Inleiding
Nadat we in Jozua 7-8 bij Ai hebben gezien wat het gevolg is van vertrouwen op eigen kracht, zien we in Jozua 9 bij Gibeon wat het gevolg is van het vertrouwen op eigen wijsheid. De les voor ons is niet op eigen kracht en eigen wijsheid te vertrouwen, maar op “Christus, [de] kracht van God en [de] wijsheid van God” (1Ko 1:24b).
De Gibeonieten lukt het met list om te ontkomen aan het oordeel waaronder ze vallen. Waarom hebben de Israëlieten deze list niet ontdekt? De list slaagt omdat zij niet vroegen “om een uitspraak van de HEERE” (vers 14). Er is voor ons maar één manier om aan de listen van de duivel te ontkomen en dat is door gehoorzaamheid aan het bevel: “Doet de hele wapenrusting van God aan” (Ef 6:11a).
De vijand gebruikt twee middelen om het volk van God kwaad te doen en schade te berokkenen. Het ene middel is geweld en het andere is list. In het eerste geval lezen we over de duivel als iemand die rondgaat als “een brullende leeuw” (1Pt 5:8). In het andere geval wordt hij ”een engel van het licht” genoemd (2Ko 11:14).
1 - 2 De vijanden verenigen zich
1 Het gebeurde toen al de koningen [dit] hoorden, [de koningen] die aan deze zijde van de Jordaan waren, in het Bergland, in het Laagland en aan heel de kust van de Grote Zee, tegenover de Libanon: de Hethieten en de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten, 2 dat zij gezamenlijk bij elkaar kwamen om eensgezind tegen Jozua en tegen Israël te strijden.
De vijanden sluiten zich aaneen. Mogelijk hebben ze door de nederlaag die Israël bij Ai heeft geleden, moed gevat en zien ze een kans om dit volk te weerstaan.
Deze volken, die onderling steeds in oorlog met elkaar zijn, komen bij elkaar “om eensgezind tegen Jozua en tegen Israël te strijden”. Dat is altijd zo ten aanzien van wat van God is. Haat tegen God en Zijn waarheid is een middel dat alle vijanden van God samenbindt en de onderlinge onenigheid en ruzies doet vergeten (Lk 23:12; Hd 4:27). Daarbij moeten we steeds bedenken dat de koningen van Kanaän een beeld zijn van de beheersers van de geestelijke wereld. “Want onze strijd is niet tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke [machten] van de boosheid in de hemelse [gewesten]” (Ef 6:12).
Heidense volken kunnen op aarde in strijd zijn met elkaar, maar de demonische machten die erachter zitten, zijn het volledig met elkaar eens. Zij worden aangestuurd door de satan die altijd erop uit is om zoveel mogelijk mensen te doden. Hij is de mensenmoordenaar van het begin (Jh 8:44). Hij wil alle mensen doden, terwijl zijn hoofddoel is Gods volk zoveel mogelijk schade toe te brengen.
3 - 5 De list van de Gibeonieten
3 Toen de inwoners van Gibeon hoorden wat Jozua met Jericho en Ai gedaan had, 4 gingen ook zij met list te werk. Zij gingen op weg en deden zich voor als gezanten. Zij namen versleten zakken op hun ezels, en versleten, gescheurde en [weer] dichtgebonden leren wijnzakken. 5 Ook [hadden zij] versleten en opgelapte schoenen aan hun voeten, en zij hadden versleten kleren aan, en alle brood [van hun] proviand was droog [en] kruimelig.
In de geestelijke strijd hebben we het in het bijzonder met “de listen van de duivel” (Ef 6:11) te doen. De strijd waarover het in Efeziërs 6 gaat, is niet een strijd om het land te veroveren, maar om het te verdedigen. Daarom staat de beschrijving van de wapenrusting ook aan het einde van de brief, nadat alle zegeningen beschreven zijn. Het gaat om het staande blijven na de overwinning, wat alleen kan als we de hele wapenrusting aan hebben. Alleen dan zijn we in staat “om te kunnen standhouden tegen de listen van de duivel” (Ef 6:11).
We hebben de wapenrusting ook nodig “om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, na alles volbracht te hebben, stand te houden” (Ef 6:13). Met zijn listen heeft de vijand vaak resultaat op gebieden waar zijn macht verbroken is. Zijn listen zijn meer te vrezen dan zijn kracht. Met zijn listen verleidt hij de mensen, maar met zijn kracht ontmoet hij de Heer.
De inwoners van Gibeon hebben gehoord wat Jozua met Jericho en Ai heeft gedaan. Daarom zoeken zij niet de strijd, maar ze nemen hun toevlucht tot list. Ze gaan met overleg te werk om hun leven te redden, waarvan ze weten dat het gevaar loopt. Dat is tot op zekere hoogte verstandig te noemen. Maar er is een betere methode om hun leven te redden dan door list. Rachab heeft haar leven en dat van haar familie gered door geloof. Dat zien we ook later bij een Kananese vrouw, dus een vrouw die van oorsprong tot dit volk behoort dat onder de vloek ligt, die om ontferming vraagt (Mt 15:22-28).
Bij deze Gibeonieten is van geloof echter geen sprake. Zij geven de voorkeur aan een eigen methode. Ze gaan met menselijke voorzichtigheid te werk en gebruiken mooie, indrukwekkende taal. Ze spreken over de HEERE en wat Hij heeft gedaan. Ze doen zich voor als godsdienstige mensen. Zo misleiden zij het volk van God en verschaffen zich er toegang toe, wat mogelijk is door ontrouw van het volk.
Hun hele voorkomen is versleten; alles wat ze hebben, is oud. Hoe ouder iets is, des te beter is het volgens de traditionalisten. De oude kerk, de oude gang van zaken. Maar het oude is niet eenvoudig beter omdat het oud is. Het oude is alleen beter als het van de Heer komt, Hij is Zelf “wat van [het] begin af was” (1Jh 1:1a). Zo is het oude ‘in tongen spreken’ iets dat in de christenheid in de loop van de tijd ingang heeft gevonden. Het is niet alleen oud, het is ook versleten, het heeft zijn tijd gehad (1Ko 13:8). Het zijn dingen die indruk maken op het volk. Maar wat versleten is, moet worden weggedaan.
6 - 8 De Gibeonieten komen in Gilgal
6 En zij gingen naar Jozua, naar het kamp in Gilgal, en zij zeiden tegen hem en tegen de mannen van Israël: Wij zijn uit een ver land gekomen. Nu dan, sluit een verbond met ons. 7 Toen zeiden de mannen van Israël tegen de Hevieten: Misschien woont u wel in ons midden, hoe kunnen wij dan een verbond met u sluiten? 8 Zij zeiden tegen Jozua: Wij zijn uw dienaren. Toen zei Jozua tegen hen: Wie bent u en waar komt u vandaan?
Jozua is weer in Gilgal, de goede plaats. Maar hij is niet in de goede gezindheid om de list te onderkennen. Deze mensen komen uit een stad in het land die moet worden vernietigd, maar ze doen alsof ze uit een ver land komen. Anders dan Jozua spreekt het volk de veronderstelling uit dat ze misschien toch niet van zo ver komen. Er is bij hen argwaan. Maar waarom vragen ze niet verder? Ze lopen in de valstrik van de eigen wijsheid.
Het verzoek om een verbond met deze mensen te sluiten klinkt aantrekkelijk. Israël is omringd door vijanden, die zich eendrachtig tegen hen opstellen om hen te bestrijden. Een verbond met de Gibeonieten zal hen sterker maken, zo menen ze. Een dergelijke overlegging kan wel verstandig lijken, maar het laat de HEERE buiten beschouwing. Als God alleen hun kracht is, kunnen bondgenoten alleen maar de noodzakelijke afhankelijkheid van God terzijde stellen. Israël heeft geen bondgenoten nodig!
9 - 13 De Gibeonieten verantwoorden zich
9 Zij zeiden tegen hem: Uw dienaren zijn uit een zeer ver land gekomen, omwille van de Naam van de HEERE, uw God, want wij hebben Zijn roem gehoord, en alles wat Hij in Egypte gedaan heeft, 10 en alles wat Hij gedaan heeft aan de twee koningen van de Amorieten die aan de overzijde van de Jordaan [woonden]: Sihon, de koning van Hesbon, en Og, de koning van Basan, die in Astharoth [woonde]. 11 Daarom zeiden onze oudsten en al de inwoners van ons land tegen ons: Neem proviand voor de reis mee, en ga hun tegemoet, en zeg tegen hen: Wij zijn uw dienaren. Nu dan, sluit een verbond met ons. 12 Dit brood van ons hebben wij warm als voedsel voor onderweg uit onze huizen meegenomen op de dag dat wij vertrokken om naar u toe te gaan. Maar zie, nu is het droog en kruimelig. 13 En deze leren wijnzakken waren nieuw toen wij ze vulden; maar zie, ze zijn gescheurd. En deze kleren van ons en onze schoenen zijn versleten door de zeer lange reis.
De Gibeonieten gebruiken vleierij. Zo zijn er naamchristenen die zich graag onder de gelovigen van een plaatselijke gemeente willen voegen en daarbij aangename dingen zeggen over God en de Heer Jezus. Ze praten zoals de gelovigen het graag horen. Daarom moet de gemeente voorzichtig zijn en altijd als mensen gemeenschap willen hebben, vragen naar de wil van de Heer. Dat zal hen enerzijds ervoor bewaren dat ze misleid worden en anderzijds zullen ze niet angstvallig gelovigen weren die tot Gods volk behoren. Allen die aan de voorwaarden van de Schrift voldoen, moeten worden opgenomen in de gemeenschap.
De Gibeonieten spreken niet over wat er met Jericho en Ai is gebeurd. Ze gedragen zich alsof ze daar niets van weten. Ze spreken alleen over wat bekend verondersteld mag worden van mensen die van ver komen. Ze doen alsof ze niet op de hoogte zijn van wat er onlangs is gebeurd. Hun getuigenis van de lange reis wordt ondersteund door hun versleten kleren en verdroogde brood.
Jozua en de hoofden vinden hun verhaal aannemelijk. De opmerkingen over de HEERE klinken eerbiedig. Hun hele verschijning lijkt te onderstrepen wat ze van zichzelf zeggen. Het is voldoende om de geboden waakzaamheid prijs te geven en dit gezelschap te ontvangen.
14 - 15 Vrede met de Gibeonieten
14 Toen namen de mannen van hun proviand en zij vroegen niet om een uitspraak van de HEERE. 15 En Jozua sloot vrede met hen en sloot een verbond met hen dat hij hen zou laten leven. En de leiders van de gemeenschap zwoeren hun [een eed].
De Israëlieten nemen van hun brood. Door de ‘bewijzen’ zelf te beproeven komen ze tot de conclusie dat het verhaal van de Gibeonieten waar is. Hun zintuigen zijn de norm. Dat is de dwaling. Door van hun brood te nemen geven ze in geestelijk opzicht uitdrukking aan hun gemeenschap met hen. Nu kunnen ze niet meer terug. Waar menselijke zintuigen en waarnemingen de norm van beoordeling worden, heeft de vijand toegang gekregen. Dan wordt de HEERE niet geraadpleegd. Hij blijft buiten beeld. De opmerking van de Heilige Geest “zij vroegen niet om een uitspraak van de HEERE”, spreekt boekdelen.
Het niet vragen naar de wil van de HEERE, naar een uitspraak van Hem, brengt het volk tot een verbond en daarmee tot iets dat door een eerdere uitspraak van Hem verboden is. Als wij stappen doen zonder naar de wil van de Heer te hebben gevraagd en dus zonder van Hem een duidelijk antwoord te hebben gekregen, zullen de gevolgen van die stappen ons altijd achtervolgen. Jozua en de hoofden sluiten dit verbond. De meest verantwoordelijken gaan in de fout voorop. De satan is geslaagd in zijn list.
Jericho is door het geloof ingenomen. Na een aanvankelijke nederlaag bij Ai wordt ook die stad ingenomen als het volk de ban uit hun midden heeft weggedaan. Beide steden vallen in de handen van het volk omdat er is gehandeld in gehoorzaamheid aan wat de HEERE heeft gezegd. De derde stad, Gibeon, wordt niet veroverd omdat het volk niet naar de wil van de HEERE heeft gevraagd.
16 - 20 De list ontdekt
16 En het gebeurde na verloop van drie dagen, nadat zij het verbond met hen gesloten hadden, dat zij hoorden dat zij hun buren waren en [dat] zij in hun midden woonden. 17 Want toen de Israëlieten verder trokken, kwamen zij op de derde dag bij hun steden. Hun steden nu waren Gibeon, Chefira, Beëroth en Kirjath-Jearim. 18 Maar de Israëlieten versloegen hen niet, omdat de leiders van de gemeenschap hun [een eed] gezworen hadden bij de HEERE, de God van Israël. Daarom morde de hele gemeenschap tegen de leiders. 19 Toen zeiden alle leiders tegen heel de gemeenschap: Wíj hebben hun [een eed] gezworen bij de HEERE, de God van Israël. Daarom kunnen wij hen niet aanraken. 20 Dit zullen wij met hen doen zodat wij hen in leven kunnen laten, opdat er geen grote toorn over ons komt vanwege de eed die wij hun gezworen hebben.
De list wordt openbaar als het volk Gibeon en andere steden wil verdelgen. Nu moeten ze de consequenties onder ogen zien. Ze moeten deze mannen sparen. Dat hebben ze tot hun schade gezworen: “Heeft hij gezworen tot [zijn] schade, [zijn eed] verandert hij evenwel niet” (Ps 15:4b). Een verkeerde daad mag niet nog erger worden gemaakt door niet de gevolgen te willen dragen. Later moet het huis van Saul gestraft worden omdat Saul de Gibeonieten heeft willen doden (2Sm 21:1-9).
We kunnen dit als volgt toepassen. Iemand kan door onze onzorgvuldigheid ten onrechte zijn toegelaten aan de tafel van de Heer. Zolang zo iemand niets doet wat door de Schrift als zonde wordt aangemerkt, moeten we hem dulden en ons buigen onder de tucht van de Heer vanwege onze ontrouw. Zo kan ook ingeval een gelovige met een ongelovige is getrouwd, dit huwelijk niet ongedaan gemaakt worden door een echtscheiding. Dat de gevolgen van de zonde niet altijd worden weggenomen, zien we in het leven van de ex-drugsverslaafde die zijn gezondheid heeft verwoest door zijn drugsgebruik. De gevolgen blijven bestaan. Toch zal de Heer de kracht geven die gevolgen te dragen als er oprechte erkenning van de zonde is. Zonde is handelen in eigenwilligheid, handelen zonder Hem eerst te raadplegen.
21 - 27 Houthakkers en waterputters
21 Verder zeiden de leiders tegen hen: Laat hen leven, maar laat hen [dan] houthakkers en waterputters worden voor heel de gemeenschap, zoals de leiders tegen hen gezegd hebben. 22 Toen riep Jozua hen en sprak tot hen: Waarom hebt u ons bedrogen door te zeggen: Wij [komen] zeer ver van u [vandaan], terwijl u in ons midden woont? 23 Nu dan, vervloekt bent u! U zult voor altijd slaven zijn, houthakkers en waterputters voor het huis van mijn God. 24 Zij antwoordden Jozua: Omdat aan uw dienaren uitdrukkelijk was verteld dat de HEERE, uw God, Zijn dienaar Mozes geboden heeft om u heel dit land te geven, en alle inwoners van het land voor u weg te vagen, zijn wij, vanwege u, heel bevreesd geworden voor ons leven. Daarom hebben wij dit gedaan. 25 En nu, zie, wij zijn in uw hand. Doe zoals het goed en zoals het juist is in uw ogen met ons te doen. 26 Aldus deed hij met hen, en hij verloste hen uit de hand van de Israëlieten, zodat zij hen niet doodden. 27 Zo maakte Jozua hen op die dag houthakkers en waterputters voor de gemeenschap, en voor het altaar van de HEERE, op de plaats die Hij uitkiezen zou, tot op deze dag.
De Gibeonieten zijn als slaven in het huis van God, niet als zonen. Jozua vervloekt hen en veroordeelt hen tot het verrichten van het nederigste werk (vgl. Dt 29:11). Ze halen hout voor het altaar, maar zijn zelf geen offeraars. Ze halen water, maar niet om er zelf rein door te worden. Ze zijn een plaag voor het volk van God omdat het volk hun de toegang heeft gegeven tot de dienst aan God zonder God te vragen. Ze dienen, echter niet uit liefde, maar uit vrees.
De Israëlieten willen hen doden, maar Jozua redt hen (vers 26). Het is beter om ons voor de Heer te buigen, dan het kwaad dat door onze schuld binnen is gekomen, tegen Gods wil in, uit te roeien. Soms wil Hij het laten bestaan, om ons er voortdurend aan te herinneren dat we kwaad alleen kunnen voorkomen als we Hem raadplegen voordat we iets doen.
Later wordt in de geschiedenis van de Gibeonieten te midden van Israël toch ook Gods genade zichtbaar. Jismaja, een van de helden van David, is een Gibeoniet (1Kr 12:4). Ook is er een Gibeoniet, Melatja, en nog andere mannen van Gibeon, die met het volk van God zijn teruggekeerd uit de gevangenschap in Babel en meehelpen de muur om Jeruzalem te herbouwen (Ne 3:7).