1 - 3 Elia slaat op de vlucht
1 Achab vertelde Izebel alles wat Elia had gedaan, en hoe hij allen, [te weten] al de profeten, met het zwaard had gedood. 2 Toen stuurde Izebel een bode naar Elia om te zeggen: De goden mogen zó en nog erger [met mij] doen, als ik morgen om deze tijd uw leven niet zal maken als het leven van één van hen. 3 Toen hij [dat] zag, stond hij op en vluchtte voor zijn leven. Hij kwam in Berseba, dat aan Juda toebehoort, en liet zijn knecht daar achter.
Achab vertelt zijn vrouw Izebel alles wat Elia heeft gedaan. Hij geeft getuigenis van het werk van Elia, maar dat is het werk van God met een machtig resultaat. Het heeft op Achab zelf geen effect. Hij spreekt ook niet over de regen, maar over de profeten die Elia met het zwaard heeft gedood.
Izebel stelt de pauselijke macht voor, een macht die we vooral in de middeleeuwen zien. We zien dat in de kerkgeschiedenis die ons in Openbaring 2-3 wordt gegeven en dan wel specifiek in de gemeente in Thyatira, waar Izebel met name wordt genoemd (Op 2:20). Zoals de pausen heersten over koningen, zo doet Izebel dat over Achab. We zien in Openbaring 17 de vrouw rijden op het beest (Op 17:3b). Dat symboliseert dat zij de koningen in haar macht heeft.
Als Izebel het verslag van haar man heeft gehoord, stuurt ze een bode naar Elia om hem het doodsoordeel aan te kondigen. Ze is maar van één ding bezeten: Elia moet dood. Dat laat ze hem melden. Elia is niet ver weg. De bode hoeft niet ver te zoeken. De boodschap is duidelijk en zeer bedreigend. We kunnen ons afvragen, waarom Izebel, als ze Elia werkelijk wilde doden, dat niet onmiddellijk deed. Vreesde ze reacties van het volk? Of was ze bang voor Elia zelf? In elk geval wil ze hem bedreigen, misschien met de hoop dat hij op de vlucht zou slaan. Ze duldt hem niet in haar omgeving. Als ze inderdaad de bedoeling heeft gehad om Elia angst aan te jagen en hem daardoor te verjagen, slaagt ze in haar opzet.
Elia heeft zijn hoogtepunt gehad. Wat een geweldige dienst heeft hij op de Karmel mogen doen. Maar nu hij geconfronteerd wordt met de dood, is die bedreiging hem te veel. Als hij de boodschap van Izebel hoort, vlucht hij, bang voor zijn leven. Waar is nu de onverschrokkenheid van de man die het tegen achthonderdvijftig valse profeten en een goddeloze koning en de massa van een weifelend volk durfde opnemen voor God? Zoiets gebeurt alleen als je aan jezelf gaat denken en niet meer aan God. Het gebeurt als je teleurgesteld raakt over de resultaten van je dienst. Nu heeft hij nota bene het volk tot God teruggebracht en het enige antwoord is dat ze je willen vermoorden! Elia is de teleurgestelde dienaar. Is dit niet herkenbaar voor ieder die de Heer mag dienen?
Er staat dat Elia “zag” wat Izebel van plan is. Hij ‘ziet’ het grote gevaar dat boven zijn hoofd hangt en hij ziet dat alleen. Hij ziet niet op de HEERE. En omdat hij niet de HEERE ziet, maar alleen het gevaar voor zijn leven, slaat hij op de vlucht. De man met een enorme geestelijke overwinning valt ten prooi aan angst voor een vrouw. Wat Elia hier overkomt, is ook Petrus eens overkomen, toen hij over het water liep en “de <sterke> wind zag” (Mt 14:30). Hij zag toen niet meer op de Heer en daarom ging het mis. Hij leefde toen niet meer in geloof maar door aanschouwen (vgl. 2Ko 5:7). Dat gebeurt ook met Elia.
De Geest van God schrijft ons wat voor mens Elia is: “Een man van gelijke natuur als wij” (Jk 5:17). Hij die nergens bang voor is geweest, wordt bang voor zijn leven. Zo is het met iedere dienaar. Ze hebben hun hoogtepunten, met daarna wel eens een dieptepunt, een inzinking. Wat is daarvan de oorzaak bij Elia? Komt het door teleurstelling in de reactie van het volk of van Achab? Het lijkt erop dat hij vergeet dat de HEERE hem tot die grote daad heeft gebracht. Daardoor vergeet hij ook dat hij de gevolgen aan de HEERE moet overlaten. Het resultaat is dat hij alleen met zichzelf bezig is.
De Heer Jezus heeft ook teleurstelling gekend (Js 49:4a; Mt 11:20-24), maar hoe anders is Zijn reactie (Js 49:4b; Mt 11:25). Er is bij Hem geen zelfbeklag, maar Hij geeft alles en Zichzelf over “aan Hem Die rechtvaardig oordeelt” (1Pt 2:23). Hij doorleeft alles met Zijn God en neemt alles aan uit Zijn hand.
Elia komt in Berseba, dat betekent ‘put van de eed’. Het roept echter bij hem geen herinnering op. Hij laat er zijn knecht achter. Maar God laat Zijn knecht niet achter en gaat achter hem aan.
4 - 8 Onder een bremstruik
4 Hijzelf liep echter een dagreis de woestijn in, ging onder een bremstruik zitten en bad om te mogen sterven. Hij zei: Het is genoeg. Neem nu mijn leven, HEERE, want ik ben niet beter dan mijn vaderen. 5 Hij ging onder een bremstruik liggen slapen, en zie, een engel raakte hem aan en zei tegen hem: Sta op, eet. 6 Hij keek op, en zie, aan zijn hoofdeinde lag een koek, op kolen gebakken, en een kruik water. Hij at en dronk en ging vervolgens weer liggen. 7 De engel van de HEERE kwam voor de tweede maal, raakte hem aan en zei: Sta op, eet, want de weg zou te zwaar voor u zijn. 8 Toen stond hij op, at en dronk, en liep door de kracht van dat voedsel veertig dagen en veertig nachten, tot aan de berg van God, de Horeb.
Elia trekt de woestijn in, gaat onder een bremstruik zitten en wenst te sterven. In zijn wens om te sterven klinkt al door dat hij zichzelf toch wel beter vindt dan zijn vaderen. God verhoort zijn gebed niet, want God heeft andere, hogere plannen voor zijn einde op aarde. Zo gaat God ook vaak met onze gebeden om. Voor het zover is, moet Elia echter nog het een en ander leren en doen, leren over zichzelf en God, en doen ten aanzien van zijn opvolging. Een dienaar is nooit uitgeleerd en dienst moet worden overgedragen. God zal Zijn werk voortzetten, ook al zien wij het niet meer zitten.
Elia is aan het eind van zijn krachten. Veel dienaren kennen dat gevoel. Het maakt moedeloos als er geen resultaat is of als verwachte resultaten uitblijven. Zo kan het ook zijn met de profetische dienst in de samenkomst. Het gaat erom dat de dienaar God aan de gemeente voorstelt en niet zichzelf. Het is afmattend om zichzelf te handhaven en zelf belangrijk te zijn. Elia vindt zichzelf beter dan zijn vaderen. Wie een bepaalde dienst mag uitoefenen, moet zich goed realiseren dat hij niet beter is dan anderen.
Toen Elia zich voor Achab moest verbergen, gebruikte God raven en een weduwe om voor hem te zorgen. Hier gebruikt God een engel, mogelijk is het de Heer Jezus Zelf. Zo is God ten aanzien van Zijn dienaar die helemaal in de put zit. Daar komt God bij hem, daar zoekt Hij hem op. God is Persoonlijk bezig Elia te verzorgen. Hij geeft hem voedsel en gunt hem ook zijn slaap, zoals Hij ook een heel volk veertig jaar lang van voedsel en rust heeft voorzien.
De engel raakt hem aan, waardoor Elia wakker wordt. Het is een zachte aanraking. Er komen ook geen woorden van verwijt, maar woorden van bemoediging om op te staan en te eten. Elia krijgt een koek, geen vlees. De koek spreekt van de Heer Jezus in Zijn leven op aarde, van Zijn Mens-zijn. Het is een koek op kolen gebakken. Het stelt de Heer Jezus voor, beproefd door God in de omstandigheden van het leven. Het graanoffer spreekt van de Heer Jezus als Mens op aarde, wat we in Psalm 16, die we wel ‘de psalm van het graanoffer’ kunnen noemen, op bijzondere wijze voorgesteld zien.
Er is ook een kruik water tot zijn verkwikking en ook tot reiniging. Het water is een beeld van het Woord van God. Door het lezen van Gods Woord worden we verkwikt en ook worden onze gedachten gereinigd van zelfbeklag. Water in een kruik stelt het Woord van God in ons leven voor.
God zorgt ervoor dat Elia kracht krijgt om verder te gaan. Hij moedigt hem tot twee keer toe aan te eten van wat Hij voor hem heeft klaargemaakt. Altijd geeft God de kracht om te doen wat Hij van ons vraagt. Geestelijk voedsel geeft kracht voor de weg die we zonder dat voedsel niet kunnen gaan.
Het voedsel geeft Elia de kracht om naar “de berg van God, de Horeb” te gaan. Elia is door de woestijn heen op weg naar God, een reis van veertig dagen en veertig nachten. De Heer Jezus is ook in een woestijn, veertig dagen en veertig nachten geweest, maar Hij is daar met de duivel.
9 - 14 Op de Horeb
9 Hij ging daar een grot in en overnachtte er. En zie, het woord van de HEERE kwam tot hem, en Hij zei tegen hem: Wat doet u hier, Elia? 10 Hij zei: Ik heb mij zeer voor de HEERE, de God van de legermachten, ingezet. De Israëlieten hebben immers Uw verbond verlaten, Uw altaren omvergehaald en Uw profeten met het zwaard gedood. Ik alleen ben overgebleven, en zij staan mij naar het leven om het [mij] te benemen. 11 Maar Hij zei: Ga naar buiten en ga op de berg staan, voor het aangezicht van de HEERE. En zie, de HEERE ging voorbij, en een grote en sterke wind, die bergen spleet en rotsen in stukken brak, voor het aangezicht van de HEERE uit. [Maar] de HEERE was niet in de wind. Na deze wind kwam er een aardbeving, [maar] de HEERE was [ook] niet in de aardbeving. 12 Op de aardbeving [volgde] een vuur, [maar] de HEERE was [ook] niet in het vuur. En na het vuur [kwam] het suizen van een zachte stilte. 13 En het gebeurde, toen Elia [dat] hoorde, dat hij zijn gezicht met zijn mantel omwikkelde, naar buiten ging en in de ingang van de grot bleef staan. En zie, een stem [kwam] tot hem, die zei: Wat doet u hier, Elia? 14 Hij zei: Ik heb mij zeer voor de HEERE, de God van de legermachten, ingezet. De Israëlieten hebben immers Uw verbond verlaten, Uw altaren omvergehaald en Uw profeten met het zwaard gedood. Ik alleen ben overgebleven, en zij staan mij naar het leven om het [mij] te benemen.
Bij de Horeb gaat Elia een grot in. Mozes is ook in een grot geweest (Ex 33:22). Mozes had ook een probleem en wel dat van de oordelende God ten aanzien van een goddeloos volk enerzijds en de genadige God Die Zijn volk wilde sparen anderzijds.
Nadat Elia in de grot heeft overnacht, vraagt God hem: “Wat doet u hier, Elia?” Dat moet hem tot nadenken dwingen. Elia is echter vol van zichzelf en wat men hem wil aandoen, en dat terwijl hij zich zo voor de HEERE heeft ingezet, en wel als enige. De hele reis van veertig dagen heeft hem niet van gedachten laten veranderen. Hij is nog steeds dezelfde teleurgestelde profeet.
Hij klaagt Israël bij God aan. Het volk is zeer ontrouw tegenover God en tegenover Zijn profeten en zelfs de ene die overgebleven is, willen ze doden. Wat een volk! Hij is vergeten dat er meerdere getrouwen zijn. God neemt dat hoog op, wat blijkt uit het feit dat God dit aanklagen in het Nieuwe Testament aanhaalt (Rm 11:2a-4). Dat doet God met geen enkele fout van een oudtestamentische gelovige dan alleen met wat Elia hier doet. Hierin is Elia een aanklager van het volk. In het Nieuwe Testament worden veel gelovigen uit het Oude Testament aangehaald, maar alleen hun geloofsdaden komen daar naar voren. Elia is een negatieve uitzondering.
Dan moet hij voor het aangezicht van de HEERE gaan staan (vers 11). Op die plaats wil de Heer ieder van ons hebben: voor Zijn aangezicht. Daar gaat de HEERE voorbij. Maar voordat dit gebeurt, vinden er eerst enkele indrukwekkende gebeurtenissen plaats. De HEERE stuurt eerst een geweldige wind, daarna een aardbeving en daarna een vuur. Het zijn manifestaties van Zijn kracht. Telkens staat er echter bij dat de HEERE er niet in was. Misschien heeft Elia gedacht: ‘Wat zouden zulke manifestaties van Gods kracht indruk maken, als je daarmee naar het volk toe zou kunnen gaan!’ Maar, en dat is bepalend, God zou er niet in zijn.
Waar is de HEERE dan wel te vinden? Hij laat zich zien in “het suizen van een zachte stilte”. Elia heeft de kracht van God onbewogen aangezien, misschien wel met een gevoel van opwinding. Maar bij het suizen van die zachte stilte omwindt hij zijn gezicht. Hier ziet hij zich voor God geplaatst, Die als de Genadige Zich aan hem toont. Er is niets dat een mens zo klein maakt, als zich geplaatst te zien voor een genadige God.
Het is niet de tijd van het oordeel, dat in de verschillende elementen – wind, aardbeving en vuur – wordt voorgesteld. Dat lijkt Elia wel aan te spreken, maar de HEERE is er niet in, nog niet. Hij is nu nog in genade bezig met Zijn volk en met Zijn dienaar. Dat blijkt uit het zachte suizen van een stilte. Het gaat niet om indrukwekkende, oorverdovende manifestaties, maar om rust en stilte.
Weer komt de vraag: “Wat doet u hier, Elia?” En, onbegrijpelijk als we onszelf niet een beetje kennen, Elia antwoordt met dezelfde woorden. Rotsen kunnen worden gebroken, maar harten breken is moeilijker. Elia zegt met zijn opmerkingen dat met zijn dood het getuigenis voor God van de aardbodem is verdwenen. Hij heeft geen oog voor de zevenduizend die God wel ziet.
15 - 18 Drie opdrachten voor Elia
15 De HEERE zei tegen hem: Ga heen, keer terug op uw weg, naar de woestijn van Damascus. Wanneer u [daar] komt, moet u Hazaël zalven tot koning over Syrië. 16 En u moet Jehu, de zoon van Nimsi, zalven tot koning over Israël. En Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mehola, moet u tot profeet zalven in uw plaats. 17 En het zal gebeuren dat Jehu zal doden wie aan het zwaard van Hazaël ontkomt, en Elisa zal doden wie aan het zwaard van Jehu ontkomt. 18 Maar Ik zal er in Israël zevenduizend overlaten, allen die de knieën niet gebogen hebben voor de Baäl, en allen van wie de mond hem niet gekust heeft.
Als Elia, om zo te zeggen, zijn ontslag als profeet bij God heeft ingediend, accepteert God dat. Hij geeft hem enkele opdrachten om daarmee zijn dienst te besluiten. Hij moet drie personen zalven.
Weer zegt God “ga” (vers 15; 1Kn 18:1), maar nu om terug te keren op zijn weg. Het eerste wat hij moet doen, is Hazaël tot koning over Syrië zalven. Elia voert die taak niet persoonlijk uit, maar doet dit door zijn opvolger Elisa. Hazaël wordt door Elisa gezalfd. Deze koning zal een middel worden tot tuchtiging van Gods volk, want het volk is ontrouw en van God afgeweken.
Behalve Hazaël moet ook Jehu worden gezalfd. Ook die zalving is niet door Elia persoonlijk gedaan, maar door Elisa. Jehu zal doden wie aan het zwaard van Hazaël is ontkomen. Zo is het ook gebeurd. Joram die ontkomen was aan Hazaël, is door Jehu gedood.
Als derde opdracht moet Elia Elisa zalven. Elisa hoort bij de zevenduizend die God heeft overgelaten. De opdracht om hem te zalven vervult Elia wel zelf. Dat wil zeggen dat hij Elisa door een symbolische handeling als zijn opvolger aanstelt. Het is uniek in de dienst van de profeet dat hij een opvolger heeft. Elisa komt in de plaats van Elia.
Bij Elisa zien we het beginsel van genade. We lezen niet dat Elisa iemand heeft gedood. Elisa doodt niet door de wind, de aardbeving en het vuur, zoals Hazaël en Jehu zullen doen, maar laat het suizen van de zachte stilte van de genade horen.
19 - 21 De roeping van Elisa
19 Hij ging daarvandaan en trof Elisa, de zoon van Safat, aan. Deze was aan het ploegen met twaalf span [runderen] voor zich uit, en hij bevond zich bij het twaalfde. Elia ging op hem af en wierp zijn mantel naar hem toe. 20 Hij verliet de runderen, snelde achter Elia aan en zei: Laat mij toch mijn vader en moeder kussen, daarna zal ik u volgen. En hij zei tegen hem: Ga, keer terug, want wat heb ik u gedaan? 21 Zo keerde hij van achter hem terug, nam een span runderen, slachtte ze en kookte hun vlees op het hout van het juk van de runderen. Hij gaf [dat] aan het volk en zij aten. Daarna stond hij op, volgde Elia en diende hem.
Van de drie opdrachten die God heeft gegeven, heeft Elia persoonlijk alleen het aanwijzen van Elisa als zijn opvolger uitgevoerd. Daar gaat hij als eerste heen, en niet naar Hazaël en Jehu die toch eerder door de HEERE zijn genoemd. Het verhaal gaat onmiddellijk verder met de roeping van Elisa, het derde en laatste onderdeel van het Goddelijke bevel.
Het is niet zo, dat dit het einde betekent van Elia's eigen dienstwerk. Wij lezen weer over hem in 1 Koningen 21, waar hij Achab het oordeel aanzegt in de wijngaard van Naboth (1Kn 21:17-22), en ook in 2 Koningen 1, waar hij Ahazia's dood voorzegt (2Kn 1:3-4). Voor Elisa zijn deze jaren, waarin hij in de nabijheid van de profeet leeft en hem dient, ongetwijfeld een goede voorbereidingstijd geweest voor zijn eigen taak.
De zalving van Elisa gebeurt op een symbolische manier. De symbolische handeling die Elia verricht bij de roeping van zijn opvolger, is dat hij hem zijn mantel toewerpt (vers 19). Het gebaar is veelzeggend genoeg. Hij zegt hiermee tegen Elisa dat hij hem moet opvolgen. Hij overreedt Elisa niet om hem te volgen, dat laat hij aan de HEERE over. Elisa moet zelf de conclusie trekken.
Elisa ontvangt de profetenmantel uit Elia’s hand en zal zich in de toekomst hierin mogen hullen (2Kn 2:12-13). Deze mantel speelt later trouwens nog een interessante rol, en wel wanneer Elia in de hemel wordt opgenomen. Het water van de Jordaan verdeelt zich naar beide zijden zodra Elia en later Elisa met de mantel op het water slaan (2Kn 2:8,14). De Jordaan, die eindigt in de Dode Zee, kunnen wij betitelen als de doodsrivier. De macht van de dood moet wijken voor de macht van God die verder reikt dan de grenzen van de dood.
Terwijl Elia, dat betekent ‘mijn God is Jahweh’, wel omschreven wordt als de profeet van het oordeel, is Elisa, dat betekent ‘mijn God is redding’, bij uitstek de profeet van de genade. Telkens zien wij hem helend en reddend bezig. Waar hij op het toneel verschijnt, daagt er leven en hoop.
Elisa krijgt deel aan de geest van Elia als hij hem naar de hemel ziet gaan. Zo hebben wij deel gekregen aan de Geest van Christus na Diens verheerlijking in de hemel. In de kracht van die Geest kunnen wij onze roeping en taak vervullen. Als Elisa wordt geroepen om Elia te volgen, is hij bezig op het land. Zo roept God ook nu nog mensen midden in hun drukke werkzaamheden om die op te geven en hun tijd en krachten op een andere wijze aan Hem te geven (vgl. Mt 4:18-22).
Elisa moet een rijke boer zijn geweest. Hij moet veel prijsgeven. We zien dat ook bij Mozes en bij Paulus die ook alle natuurlijke voordelen prijsgegeven voor de Heer. God roept Mozes als hij in de meest bevoorrechte positie is. Mozes geeft die positie op in ruil voor “de smaad van Christus” (Hb 11:24-26). Zo geeft ook Paulus een enorm bevoorrechte positie in de godsdienstige wereld op.
Als mensen hun baan opgeven en in het werk van de Heer willen gaan omdat hun baan hun niet bevalt, is dat niet van de Heer. Bijvoorbeeld een zakenman bij wie de zaken slecht gaan, moet het zakendoen niet opgeven om het werk van de Heer te gaan doen. Hij moet met de Heer overleggen hoe zijn zaken beter kunnen gaan.
Elisa is met twaalf span runderen voor zich uit aan het ploegen. Hij is bij het twaalfde span runderen. God roept hem daar waar hij is, bij het twaalfde span runderen. Het getal twaalf krijgt de nadruk. Het herinnert aan het altaar dat Elia heeft gebouwd en waarvoor hij twaalf stenen heeft gebruikt (1Kn 18:31). Het getal twaalf bepaalt ons bij het hele volk van God. Twaalf span runderen wijst erop dat God wil dat Zijn hele volk Hem dient.
Elia werpt zijn mantel naar Elisa toe. Voortaan zal Elisa niet meer als akkerbouwer, maar als profeet door het leven moeten gaan. God roept wie Hij wil en Hij roept iemand waar Hij maar wil. Hij roept aanzienlijken en Hij roept geringen. Akkerbouwers roept Hij om te ploegen op de akker van deze wereld en dan het zaad van het Woord van God te zaaien. Vissers roept Hij om hen te maken tot vissers van mensen. God is soeverein en Zijn roeping is levend en krachtig.
Elia overtuigt Elisa niet met woorden om hem te volgen. Door een gebaar wordt Elisa in oefening gebracht. Iemand overhalen tot de dienst van de Heer zonder dat diens hart en geweten in oefening worden gebracht, brengt alleen ellende.
Elisa wil eerst zijn vader en moeder gaan groeten en afscheid van hen nemen. Daarvoor vraagt hij Elia om toestemming. Elia geeft geen antwoord op die vraag. Hij vraagt niet aan Elisa om verantwoording af te leggen. Hij laat het een zaak tussen Elisa en God.
Gods roeping grijpt vaak diep in bestaande situatie en verhoudingen in. Roeping is niet vrijblijvend en kan leiden tot een breuk met familieleden of goede vrienden. Wij zien dat ook in het leven van Elisa. Hij moet afscheid nemen van zijn familie, van zijn vader en zijn moeder (vers 20). Hij volgt weliswaar gewillig en hij verlaat zijn runderen, zoals later de discipelen alles wat ze bezitten in de steek laten om de Heer Jezus te volgen. Hoewel hij Elia achterna snelt, zit hij met het probleem van zijn familiebetrekkingen: “Laat mij toch mijn vader en mijn moeder kussen, dan wil ik u volgen.”
Het antwoord van de profeet is toestemmend, maar het herinnert hem wel duidelijk aan Gods roeping die niet meer ongedaan gemaakt kan worden: “Ga heen, keer terug, want wat heb ik u gedaan?” De bewoordingen van dit antwoord zijn een beetje vaag. Elia laat het aan Elisa over. Elisa moest ook niet zozeer Elia volgen, maar hem opvolgen.
In de evangeliën lezen we over iemand die de Heer Jezus wil volgen, maar daaraan een voorwaarde verbindt: “Ik zal u volgen, Heer, maar sta mij toe eerst afscheid te nemen van hen die in mijn huis zijn” (Lk 9:61). Vermoedelijk wil hij dit gebruiken als een excuus om het volgen van de Heer nog maar even uit te stellen. Maar de Heer, Die de harten kent en doorgrondt, antwoordt hem dan als volgt: “Niemand die zijn hand aan [de] ploeg slaat en achterom kijkt, is geschikt voor het koninkrijk van God” (Lk 9:62).
Gods roeping kan geen uitstel lijden. Die roeping vereist een voornemen van het hart om de Heer te dienen en het stellen van bepaalde prioriteiten. Het koninkrijk van God moet in ons leven op de eerste plaats komen. Bij Elisa is er gelukkig geen aarzeling om te volgen. Hij is bereid om zijn hand aan de ploeg te slaan, nu niet meer op de akker van zijn vader maar op de ‘akker’ van God, het arbeidsveld van de twaalf stammen van Israël. Hoewel hij vanuit menselijk oogpunt bezien een onzekere toekomst tegemoet gaat, geeft God hem een veel groter arbeidsterrein dan het terrein dat hij achterlaat.
Op het antwoord van Elia wordt door Elisa gereageerd met het nemen van een radicale beslissing. We lezen niet dat hij nog naar zijn ouders is geweest. Het kan zijn. Wat we lezen, is dat hij volledig breekt met het verleden. Hij aarzelt niet. Hij verbrandt als het ware zijn schepen achter zich. Zo begint hij aan zijn nieuwe taak. Hij is beslist niet begonnen met het verrichten van tekenen en wonderen onder Israël. Hij moet eerst luisteren naar de woorden van de profeet Elia en onder meer zorgen voor diens persoonlijke behoeften (2Kn 3:11). Hij begint met simpel werk, maar het leven in de nabijheid van de profeet maakt hem langzamerhand rijp voor andere taken.
Dit principe geldt ook voor ons. Het leven in de tegenwoordigheid van onze Heer en Meester en het luisteren naar Zijn Woord vormen de noodzakelijke basis om ons ten volle toe te rusten “tot alle goed werk” (2Tm 3:16-17).