Inleiding
Twaalf mannen nemen ieder een steen uit de Jordaan mee naar de oever. Deze stenen worden in Gilgal opgericht tot een gedenkteken voor het nageslacht. Twaalf andere stenen worden door Jozua midden in de Jordaan opgericht, ook tot een gedenkteken. Het getal twaalf stelt het hele volk van God voor.
De stenen in de Jordaan staan op de plaats waar de ark heeft gestaan. Er vindt als het ware eenmaking plaats van het volk met de ark op de plaats van het oordeel. Zo is het ook voor ons. De gelovige is geoordeeld in Christus: “In Hem bent u ook besneden met een besnijdenis, niet met handen verricht, in het uittrekken van het lichaam van het vlees, in de besnijdenis van Christus” (Ko 2:11).
Maar de ark is ook weer uit de Jordaan omhooggekomen. De twaalf stenen aan de oever van de Jordaan herinneren de gelovige eraan dat hij met Christus is gestorven, begraven én opgewekt: “Met Hem begraven in de doop. In Hem bent u ook mee opgewekt door het geloof in de werking van God, Die Hem uit [de] doden heeft opgewekt” (Ko 2:12).
1 - 8 Twaalf stenen als teken voor de kinderen
1 En het gebeurde toen heel het volk het oversteken van de Jordaan voltooid had, dat de HEERE tegen Jozua zei: 2 Neem voor u twaalf mannen uit het volk, uit elke stam één man, 3 en gebied hun: Neem van hier uit het midden van de Jordaan, van de plaats waar de voeten van de priesters staan, voor uzelf twaalf stenen op. Neem ze met u mee naar de overkant en leg ze neer in het kamp waar u deze nacht gaat overnachten. 4 Daarop riep Jozua de twaalf mannen die hij had laten aanstellen uit de Israëlieten, uit elke stam één man, 5 en Jozua zei tegen hen: Ga voor de ark van de HEERE, uw God, uit naar het midden van de Jordaan. En laat ieder voor zich een steen op zijn schouder heffen, volgens het aantal stammen van de Israëlieten, 6 zodat dit een teken is onder u. Wanneer uw kinderen morgen vragen zullen: Wat betekenen deze stenen voor u, 7 dan moet u tegen hen zeggen, dat het water van de Jordaan werd afgesneden voor de ark van het verbond van de HEERE. Toen hij door de Jordaan ging, werd het water van de Jordaan afgesneden. Daarom zullen deze stenen voor de Israëlieten tot een gedenkteken zijn tot in eeuwigheid. 8 De Israëlieten deden zoals Jozua geboden had. Zij namen twaalf stenen op uit het midden van de Jordaan, zoals de HEERE tegen Jozua gezegd had, volgens het aantal stammen van de Israëlieten; en zij namen ze met zich mee naar de overkant, naar het kamp, en legden ze daar neer.
Het water kan nog niet terugvloeien, want er moeten uit de diepte van de Jordaan twaalf stenen worden opgenomen. Dat moet gebeuren door de twaalf mannen die daar al voor apart zijn gezet (Jz 3:12). Zij moeten gaan naar de plaats waar de priesters nog staan. Van de plaats waar de voeten van de priesters staan, moeten ze twaalf stenen opnemen en in het kamp dragen. Deze stenen moeten een teken worden voor hen en hun kinderen.
Het teken spreekt van de Heer Jezus voor Wie de dood geweken is. Als later ouders met hun kinderen langs het teken lopen en de kinderen vragen naar de betekenis van het teken, dan kunnen de ouders zeggen dat dit de plaats is waar zij het land zijn binnengekomen. Voor ons wil het zeggen dat wij onze kinderen vertellen dat de dood van de Heer Jezus de ingang tot het land heeft gegeven. Het is een herinnering aan het feit dat Hij in de dood is geweest, maar nu is opgestaan en in de hemel is.
Het teken staat aan de oever van de Jordaan. Het teken verwijst niet alleen naar de dood van de Heer Jezus. Het is niet alleen een teken dat de ark er is geweest. Het teken bestaat uit twaalf stenen die uit de Jordaan komen. Twaalf is het getal van de stammen die met elkaar het hele volk van God vormen. Daarom wijst het teken er ook op dat de twaalf stammen in de Jordaan zijn geweest. Het stelt voor ons voor dat Christus in de dood is geweest en dat wij daar met Hem zijn geweest. Evenzo stelt het voor dat Hij is opgestaan en wij met Hem. Wij staan in Hem aan de oever, in het land van de levenden.
Spreken wij daarover met onze kinderen? De ervaring dat we met Christus zijn gestorven en opgewekt, is niet een ervaring die we slechts één keer in ons leven opdoen. Telkens weer moeten we het teken aan de oever zien. We zullen tot in eeuwigheid het Lam zien “staan als geslacht” (Op 5:6).
9 Twaalf stenen in de Jordaan
9 Jozua richtte ook twaalf stenen op in het midden van de Jordaan, op de plaats waar de voeten van de priesters hadden gestaan die de ark van het verbond droegen. Ze zijn daar tot op deze dag.
Wat Jozua hier doet, lijkt hem niet te zijn opgedragen door God. Het is iets wat hij zelf doet en niet overlaat aan anderen. Jozua is een type van Christus in de Geest. Wat hij hier doet, herinnert ons eraan dat wat Christus in de diepten van de Jordaan heeft gedaan, Hij helemaal alleen heeft gedaan. Deze handeling van Jozua zegt ons dat de Geest ook bij ons wil bewerken dat we persoonlijk in de diepte van de Jordaan een gedenkteken van twaalf stenen oprichten. We denken er dan aan dat de Heer Jezus in de diepten van het oordeel is geweest voor heel Zijn gemeente. Niemand heeft Hem daarin terzijde gestaan.
Dat gedenkteken is niet meer te zien als het water is teruggevloeid. Als Jozua er langs loopt en naar dat vreselijke doodswater kijkt, weet hij dat in dat water het teken is, waar de ark heeft gestaan. Zo mogen ook wij naar de dood kijken als de dood waarin Hij is geweest, zodat nu de dood geen angst meer aanjaagt. De dood heeft geen enkele macht meer over ieder die tot de gemeente behoort (Mt 16:18).
Bij het vieren van het avondmaal kijken we op deze wijze naar de dood van de Heer Jezus. Zijn vraag “doet dit tot Mijn gedachtenis” (1Ko 11:24), heeft met Zijn dood te maken. Tegelijk weten we dat Hij, Die dood is geweest, als de Levende in ons midden is als we samenkomen om Zijn dood te gedenken. Ook Mozes en Elia, wanneer zij met Hem op de berg van de verheerlijking zijn, spreken met Hem “over Zijn uitgang … die Hij zou volbrengen in Jeruzalem” (Lk 9:31). Zijn dood zal altijd door ons herdacht worden, we zullen er altijd mee bezig zijn, niet alleen uit dankbaarheid voor onze verlossing, maar ook omdat we daardoor het land zijn binnengebracht.
10 - 13 De overtocht voltooid
10 De priesters die de ark droegen, stonden in het midden van de Jordaan, totdat alle dingen voltooid waren die de HEERE Jozua geboden had tegen het volk te zeggen, overeenkomstig alles wat Mozes Jozua geboden had. Het volk haastte zich en het stak over. 11 En het gebeurde toen heel het volk het oversteken voltooid had, dat de ark van de HEERE [samen] met de priesters overstak voor [de ogen van] het volk. 12 De Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse staken in slagorde over voor [de ogen van] de Israëlieten, zoals Mozes tegen hen gezegd had. 13 Ongeveer veertigduizend tot de strijd toegeruste [mannen] staken voor het aangezicht van de HEERE over naar de vlakten van Jericho voor de strijd.
Zij die er het eerst ingegaan zijn, komen er het laatst uit. Zij dragen de ark, de zekere bescherming tegen de dood. Na de rust die alle voorbereiding heeft gekenmerkt, gebeurt de overtocht met haast, “het volk haastte zich”. Er is verlangen om het beloofde land binnen te gaan.
Bij het hele volk dat overtrekt, bevinden zich ook de strijdbare mannen van de tweeënhalve stam. Zij zijn trouw aan de belofte die zij eerder hebben afgelegd (Nm 32:27) en waaraan Jozua hen nog onlangs heeft herinnerd (Jz 1:12-15).
14 Jozua groot gemaakt
14 Op die dag maakte de HEERE Jozua groot voor de ogen van heel Israël en zij hadden ontzag voor hem, zoals zij voor Mozes ontzag hadden gehad, alle dagen van zijn leven.
Wat door de HEERE is aangekondigd (Jz 3:7), is nu gebeurd. Het volk is door de Jordaan getrokken en aangekomen in het beloofde land. Dat is een gebeurtenis van ongekende omvang. Jozua heeft het volk hierin aangevoerd. Zo mag het ook tot ons doordringen hoe groot het is dat Christus door de dood is heengegaan, is opgestaan en naar de hemel is gegaan. De Vader heeft Hem verheerlijkt en Hem voor onze ogen groot gemaakt. Hem zullen we eren in Zijn verheerlijking, zoals we Hem ook eren in Zijn vernedering.
15 - 19 De ark uit de Jordaan
15 En de HEERE zei tegen Jozua: 16 Gebied de priesters die de ark van de getuigenis dragen, dat zij uit de Jordaan opklimmen. 17 Toen gebood Jozua de priesters: Klim op uit de Jordaan. 18 En het gebeurde, toen de priesters die de ark van het verbond van de HEERE droegen, uit het midden van de Jordaan opgeklommen waren, [en] de voetzolen van de priesters [nog maar net] op het droge stonden, dat het water van de Jordaan op zijn plaats terugkeerde en als voorheen langs zijn beide oevers stroomde. 19 Het volk was de tiende van de eerste maand uit de Jordaan opgeklommen, en zij sloegen hun kamp op in Gilgal, aan de oostkant van Jericho.
Het wegblijven van het water is afhankelijk van waar de ark is. Als de ark er ingaat, dan wijkt het water. Gaat de ark eruit, dan vloeit het water terug. De veiligheid van het volk hangt af van de plaats die de ark inneemt. Als het water weer terugvloeit, lijkt het of de dood helemaal niet is overwonnen. In de toepassing op ons zien we dat aan het feit dat er nog steeds mensen sterven, ook gelovigen.
Is de Jordaan dan niet overwonnen, behoudt de dood zijn macht? De vraag wordt, in beeld, beantwoord als het volk zichzelf ziet aan de oever van de Jordaan in aanwezigheid van de ark. Zo heeft de dood geen macht meer over hen die met Hem verbonden zijn, maar ook alleen over hen niet. Voor alle ongelovigen is en blijft de dood de vijand van wie zij vroeg of laat het slachtoffer zullen zijn, als ze zich niet voor dat moment bekeren. De gelovige is met Christus gestorven en opgewekt. De dood is overwonnen. Dat maken de stenen duidelijk.
De doortocht vindt plaats “op de tiende van de eerste maand”. Dat herinnert aan de dag dat het lam voor het Pascha in de huizen van de Israëlieten is opgenomen (Ex 12:2-3). Door het Pascha wordt de herinnering aan de dood van Christus onder het oordeel van God als onze Plaatsvervanger in de harten levend gehouden.
God brengt hen vijf dagen voordat de veertig jaren voleindigd zijn in Kanaän (vgl. Nm 33:3,38; Dt 8:2; 29:5). God heeft het zo beschikt, dat zij Kanaän binnentrekken vier dagen vóór het jaarlijkse feest van het Pascha, op de dag dat zij moeten beginnen er zich op voor te bereiden. Hij wil hen direct bij het ingaan van het land herinneren aan hun bevrijding uit Egypte. Daar ligt de oorsprong. Als ze hierover nadenken, zullen ze zeker God verheerlijken als “de Alfa en de Oméga” (Op 22:13) van hun welzijn en geluk.
Pascha, Rode Zee en Jordaan stellen alle drie Christus in Zijn werk op het kruis voor. In het Pascha heeft God Zijn volk van het oordeel bevrijd, dat in plaats van op het volk op het lam is gekomen (1Pt 1:18-19). Het Pascha is het begin van Gods bevrijdende handelen. Zijn bevrijdende handelen wordt gevolgd door de doortocht door de Rode Zee, waar God de vijand van Zijn volk oordeelt.
De Heer Jezus heeft in Zijn dood aan het kruis “de overheden en de machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en door het [kruis] over hen getriomfeerd” (Ko 2:15) en daardoor Gods volk uit zijn gevangenschap bevrijd. Zijn bevrijdende handelen heeft zijn voltooiing in de doortocht door de Jordaan gekregen. Daar heeft God met de ark als een beeld van Zijn Zoon gehandeld, zowel in het oordeel van de dood als in de opstanding (Ps 114:3).
Ze slaan hun kamp op in Gilgal. Deze plaats krijgt die naam pas als de besnijdenis daar heeft plaatsgevonden (Jz 5:9). Maar hier al wordt erop gewezen omdat ze op de juiste grond zijn voor het uitvoeren van de besnijdenis: op opstandingsterrein. De betekenis van de besnijdenis komt in Jozua 5.
20 - 24 Twaalf stenen opgericht in Gilgal
20 Die twaalf stenen die zij uit de Jordaan genomen hadden, richtte Jozua op in Gilgal. 21 Hij zei tegen de Israëlieten: Wanneer uw kinderen morgen aan hun vader vragen: Wat betekenen deze stenen, 22 dan moet u uw kinderen laten weten: Op het droge stak Israël deze Jordaan over, 23 want de HEERE, uw God, heeft het water van de Jordaan voor uw ogen doen opdrogen, totdat u overgestoken was, zoals de HEERE, uw God, met de Schelfzee gedaan heeft, die Hij voor onze ogen heeft doen opdrogen, totdat wij overgestoken waren, 24 opdat alle volken van de aarde zouden weten dat de hand van de HEERE sterk is; opdat u de HEERE, uw God, alle dagen vreest.
Twaalf mannen hebben ieder een steen uit de Jordaan mee naar de oever genomen. Deze stenen worden in Gilgal opgericht tot een gedenkteken voor het nageslacht. Twaalf andere stenen zijn al door Jozua midden in de Jordaan opgericht, ook tot een gedenkteken. Het zijn twaalf stenen om daarmee het hele volk van God voor te stellen. De stenen in de Jordaan staan op de plaats waar de ark heeft gestaan. Daar, in de Jordaan, vindt als het ware eenmaking plaats van het volk met de ark op de plaats van het oordeel.
Zo is het ook voor ons. De gelovige is geoordeeld in Christus, bij Zijn gaan in de dood. Maar de ark is ook weer uit de Jordaan omhooggekomen. De twaalf stenen aan de oever van de Jordaan herinneren de gelovige eraan dat hij met Christus is gestorven én opgestaan. Beide aspecten – Zijn dood en Zijn opstanding – vinden we in de brief aan de Kolossenzen. Over Zijn dood en onze vereenzelviging daarmee lezen we: “In Hem bent u ook besneden met een besnijdenis, niet met handen verricht, in het uittrekken van het lichaam van het vlees, in de besnijdenis van Christus” (Ko 2:11). Over Zijn opstanding en onze vereenzelviging daarmee lezen we: “Met Hem begraven in de doop. In Hem bent u ook mee opgewekt door het geloof in de werking van God, Die Hem uit [de] doden heeft opgewekt” (Ko 2:12).
De kinderen zullen ons naar ons leven in het land vragen, naar het genieten van de hemelse zegeningen. Met nadruk wordt tegen de vaders gezegd dat zij hun kinderen zullen vertellen, hoe de HEERE te werk is gegaan om hun het land te geven. Toekomstige geslachten moeten het vertellen alsof ze er zelf bij geweest zijn en het hen persoonlijk betreft.
Zo is het ook met het hele werk van de Heer Jezus. Het is ver vóór onze tijd gebeurd, maar toch kunnen we erover vertellen alsof we erbij zijn geweest. De relatie met de Rode Zee wordt gelegd, want alles wat we bezitten in Christus is ook het gevolg van het wegdoen van onze zonden. Daarom wordt er in de brief die over onze geestelijke zegeningen gaat, ook gesproken over de vergeving van onze zonden: “In Wie wij de verlossing hebben door Zijn bloed, de vergeving van de overtredingen” (Ef 1:7).
We zien ook een volgorde in het uitleggen van de betekenis van het teken. Eerst wordt als verklaring van het teken gegeven dat het herinnert aan het tegenhouden van het oordeel (vers 7). Hier is het een getuigenis dat we in het land ingetrokken zijn als gevolg van de dood van de Heer Jezus (verzen 22-24).
Deze waarheden horen thuis in het christelijk gezin. Vaders moeten in staat zijn uit te leggen wat de dood van de Heer Jezus te maken heeft met het wonen in het land. Dat moeten ze niet overlaten aan leraren in de gemeente of aan de broeder die bijbelles geeft. Deze overlevering moet doorgaan. Kinderen moeten het van hun vaders horen. Wel moet ieder kind het toetsen aan de Schrift, dat is zijn verantwoordelijkheid.