1 - 6 Benhadad belegert Samaria
1 Benhadad, de koning van Syrië, bracht heel zijn leger bijeen, en er waren tweeëndertig koningen met hem, en paarden en strijdwagens. Hij trok op, belegerde Samaria en voerde er oorlog tegen. 2 Hij stuurde boden naar de stad, naar Achab, de koning van Israël. 3 Hij zei tegen hem: Dit zegt Benhadad: Uw zilver en uw goud, dat is van mij; en uw vrouwen en uw beste kinderen, die zijn van mij. 4 Toen antwoordde de koning van Israël en zei: Overeenkomstig uw woord, mijn heer de koning: Ik ben van u, met alles wat ik heb. 5 Naderhand kwamen de boden terug, en zeiden: Dit zegt Benhadad: Ik heb wel [boden] naar u toe gestuurd om te zeggen: Uw zilver, uw goud, uw vrouwen en uw kinderen moet u mij geven. 6 Morgen om deze tijd zal ik echter mijn dienaren naar u toe sturen. Zij zullen uw huis en de huizen van uw dienaren doorzoeken. En het zal gebeuren dat zij beslag zullen leggen op alles wat in uw ogen begerenswaardig is, en [dat] mee zullen nemen.
Een gelovige als Elia kan zijn hoogte- en dieptepunten hebben. Een goddeloos man als Achab heeft alleen maar dieptepunten, ondanks zoveel bewijzen van Gods goedheid. Dat blijkt ook uit dit hoofdstuk. God is goed voor Achab, maar hij gaat eraan voorbij en reageert daarop in pure eigenzinnigheid.
In dit hoofdstuk horen we niets van Elia. Hij heeft zijn ontslag ingediend en de HEERE heeft het aanvaard. Hij moet nog drie opdrachten uitvoeren. Zijn dienst zit erop, hoewel we nog een enkele keer van hem horen. We komen wel verschillende profeten tegen in deze geschiedenis. We zien ook dat Achab niet is veranderd. In deze geschiedenis geeft God Achab de kans om met een grote vijand, de Syriërs, af te rekenen. Hij doet dat niet en komt dan later door de hand van de Syriërs om. Een kwaad dat door ons wordt gespaard, zal ons niet sparen en wij zullen erdoor omkomen.
Toch is er door de Karmel iets veranderd. Het volk is er weer aan herinnerd dat er een God in Israël is. Ook is het hart van het volk weer naar God geneigd. Dan zendt God zegen. Dat is opzienbarend als we tegelijk zien hoe weinig het volk daarmee doet. We zien hier een genadige God. Bij een klein spoortje berouw bewijst God genade. Dat zullen we ook zien bij Achab in het volgende hoofdstuk. Tevens bewijst God ook dat Hij de heilige God is.
De koningen die met Benhadad meegaan, zullen stamvorsten zijn. Alle steden hebben een eigen koning. Syrië is een geduchte vijand van de tien stammen. Benhadad belegert Samaria. Hij wil niet blijven belegeren en stelt een compromis voor, waarbij hij de voorwaarden stelt. Hij doet Achab een voorstel om aan verdere belegering en de hongerdood te ontkomen.
Hier zien we dat Achab niet is veranderd. Als Benhadad hem aanvalt en een dwaas voorstel doet, gaat hij daarop in. Achab is bereid zijn vrouwen en kinderen uit te leveren, als hij zelf maar buiten schot blijft. Hij noemt Benhadad zelfs ”mijn heer”. Hij denkt er niet aan om de toevlucht tot God te nemen. Hij accepteert het voorstel. Hierdoor zou hij ook Izebel inleveren.
In zijn overmoed stelt Benhadad nog een nadere eis. Hij wil zijn dienaren de stad insturen om alles weg te nemen wat ze willen hebben.
7 - 12 Achab raadpleegt de oudsten
7 Toen riep de koning van Israël alle oudsten van het land en zei: Weet toch en zie dat deze [man] het slecht [met ons] voorheeft, want hij stuurde [boden] naar mij toe om mijn vrouwen en mijn kinderen, mijn zilver en mijn goud, en ik heb het hem niet geweigerd. 8 Alle oudsten en heel het volk zeiden echter tegen hem: Luister niet en willig [zijn eis] niet in. 9 Daarom zei hij tegen de boden van Benhadad: Zeg tegen mijn heer de koning: Alles waarom u eerder [boden] naar uw dienaar gestuurd hebt, zal ik doen, maar dit kan ik niet doen. Toen gingen de boden terug en brachten hem verslag uit. 10 Daarop stuurde Benhadad hem [een bode] en zei: De goden mogen zó en nog erger met mij doen, als het stof van Samaria genoeg zal zijn voor de holten van de handen van al het volk dat mijn voetstappen volgt! 11 Maar de koning van Israël antwoordde en zei: Spreek [tot hem]: Wie [zijn wapens] aangordt, moet zich niet beroemen als iemand die [ze] aflegt. 12 Zodra [Benhadad] deze woorden hoorde, terwijl hij en de koningen in de tenten aan het drinken waren, zei hij tegen zijn dienaren: Stel u op! En zij stelden zich op tegen de stad.
Het tweede voorstel van Benhadad brengt Achab in paniek. Nu gaat alles eraan wat in zijn ogen begeerlijk is (vers 6). Dat gaat hem te ver. In plaats van zijn toevlucht te nemen tot God roept hij de oudsten bij elkaar met wie hij als een man van de wereld overlegt. Hij is een slappe man en kan niet zelf beslissen. De oudsten raden hem aan niet op het voorstel van Benhadad in te gaan.
In zijn antwoord aan Benhadad herhaalt Achab niet het sterke antwoord van de oudsten, maar geeft een slap antwoord. Hij herhaalt zijn bereidheid om de eerste eis in te willigen en nog eens noemt hij Benhadad “mijn heer”.
Benhadad is getergd en wil nu de stad gaan innemen. Hij wijst op dichterlijke wijze op het geweldig grote leger dat hij heeft. Achab antwoordt met een spreuk. Deze spreuk betekent zoveel als: Je moet geen grote mond hebben, voordat je resultaat hebt geboekt. Het gezegde dat wij daarvoor hebben, is: Je moet de huid niet verkopen, voordat de beer is geschoten.
13 - 21 Een profeet belooft Achab de zege
13 En zie, een profeet trad toe op Achab, de koning van Israël, en zei: Zo zegt de HEERE: Hebt u heel deze grote troepenmacht gezien? Zie, Ik ga ze vandaag [nog] in uw hand geven, zodat u weet dat Ik de HEERE ben. 14 Achab zei: Door wie? En hij zei: Zo zegt de HEERE: Door de jonge mannen van de hoofden van de gewesten. Hij vroeg: Wie zal de strijd aanbinden? Toen zei hij: U. 15 Toen monsterde hij de jonge mannen van de hoofden van de gewesten: het waren er tweehonderdtweeëndertig. Na hen monsterde hij al het volk, alle Israëlieten: zevenduizend. 16 Zij trokken uit in de middag, terwijl Benhadad in de tenten bezig was zich dronken te drinken, hij en de koningen, de tweeëndertig koningen die hem hielpen. 17 De jonge mannen van de hoofden van de gewesten trokken het eerst uit. Benhadad stuurde [verkenners] uit en zij vertelden hem: Er zijn mannen uit Samaria getrokken. 18 En hij zei: Als ze met vreedzame [bedoelingen] zijn uitgetrokken, grijp ze levend. Als ze ten strijde uitgetrokken zijn, grijp ze [ook] levend. 19 Zo trokken de jonge mannen van de hoofden van de gewesten en het leger dat achter hen aankwam, de stad uit. 20 Ieder versloeg zijn man, zodat de Syriërs moesten vluchten, en Israël joeg hen na. Maar Benhadad, de koning van Syrië, ontkwam te paard, met [enkele] ruiters. 21 De koning van Israël trok uit en versloeg de paarden en de strijdwagens, zodat hij Syrië een grote slag toebracht.
Dan verschijnt er zomaar een profeet op het toneel. Mogelijk is de profeet er een van de zevenduizend, of een van de honderd die door Obadja zijn verborgen. Het is God erom te doen dat Achab zal weten dat Hij de HEERE is. Dat zal gebeuren doordat Hij het oordeel uitvoert.
De profeet geeft namens God enkele aanwijzingen hoe Achab de strijd kan winnen. Wonder boven wonder luistert Achab daarnaar, misschien wel omdat hij geen enkele andere mogelijkheid ziet. God komt hem in pure genade te hulp. Nog eens wil Hij tonen dat Hij er is. Hij gaat Achab ondanks alles helpen, ter wille van de getrouwen in het volk. God laat zich door de onverschillige houding niet weerhouden van Zijn voornemen om ondanks deze onwillige koning Zijn volk uit te redden.
Achab is wel geïnteresseerd in deze bevrijding en informeert hoe dat zal gaan. De profeet vertelt hem dat dit zal gebeuren door een keurkorps van jonge mannen. God gebruikt de geschiktheid van de personen, terwijl het duidelijk is dat Hij Zelf de overwinning geeft, want het zijn er slechts weinig. Dat zien we ook bij Gideon en zijn driehonderd man (Ri 7:2,21). Op de vraag van Achab wie het initiatief tot de strijd moet nemen, antwoordt de profeet dat hij dat moet nemen.
Benhadad is zo overmoedig, dat hij zich permitteert om zich midden op de dag dronken te drinken. Hij heeft geen oog voor het gevaar dat dreigt. Beneveld door de drank meent hij dit gevaar wel te kunnen bezweren. Zijn mannen moeten de mannen van Achab gewoon gevangennemen.
Het loopt anders. De mannen van Achab verslaan iedere man die ze tegenkomen. Ze zijn onaantastbaar voor de mannen van Benhadad. Dat komt alleen door de HEERE. Toen Israël Gods volk was, won het volk altijd door Hem. Nooit heeft het volk een overwinning behaald omdat zij de meerdere waren.
22 - 25 De profeet informeert Achab
22 Toen trad die [zelfde] profeet op de koning van Israël toe en zei tegen hem: Ga, vat moed, weet en zie wat u moet doen, want bij het aanbreken van het nieuwe jaar, zal de koning van Syrië [opnieuw] tegen u optrekken. 23 De dienaren van de koning van Syrië hadden namelijk tegen hem gezegd: Hun goden zijn berggoden, daarom zijn zij sterker geweest dan wij. Strijden wij echter in de vlakte tegen hen, dan zullen wij stellig sterker zijn dan zij! 24 Doe daarom dit: Verwijder de koningen, ieder van zijn post, en stel landvoogden aan in hun plaats. 25 En u, breng net zo'n groot leger op de been als wat u ontvallen is, en [evenveel] paarden als de [vorige] paarden en [evenveel] strijdwagens als de [vorige] strijdwagens. Laten wij vervolgens in de vlakte tegen hen strijden, dan zullen wij stellig sterker zijn dan zij! Hij luisterde naar hun stem en deed zo.
Als de strijd is gewonnen, waarschuwt de profeet Achab dat Benhadad niet definitief is verslagen. Benhadad zal terugkomen. De profeet zegt tegen hem dat hij zich erop moet beraden wat hem te doen staat. Hij heeft daarvoor een jaar de tijd.
Ook Benhadad beraadt zich. Hij en zijn mannen evalueren de situatie. Er wordt een voorstel gedaan dat bij een volgende strijd wel succes zal hebben. Benhadad krijgt het advies de strijd in de vlakte te voeren, want “hun goden zijn berggoden”. Daarmee wordt het een strijd tussen God en de afgoden. Hier horen we hoe de dienaren van de koning van Syrië over God denken. Vandaag spreken theologen ook zo over God, als een god van een primitief volk, een door henzelf bedachte god.
26 - 29 Israël verslaat de Syriërs opnieuw
26 Het gebeurde bij het aanbreken van het nieuwe jaar dat Benhadad de Syriërs monsterde. Hij trok op naar Afek, ten strijde tegen Israël. 27 De Israëlieten werden ook gemonsterd en voorzien van leeftocht, en zij gingen hun tegemoet. De Israëlieten sloegen hun kamp op tegenover hen, als twee kleine kudden geiten; de Syriërs vulden echter het land. 28 De man Gods kwam naar voren en zei tegen de koning van Israël: Zo zegt de HEERE: Omdat de Syriërs hebben gezegd: De HEERE is een God van de bergen en Hij is niet een God van de dalen, daarom zal Ik heel deze grote troepenmacht in uw hand geven, opdat u weet dat Ik de HEERE ben. 29 Zeven dagen lagen zij tegenover elkaar. Op de zevende dag gebeurde het echter dat het tot strijd kwam. En de Israëlieten versloegen de Syriërs: honderdduizend [man] voetvolk op één dag.
Als de legers zich tegenover elkaar hebben opgesteld, komt er een man Gods. Hij vertelt Achab dat de strijd die op het punt staat los te branden, een strijd is waarbij de HEERE Zijn Naam zal bewijzen. Omdat Zijn Naam in het geding is, geeft Hij Israël de overwinning.
Het gaat daarbij niet om de overwinning op zich, maar om het leren kennen van de macht van de HEERE. God laat niet slechts dingen toe, maar bewerkt ze om te laten zien dat Hij er is. Zo heeft Job wat hem is overkomen niet aan uit de hand van de satan, maar uit de hand van God aangenomen (Jb 1:21b).
Ze verslaan een enorm aantal vijanden. De HEERE drijft de spot met hen die met Hem spotten. Wat Achab betreft, hij heeft een andere les te leren. Evenals in vers 13 staat er ook hier in vers 28 bij dat Achab door de overwinning zou moeten erkennen dat God de HEERE is.
30 - 34 Achab spaart Benhadad
30 De overgeblevenen vluchtten naar de stad Afek, maar de muur viel op zevenentwintigduizend man die overgebleven waren. Ook Benhadad was gevlucht en de stad binnengekomen, [en liep van] kamer naar kamer. 31 Toen zeiden zijn dienaren tegen hem: Zie toch, wij hebben gehoord dat de koningen van het huis van Israël goedertieren koningen zijn. Laten wij toch rouwgewaden om ons middel doen, en touwen om ons hoofd, en [de stad] uitgaan, naar de koning van Israël. Misschien zal hij u laten leven. 32 Toen bonden zij rouwgewaden om hun middel en touwen om hun hoofden, kwamen bij de koning van Israël en zeiden: Uw dienaar Benhadad zegt: Laat mij toch in leven. En hij zei: Leeft hij dan nog? Hij is mijn broeder. 33 En de mannen merkten [dit] op en vatten [het] onmiddellijk op als welgemeend. Zij zeiden: Uw broeder Benhadad [leeft]. En hij zei: Ga hem halen. Toen ging Benhadad naar hem toe, en [Achab] liet hem op de wagen klimmen. 34 En [Benhadad] zei tegen hem: De steden die mijn vader uw vader ontnomen heeft, zal ik teruggeven. U mag in Damascus een markt vestigen, zoals mijn vader in Samaria heeft gedaan. En ik, [antwoordde Achab,] zal u met dit verbond laten gaan. Zo sloot hij een verbond met hem en liet hem gaan.
Wat doet Achab na de overwinning? Hij is verrast als hij hoort dat Benhadad nog leeft. Hij blijkt zelfs blij verrast te zijn. Een levende vijand is een mooiere trofee dan een dode. Tegelijk noemt hij deze vijand van God en Zijn volk “mijn broeder”. Hij is echter niet zijn broeder, maar zijn vijand. Hij bewijst goedertierenheid aan de verkeerde persoon. God heeft de mens lief, maar niet zijn zonden. Daarom gebiedt Hij de mens Zich te bekeren en heeft Hij ook Zijn Zoon gegeven. God heeft Zijn kinderen lief, maar niet hun verkeerde daden.
Achab laat zich door Benhadad overhalen tot een misplaatst betoon van genade en laat hem leven. Benhadad geeft hem een aantal steden terug en sluit een verbond met hem. Achab rekent niet definitief af met deze vijand van God en Zijn volk. Hiermee bewijst hij opnieuw zijn ongevoeligheid voor de wil van God.
De goddeloze Achab verbroedert zich met een goddeloos man. De toepassing voor ons is dat wij het kwaad in onze broeder niet veroordelen als wij zelf in het kwaad leven. Het zal meer zo zijn dat het kwaad in de broeder ons aantrekt, want er gaat een signaal van uit dat we kunnen doorgaan met het doen van het kwaad.
Benhadad praat mooi en belooft Achab een handelsplaats. Achab trapt erin en laat hem gaan. Hij heeft de koning van Syrië in zijn macht. God heeft hem in zijn macht gegeven om hem te doden, maar hij laat hem gaan. Zo heeft Saul Agag gespaard en ook het vee, terwijl God had geboden alles uit te roeien. Dan doodt Samuel die kwade macht (1Sm 15:8-9,32-33). Dat had Achab hier moeten doen.
35 - 43 Achabs verbond veroordeeld
35 Toen zei een man uit de leerling-profeten door het woord van de HEERE tegen zijn naaste: Sla mij toch! Toen de man weigerde hem te slaan, 36 zei hij tegen hem: Omdat u niet geluisterd hebt naar de stem van de HEERE, zie, wanneer u bij mij vandaan gaat, zal een leeuw u doden. En toen hij bij hem vandaan ging, trof een leeuw hem aan en doodde hem. 37 Daarna trof hij een andere man aan en zei: Sla mij toch! En die man sloeg hem zó dat hij [hem] verwondde. 38 Toen ging de profeet op de weg vóór de koning staan. Hij had zichzelf vermomd met een band over zijn ogen. 39 En het gebeurde, toen de koning voorbijging, dat hij tegen de koning riep, en zei: Uw dienaar was uitgetrokken in het midden van de strijd, en zie, één man ging terzijde en bracht een [andere] man bij mij, en zei: Bewaak deze man, als hij hoe dan ook vermist wordt, zal uw leven in de plaats van zijn leven komen, of u moet een talent zilver betalen. 40 Het gebeurde nu, als uw dienaar her en der bezig was, dat [die man] er niet [meer] was. Toen zei de koning van Israël tegen hem: Dat is [dan] uw vonnis, u hebt het zelf geveld. 41 Toen deed hij vlug de band van voor zijn ogen weg, en de koning van Israël herkende hem, dat hij een van de profeten was. 42 En hij zei tegen hem: Zo zegt de HEERE: Omdat u de man die Ik met de ban sloeg, vrijuit liet gaan, zal uw leven in de plaats van zijn leven zijn, en uw volk in de plaats van zijn volk. 43 Toen ging de koning van Israël naar huis, somber gestemd en woedend, en hij kwam in Samaria.
De geschiedenis mag dan voor Achab afgelopen zijn, voor God is dat niet zo. Achab heeft duidelijk gemaakt dat hij God niet erkent, ook niet nadat God zo genadig uitkomst heeft gegeven in zijn uitzichtloze situatie. Hij misbruikt de genade als een aanleiding voor het voldoen aan eigen begeerten.
We worden getuigen van de voorbereiding van een boodschap voor Achab. Een leerling-profeet moet Achab de boodschap van God gaan brengen dat God zijn falen zal straffen. De leerling-profeet moet daarbij gebruikmaken van een gelijkenis die hij zelf moet spelen. Daarvoor is het nodig dat een andere leerling-profeet hem zodanig slaat, dat hij gewond is en verbonden moet worden. Uit wat de profeet moet doen, blijkt de ernst van wat Achab heeft gedaan. Het is geen geringe zaak. De profeet moet er uitzien als een soldaat die gewond uit de strijd komt.
Als de leerling-profeet aan wie hij vraagt hem te slaan, weigert dit te doen, wordt die weigering met de dood bestraft. Hieruit blijkt wel de ernst, dat het woord van de profeet moet worden genomen als het woord van God. De man die weigert de leerling-profeet te slaan, wordt gedood, omdat hij niet naar de stem van de HEERE heeft geluisterd. De profeet moet wel als zodanig bekend zijn geweest.
We moeten wel bedenken dat het hier niet gaat om twee gewone mensen, maar om een profeet die tegen een andere profeet zegt dat hij hem moet slaan. Dat moet betekenen dat de profeet die weigert, weet dat het een woord van de HEERE is, maar dat hij de ander niet wil slaan, tegen het woord van de HEERE in. Hij kiest ervoor zijn medeprofeet geen kwaad te doen, maar daarmee is hij ongehoorzaam aan de HEERE. Dat moet, gezien de ernst van de situatie, gestraft worden. We zien iets dergelijks bij de man Gods uit Juda in 1 Koningen 13. Zijn ongehoorzaamheid wordt ook gestraft met het gedood worden door een leeuw (1Kn 13:20-24,26).
Wij moeten niet alleen opdrachten uitvoeren die we begrijpen en waarmee we het eens zijn, maar we moeten een opdracht uitvoeren, gewoon omdat het van ons wordt gevraagd. Wij moeten onze kinderen leren gehoorzamen, ook al begrijpen ze het niet of zien ze het nut er niet van in. We moeten onze kinderen niet altijd uitvoerig verklaren waarom we willen dat ze iets doen. Het zijn geen onderhandelingen, maar het is het leren van gehoorzaamheid. De hele maatschappij is een maatschappij van onderhandelen en dan pas doen. We moeten ervoor waken dat deze geest niet onze gezinnen in zijn greep krijgt.
Als hij een andere leerling-profeet vraagt om hem te slaan, doet deze dat wel. De andere man slaat hem zodanig, dat hij hem verwondt. Mogelijk is dat om aan te geven dat de profeet zich vereenzelvigt met de pijn die God voelt over de ontrouw van de leider van Zijn volk. De profeet verbindt zijn wond op een manier die hem onherkenbaar maakt. Zo gaat hij “op de weg vóór de koning staan”.
Als de koning voorbijgaat, spreekt hij hem aan. Hij vraagt de koning om genade omdat hij iets heeft gedaan dat hem zijn leven of een grote som geld kost. Hij vertelt wat er is gebeurd. Hij was “her en der bezig” toen de man die hij moest bewaken, ontsnapte. ‘Her en der bezig zijn’ is een kwalijke zaak voor een soldaat die altijd oplettend moet zijn.
Als de profeet is uitgesproken, velt Achab het oordeel. Daarmee velt hij het oordeel over zichzelf. Zo gaat het bij David ook na zijn zonde met Bathseba, die na een gelijkenis het oordeel velt en te horen krijgt: “U bent die man!” (2Sm 12:7a). Achab had Benhadad moeten slaan en zal nu zelf worden geslagen, net als de profeet die geweigerd heeft de man Gods te slaan ook zelf geslagen is. Hij is her en der bezig geweest, waardoor hij nalatig is geweest te doen wat hij moest doen.
De les voor ons is dat we de boze uit het midden van de gemeente moeten wegdoen (1Ko 5:13b), niet alleen met het oog op de eer van God, maar ook met het oog op ons eigen behoud. Als we het kwaad niet tot staan brengen, woekert het voort en tast alles aan. Achab laat Benhadad lopen en zal nu door Benhadad omkomen. God is nooit goedertieren geweest tegenover het kwaad. Dat zien we in het oordeel over Zijn Zoon.
Benhadad is zelf ook aan zijn einde gekomen. Hij is vermoord door Hazaël naar het woord van de HEERE tot Elia. Hazaël verstikt hem in een deken (2Kn 8:15).
De reactie van een man die door God zo genadig is behandeld op de boodschap die hij krijgt, is vreselijk. Altijd zit God hem dwars. Maar hij begrijpt niet dat het tot zijn eigen behoudenis is. Zijn reactie is een totale afwijzing van al Gods genadebewijzen. Als wij chagrijnig reageren op Gods handelen met ons, is het slecht met ons gesteld. Dan blijkt dat we alleen maar aan onze eigen genoegens denken en God lastig vinden, Iemand Die ons onze genoegens niet gunt.
We mogen wel voor het aangezicht van de Heer gaan staan en vragen: ‘Heer, wat schuilt er van Achab in mijn hart? Ben ik bereid van alles prijs te geven, als ze maar niet komen aan dingen die ikzelf belangrijk vindt? Herken ik wel de bewijzen van Uw hulp in de strijd tegen de vijand, zodat ik U voor de overwinning eer? Of heb ik ook ergens toch nog een verbond met de vijand gesloten?’ We mogen wel bidden: “Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, beproef mij en ken mijn gedachten. Zie of er bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg” (Ps 139:23-24).