezet.
33 - 34 Baësa koning over Israël
33 In het derde jaar van Asa, de koning van Juda, werd Baësa, de zoon van Ahia, koning over heel Israël, in Tirza, [en regeerde] vierentwintig jaar. 34 En hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, en ging in de weg van Jerobeam en in diens zonde, waarmee hij Israël had doen zondigen.
Baësa kiest Tirza als residentie. Hij heeft Jerobeam en zijn huis vermoord, maar niet de geest van afgoderij die Jerobeam kenmerkte. Hij houdt de afgoderij van Jerobeam in stand en doet daarmee wat slecht is in de ogen van de HEERE.