Inleiding
Om het land dat de HEERE Zijn volk gegeven heeft ook echt in bezit te nemen, moet er inspanning zijn. De opdracht is om het land te beschrijven. Zijn wij in staat iets van het hemelse land dat ons is gegeven, te beschrijven? De ware Jozua, de Heer Jezus, wil graag van ons horen wat wij van het land vinden. We mogen Hem vertellen wat we in de Bijbel hebben gelezen. Hoe meer zegeningen wij daarin ontdekken, des te meer zal Hij ons geven. Hij heeft Zelf gezegd: “Want aan ieder die heeft, zal worden gegeven” (Mt 25:29a).
Het erfelijk bezit van de Levieten is het priesterschap van de HEERE. Dit is een speciaal erfelijk bezit. Het staat rechtstreeks in verband met de HEERE en laat ons zien dat wij boven alle zegeningen mogen zien op Hem Die de Gever van die zegeningen is. Groter dan de grootste zegen is toch Hij van Wie de zegen uit gaat?
1 Van Gilgal naar Silo
1 Vervolgens verzamelde zich heel de gemeenschap van de Israëlieten in Silo, en zij zetten daar de tent van ontmoeting op, nadat het land aan hen onderworpen was.
Het volk trekt op naar een nieuwe plaats, Silo, en verzamelt zich daar. Juda en Jozef hebben hun deel toegewezen gekregen in Gilgal, waar het volk tot nu toe als geheel samen is geweest. Daar heeft ook de tabernakel gestaan, waarin God in hun midden woonde. Nu wordt de tent van ontmoeting of de tent der samenkomst opgezet in Silo, dat ‘vrede’ betekent. Silo ligt in het centrum van het land.
In de geestelijke ontwikkeling van een gelovige zien we in het optrekken van Gilgal naar Silo een volgende stap. Eerst Gilgal, dan Silo. In Gilgal leren we het vlees kennen en het oordeel daarover. In Silo is er een delen in de rust van God.
De opmars naar Silo wordt door God bewerkt. Hij wil op die plaats wonen en daar Zijn volk bij Zich hebben. Het zal een tijdelijke woonplaats in het land zijn. In de tijd dat Eli richter is, verlaat God Silo (1Sm 4:1-11; Ps 78:60). Tot die tijd, dat is gedurende ongeveer driehonderd jaar, staat “de tent van ontmoeting” of “de tent der samenkomst” in Silo. Daar doet God Zijn Naam wonen, maar Hij gaat daar weg vanwege de slechtheid van Israël: “Want ga toch naar Mijn plaats die in Silo was, daar waar Ik vroeger Mijn Naam heb laten wonen, en zie wat Ik daarmee gedaan heb vanwege de slechtheid van Mijn volk Israël” (Jr 7:12).
Dit herinnert aan Deuteronomium 12, waar we lezen van Gods opdracht aan Zijn volk dat het Hem zal opzoeken op de plaats waar Hij Zijn Naam doet wonen (Dt 12:5). Dat kost inspanning. Voor ons betekent het dat we de Schrift moeten onderzoeken om die plaats te leren kennen. Het gaat niet om een plaats waar je je lekker voelt, maar waar de Heer Jezus in het midden is (Mt 18:20). Die plaats moet in het Woord worden gevonden.
Silo is een voorlopige vervulling van wat in Jeruzalem volledig vervuld zal worden. Heeft Israël die plaats gevonden? Ze zijn zich er niet van bewust geweest dat het Jebus is. Pas David vindt die plaats (Ps 132:6). Jeruzalem ligt tussen Benjamin en Juda. Silo ligt in Efraïm, tamelijk centraal.
In zekere mate heeft het volk in Silo rust gevonden. Vrede is niet slechts de afwezigheid van oorlog. Vrede is een weldadige atmosfeer waarin harmonie gevonden wordt. Het ware Silo voor ons is daar waar de ware Silo, de Heer Jezus, de Vredevorst (Gn 49:10; Js 9:5), aanwezig is.
In Numeri wordt “de tent der samenkomst” ook wel “de tent der getuigenis” genoemd. Die naam staat in verbinding met de woestijnreis, waarbij alle stammen rondom de tent hun kamp hebben opgeslagen. De orde van de stammen wordt geregeld in verbinding met de tent. Het ziet op ons getuigenis voor de wereld. In het land wordt de tent “de tent der samenkomst” genoemd. Het volk woont in het land in verbinding met het centrum, de plaats waar God woont en waar Hij graag met Zijn volk wil samenkomen.
2 - 10 Het nog niet verdeelde land
2 Er bleven onder de Israëlieten zeven stammen over die [nog] geen erfelijk bezit als hun deel ontvangen hadden. 3 Toen zei Jozua tegen de Israëlieten: Hoelang bent u nog [te] traag om verder te trekken en het land in bezit te nemen dat de HEERE, de God van uw vaderen, u gegeven heeft? 4 Geef voor uzelf drie mannen per stam, zodat ik hen uitstuur, en zij zich gereedmaken, het land doortrekken en het beschrijven met het oog op ieders erfelijk bezit, en daarna [weer] bij mij [terug]komen. 5 Zij moeten het [land] verdelen in zeven delen. Juda zal in zijn gebied in het zuiden blijven en het huis van Jozef zal in zijn gebied in het noorden blijven. 6 Ú moet het land beschrijven in zeven delen, en [die beschrijving] naar mij toe brengen, zodat ik voor u hier het lot werp voor het aangezicht van de HEERE, onze God. 7 Want de Levieten hebben geen deel in uw midden, maar het priesterschap van de HEERE is hun erfelijk bezit. Gad, Ruben en de halve stam Manasse hebben hun erfelijk bezit ontvangen aan de andere zijde van de Jordaan, in oostelijke richting, dat Mozes, de dienaar van de HEERE, hun gegeven heeft. 8 Toen maakten die mannen zich gereed en gingen [op weg]. En Jozua gebood hun die [op weg] gingen om het land te beschrijven: Ga, trek door het land en beschrijf het. Kom dan [weer] bij mij terug, dan zal ik voor u hier in Silo het lot werpen voor het aangezicht van de HEERE. 9 De mannen gingen [op weg]. Zij doorkruisten het land en beschreven het per stad in zeven delen in een boekrol. Daarna kwamen zij [weer terug] bij Jozua in het kamp in Silo. 10 Toen wierp Jozua het lot voor hen in Silo, voor het aangezicht van de HEERE. En Jozua verdeelde daar voor de Israëlieten het land, volgens hun indelingen.
Er zijn nog zeven stammen die geen erfdeel ontvangen hebben. Het lijkt erop dat zij traag zijn gebleven. Misschien hebben ze er niet zoveel zin in gehad om als stam alleen de strijd aan te gaan voor de verovering van het erfelijk bezit. Het is hun misschien wel goed uitgekomen om samen te blijven wonen en hebben ze er geen zin in uit elkaar te gaan. Daarom gaat Jozua het volk helpen. Ze moeten per stam drie mannen leveren. Die stuurt hij erop uit om het overige land te gaan beschrijven, het om zo te zeggen in kaart te brengen. Daardoor zullen ze een indruk krijgen van wat nog in bezit genomen moet worden.
Als toepassing kunnen we aan het volgende denken. Toen de gelovigen oog hebben gekregen voor de hemelse zegeningen van de gemeente, vooral in het reveil aan het begin van de negentiende eeuw, hebben deze gelovigen rijk geërfd. Zij hebben, als we hen vergelijken met Juda en Jozef, een groot deel van het land veroverd. Zij hebben de rijkdommen ervan opgeschreven. Wij kunnen daarover lezen en er zo van meegenieten.
Maar is er voor onszelf nog iets dat kan worden verdeeld? Zij die vóór ons hebben geleefd en door strijd land in bezit hebben genomen, hebben zeker rijk geërfd. Maar ook voor ons is er een deel. Gód heeft het in een boek geschreven om ons te laten zien wat er nog over is. Zegeningen vinden we alleen in het Boek, het Woord van God. Paulus bidt – en dat mogen wij ook – dat wij onze zegeningen zullen leren kennen (Ef 1:18; 3:18-19). We zullen dan met de psalmist zeggen: “De meetsnoeren zijn voor mij in lieflijke [plaatsen] gevallen, ja, een prachtig erfelijk bezit heb ik gekregen” (Ps 16:5-6).
Wij zijn niet in een positie vergelijkbaar met die van Juda en Jozef, maar met die van de andere stammen. Als wij aan God vragen om ons de geestelijke zegeningen te laten zien, geeft Hij ook ons zegeningen om van te genieten. We hebben ze wel gekregen, maar we mogen ze ook ons eigen gaan maken. De brieven van het Nieuwe Testament aan gelovigen die in een eindtijd leven, laten het deel zien dat er ook voor hen is. Dat deel zien we bij uitstek in de brieven van Johannes. Daarin gaat het over het eeuwige leven, dat is voor ons dé zegen van het land. God heeft alles voor ons in orde gemaakt, zodat ook wij, in onze tijd, land in bezit kunnen nemen.
Het land wordt beschreven “met het oog op ieders erfelijk bezit” (vers 4). Ieder krijgt het bij hem passende deel van het land. Voor ons geldt dat “aan ieder van ons de genade is gegeven naar de maat van de gave van Christus” (Ef 4:7). Het land wordt ook “per stad” (vers 9) beschreven. Als we in de steden een beeld mogen zien van plaatselijke gemeenten, dan zien we in deze beschrijving dat de zegen van het overgebleven land ook wordt genoten in gemeenteverband.
Jozua werpt het lot, in afhankelijkheid van God, voor Zijn aangezicht en wijst de zeven gedeelten van het land aan de zeven stammen toe. Jozua heeft geen opvolger, maar de priester Eleazar wel. Priesters zijn er altijd geweest. Zo is het bij ons. We hebben geen apostelen meer, maar wel de priesterlijke familie. Zolang er gelovigen zijn die hun priesterschap praktisch willen beleven door als een priestervolk samen te komen bij de tent der samenkomst, zal ook bekendgemaakt worden wat voor hen het erfelijk bezit is.
11 Ligging van het erfdeel van Benjamin
11 Het lot van de stam van de nakomelingen van Benjamin kwam tevoorschijn, naar hun geslachten, en het kwam [zo] uit [dat] het gebied van hun lot tussen [dat van] de nakomelingen van Juda en de nakomelingen van Jozef [in lag].
Door het lot, dat is Gods voorzienigheid, wordt de rest van het land verdeeld. De verdeling van het land is geen toeval of een eigen keus, maar het gebeurt naar het plan van God. Nadat Jozef zijn erfelijk bezit heeft ontvangen, is Benjamin, de tweede zoon van Jakobs lievelingsvrouw, Rachel, aan de beurt om zijn erfelijk bezit te ontvangen.
In Jozua 19-20 volgen de zonen van Lea die nog geen erfelijk bezit hebben ontvangen. Aan Juda is zijn deel al toegewezen, Ruben heeft zijn erfelijk bezit in het Overjordaanse, Levi heeft geen erfelijk bezit. Dan komen nog Simeon, Zebulon en Issaschar. Daarna krijgen de zonen van de slavinnen hun erfelijk bezit. Van Zilpa is dat alleen Aser, want Gad heeft ook voor het Overjordaanse gekozen. Ten slotte ontvangen de beide zonen van Bilha, Naftali en Dan, hun erfelijk bezit.
Elke stam heeft zijn eigen geschiedenis. Dat kunnen we toepassen op elke afzonderlijke plaatselijke gemeente. Elke plaatselijke gemeente heeft een eigen geestelijke geschiedenis. Dat kan er een zijn waarover men zich moet schamen, het kan er ook een zijn waarover men zich kan verheugen. Die geschiedenis kan ook bestaan uit perioden waarin men zich verheugt, als er bijvoorbeeld groei in aantal is of een toename in belangstelling voor de waarheden van Gods Woord. In andere perioden is er weinig vreugde, doordat gelovigen weggaan of zelfs moeten worden weggedaan vanwege zonde. Ons gedrag, onze gezindheid in die verschillende perioden, bepaalt onze geschiedenis.
12 - 20 De grenzen van het erfdeel van Benjamin
12 Aan de noordzijde loopt hun grens vanaf de Jordaan. Deze grens loopt omhoog in de richting van de bergrug ten noorden van Jericho, en loopt [verder] omhoog door het bergland in westelijke richting. Zijn eindpunt ligt bij de woestijn van Beth-Aven. 13 Vandaar gaat de grens in zuidelijke richting langs Luz, in de richting van de bergrug van Luz (dat is Beth-El). De grens loopt [vervolgens] naar beneden naar Atroth-Addar, over de berg die aan de zuidzijde van Laag-Beth-Horon ligt. 14 Daarna loopt de grens met een boog en buigt hij langs de westzijde af in zuidelijke richting, vanaf de berg die in het zuiden tegenover Beth-Horon ligt. Zijn eindpunt ligt bij Kirjath-Baäl (dat is Kirjath-Jearim), een stad van de nakomelingen van Juda. Dit is de westkant. 15 De zuidzijde [begint] aan de rand van Kirjath-Jearim. De grens loopt vervolgens in westelijke richting en komt uit bij de bron van de wateren van Neftoah. 16 Dan loopt de grens naar beneden tot aan de rand van de berg die tegenover het Dal van de zoon van Hinnom ligt, dat zich ten noorden van het dal van de Refaïeten bevindt. Vervolgens loopt hij naar beneden door het Dal van Hinnom, in de richting van de zuid[zijde] van de bergrug van de Jebusiet, en loopt hij [verder] naar beneden naar de bron Rogel. 17 Daarna loopt hij met een boog van het noorden weg en komt hij uit bij En-Semes. Vandaar komt hij uit bij Geliloth, dat tegenover de Adummimpas ligt. Vervolgens loopt hij naar beneden naar de steen van Bohan, de zoon van Ruben. 18 Dan gaat hij langs de bergrug tegenover de Vlakte naar het noorden en loopt [vervolgens] naar beneden naar de Vlakte. 19 Verder gaat de grens langs de noord[zijde] van de bergrug bij Beth-Hogla, en het eindpunt van de grens ligt bij de noordelijke uitloper van de Zoutzee, aan de monding van de Jordaan in het zuiden. Dit is de zuidgrens. 20 En de Jordaan vormt de grens van zijn [gebied] aan de oostzijde. Dit is het erfelijk bezit van de nakomelingen van Benjamin, wat zijn grenzen rondom betreft, naar hun geslachten.
Vanaf Jozua 13 zijn twee elementen met betrekking tot het erfelijk bezit naar voren gekomen: verdeling en in bezit nemen. De verdeling, dat is het plan, het raadsbesluit van God, ligt vast. Het in bezit nemen is de praktijk, de verantwoordelijkheid van elke stam.
Daar komt nu iets bij en dat is hoe de stammen zich ten opzichte van elkaar verhouden. De grenzen tussen de stammen worden vastgesteld. Sommige grenzen worden twee keer beschreven. Als het een grens is tussen twee stammen, wordt deze grens zowel bij de ene als bij de andere stam genoemd.
Deze grenzen zijn overigens anders dan zoals ze in het vrederijk zullen zijn. In het vrederijk zijn de stammen van noord naar zuid in rechte stroken verdeeld. Daardoor zijn ze door een rechte grens van elkaar gescheiden. Dan zal elke stam een groot deel in het land hebben en ook een, kleiner, deel in het Overjordaanse.
In Jozua zijn de grenzen veel gecompliceerder. Er zijn steden die in een ander gebied liggen. In het vrederijk zullen onze betrekkingen niets gecompliceerds hebben. Alles is duidelijk. Maar zoals de grenzen hier worden vastgesteld, is het onoverzichtelijk.
Zo verlopen nu de grenzen tussen de individuele gelovigen en ook tussen plaatselijke gemeenten soms ook wel eens grillig. We kunnen iets leren over die raakvlakken tussen gelovigen en gemeenten door een vergelijking met een lichaam. Dan wordt er over “elk deel” gesproken dat een bepaalde taak of bijdrage heeft ten opzichte van andere delen (Ef 4:16).
In een lichaam zijn de beenderen door gewrichten met elkaar verbonden. Een gewricht ziet niet op onze speciale dienst – dat zien we meer in het lid –, maar op ons functioneren tussen de andere leden. We hebben een verbinding met ieder van de andere leden van het lichaam. Het hangt van ons functioneren af hoe de andere leden met elkaar omgaan. Het hangt van het functioneren van de plaatselijke gemeente af hoe andere plaatselijke gemeenten met elkaar omgaan. Bij alles is de persoonlijke verbinding met het Hoofd van beslissend belang.
Benjamin grenst globaal gezien in het zuiden aan de noordgrens van Juda en in het noorden aan Efraïm. Benjamin, dat zelf klein is, ligt tussen twee grote gebieden. Toch heeft Benjamin zich niet op het grote Juda of het grote Efraïm gericht, maar heeft een eigen geschiedenis gekregen. Die heeft zijn donkere, maar ook zijn lichte kanten.
In Richteren 20 heeft Benjamin een slechte rol gespeeld. Daar beschermt Benjamin het kwaad, waardoor een burgeroorlog ontstaat. Later heeft Benjamin bij de scheuring van het rijk voor Juda gekozen en niet voor Efraïm. Daar speelt hij een goede rol (1Kn 12:21). Uit hem komt de eerste koning, Saul (1Sm 9:1). Ook een andere Saul komt er vandaan, Saulus van Tarsus, dat is Paulus (Fp 3:4-5).
21 - 28 De steden van de Benjaminieten
21 De steden van de stam van de nakomelingen van Benjamin, naar hun geslachten, zijn: Jericho, Beth-Hogla en Emek-Keziz; 22 Beth-Araba, Zemaraïm en Beth-El; 23 Havvim, Para en Ofra; 24 Kefar-Haämmonai, Ofni en Gaba: twaalf steden met hun dorpen. 25 Gibeon, Rama en Beëroth; 26 Mizpe, Kefira en Moza; 27 Rekem, Jirpeël en Tarala; 28 Zela, Elef en Jebusi (dat is Jeruzalem), Gibath en Kirjath: veertien steden met hun dorpen. Dit is het erfelijk bezit van de nakomelingen van Benjamin, naar hun geslachten.
Onder de steden van de Benjaminieten bevinden zich steden met bekende namen uit de geschiedenis van Israël, zoals Jericho, Bethel, Gibeon, Rama, Mizpa, en Jebusi (of Jebus), dat is Jeruzalem. De stad waar de tempel gebouwd zal worden, ligt in Benjamin. Dit is een vervulling van de profetie van Mozes: “Over Benjamin zei hij: De door de HEERE beminde, hij zal onbezorgd bij Hem wonen. Hij zal hem heel de dag beschermen, en tussen zijn schouders zal Hij wonen!” (Dt 33:12).