Inleiding
Kaleb herinnert Jozua aan wat de HEERE tegen Mozes heeft gezegd. Als beloning voor zijn trouw zou hij Hebron als erfelijk bezit ontvangen. De naam Hebron heeft een prachtige betekenis, namelijk ‘gemeenschap’. Gemeenschap wil zeggen dat iemand met een ander iets deelt wat voor beiden belangrijk is. In deze naam komt wel de grootste zegen tot uiting die we ons kunnen indenken.
In 1 Johannes 1 staat: “Onze gemeenschap nu is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus” (1Jh 1:3b). Dit houdt in dat we met de Vader spreken over de Zoon en met de Zoon over de Vader. Hoe beter we de Vader en de Zoon leren kennen, des te meer zullen we daarvan genieten. Deze gemeenschap geeft “volkomen blijdschap” (1Jh 1:4). Als wij trouw zijn, zal dat ons deel zijn.
In Jozua 14 begint de verdeling van het eigenlijke land, een verdeling die ons tot en met Jozua 19 wordt meegedeeld. Dat is geen droge opsomming. Het verdelen van het land en de beschrijving van wat ieder krijgt, zijn een beeld van bepaalde geestelijke oefeningen die plaatsvinden en die samenhangen met de geestelijke gezindheid.
Eerst wordt door het lot aan tweeënhalve stam in het land Kanaän het erfelijk bezit toegewezen: Juda (Jozua 14-15) en vervolgens de twee zonen van Jozef met een erfelijk bezit voor Efraïm (Jozua 16) en een erfelijk bezit voor de andere halve stam Manasse (Jozua 17). Deze toewijzing vindt plaats in Gilgal. De andere zeven stammen (Benjamin, Simeon, Zebulon, Issaschar, Aser, Naftali en Dan) krijgen hun erfelijk bezit toegewezen in Silo (Jozua 18-19). Aan de toewijzing aan de stammen gaat tot onze lering en bemoediging het schitterende voorbeeld van Kaleb vooraf.
1 - 5 Wie het land verdelen en de werkwijze
1 Dit is wat de Israëlieten als erfbezit hebben ontvangen in het land Kanaän, wat de priester Eleazar en Jozua, de zoon van Nun, en de familiehoofden van de stammen van de Israëlieten, hun als erfbezit toegewezen hebben. 2 Door het lot [werd] hun het erfelijk bezit [toegewezen], zoals de HEERE door de dienst van Mozes geboden had met betrekking tot de negenenhalve stam. 3 Want aan de twee stammen en de halve stam had Mozes een erfelijk bezit gegeven aan de overzijde van de Jordaan, maar aan de Levieten had hij geen erfelijk bezit in hun midden gegeven. 4 Immers, de nakomelingen van Jozef bestonden uit twee stammen, Manasse en Efraïm, maar aan de Levieten gaven zij geen deel van het land, maar steden om te bewonen, met hun weidegronden, voor hun vee en hun bezittingen. 5 Zoals de HEERE Mozes geboden had, zo hebben de Israëlieten [dat] gedaan toen ze het land verdeelden.
Het toewijzen van het erfelijk bezit aan de stammen gebeurt door Eleazar, Jozua en de familiehoofden van de stammen. Het is opmerkelijk dat Eleazar als eerste wordt genoemd, vóór Jozua. Beiden zijn ze een beeld van de Heer Jezus. Jozua is een beeld van de leiding van de Geest. Eleazar is de hogepriester in het land, zoals Aäron het tijdens de woestijnreis is geweest. Aäron ziet op zwakheden en verzoekingen. Eleazar is een beeld van de Heer Jezus Die ons helpt het land binnen te trekken, dat wil zeggen de geestelijke zegeningen in bezit te nemen.
De Heer Jezus kent alle hindernissen voor het in bezit nemen van de hemelse zegening. Daarom hebben we Hem nodig als onze Hogepriester om onze zegeningen te leren kennen en daarom wordt Eleazar als een beeld van Hem hier het eerst genoemd. Onze zegeningen zijn allemaal verbonden met de Heer Jezus verheerlijkt in de hemel. Om Hem gaat het en de zegen is dat we Hem beter leren kennen.
Met Hem is alle waarheid verbonden: de hele waarheid van bijvoorbeeld het eeuwige leven, het Vaderhuis, gemeenschap met de drie-enige God, de gemeente verbonden met Hem in de hemel, als lichaam, als huis, als bruid, het kindschap, het zoonschap, dat we erfgenamen zijn, de nieuwe mens, de nieuwe schepping. Al deze waarheden liggen buiten de oude schepping. Al die zegeningen kunnen alleen door gebedsstrijd op de knieën veroverd worden, door harde en volhardende strijd.
De namen van de familiehoofden worden in Numeri 34 gegeven (Nm 34:16-29). Hun aanwezigheid en toezicht bij het verdelen zal ervoor zorgen dat enige verdachtmaking op bevoordeling van de een of andere stam geen enkele kans krijgt. Elke stam zal tevreden kunnen zijn met het hem toegewezen erfelijk bezit. De familiehoofden stellen verantwoordelijke broeders voor die de leden van Gods volk in een plaatselijke gemeenschap helpen hun erfelijk bezit – de geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten – in bezit te nemen. Zij stellen door hun onderwijs vanuit de Schrift de waarheden voor die verbonden zijn met de Heer Jezus.
6 - 12 Kaleb vraagt om wat hem is beloofd
6 Toen kwamen de nakomelingen van Juda bij Jozua in Gilgal. En Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keneziet, zei tegen hem: U weet zelf van het woord dat de HEERE tegen Mozes, de man Gods, over mij en over u gesproken heeft in Kades-Barnea. 7 Ik was veertig jaar oud toen Mozes, de dienaar van de HEERE, mij vanuit Kades-Barnea uitstuurde om het land te verkennen en toen ik hem verslag uitbracht zoals het in mijn hart was. 8 Maar mijn broeders die met mij opgetrokken waren, deden het hart van het volk smelten; ikzelf echter volhardde [erin] de HEERE, mijn God, na te volgen. 9 Toen zwoer Mozes op die dag: Het land dat uw voet betreden heeft, zal voor eeuwig voor u en uw kinderen tot erfelijk bezit zijn, omdat u [erin] volhard hebt de HEERE, mijn God, na te volgen. 10 En zie, nu heeft de HEERE mij in het leven behouden, zoals Hij gesproken heeft. Het is nu vijfenveertig jaar [geleden] dat de HEERE dit woord tot Mozes gesproken heeft, toen Israël door de woestijn trok, en nu, zie, ik ben vandaag vijfentachtig jaar oud. 11 Ik ben vandaag nog even sterk als ik was op de dag toen Mozes mij uitstuurde. Zoals mijn kracht toen was, zo is mijn kracht nu, om te strijden en om uit te gaan en om in te gaan. 12 Nu dan, geef mij dit bergland, waarover de HEERE op die dag gesproken heeft. U hebt zelf immers op die dag gehoord dat daar de Enakieten waren, en grote versterkte steden. Misschien zal de HEERE met mij zijn, zodat ik hen verdrijf, zoals de HEERE gesproken heeft.
De eersten die zich melden om hun deel van het land in bezit te nemen zijn de Judeeërs. Toch horen we niet van het verlangen van de hele stam, maar van slechts één man. Vaak betreft het slechts één in een familie of een enkeling in de plaatselijke gemeente. Maar daardoor kunnen ook anderen enthousiast worden. Als een van de familiehoofden (vers 1) ziet Kaleb niet alleen toe op een rechtvaardige verdeling, maar vraagt hij ook een erfelijk bezit voor zichzelf.
Het is te begrijpen dat Kaleb voorop komt. Hij heeft vijfenveertig jaar naar dit moment uitgezien. Hij is nu vijfentachtig. Zijn enthousiasme is onverminderd gebleven. De hoop op de inlossing van wat hem is beloofd, heeft hem kracht gegeven de woestijnreis mee te maken zonder klagen. Hij is er een voorbeeld van dat het verwachten van de Heer en van wat Hij heeft beloofd, kracht geeft voor de wandel (Js 40:31).
Zijn kracht ligt niet in vroegere overwinningen. Hij teert niet op voorbijgegane glorie, terwijl hij indrukwekkende verhalen uit een grijs verleden vertelt. Nee, Kaleb is nog vol energie om nieuwe geloofsoverwinningen te behalen. Hij is nog even sterk als toen. Als men oud wordt, hoeft de geestelijke kracht niet af te nemen. Integendeel. Het getuigenis dat Kaleb voor Jozua uitspreekt, gaat niet alleen over vroeger, maar gaat ook en met name over nu.
Hij is een Keneziet. In Genesis 15 worden de Kenezieten genoemd als een volksstam die in Kanaän woont (Gn 15:19). Het is ook mogelijk dat het de aanduiding is van een familie in Juda. Zijn voorouders zijn vermoedelijk opgenomen in het volk van God. En juist deze man is zo’n groot voorbeeld. Velen die niet zijn opgegroeid in het midden van Gods volk, tonen vaak een groter verlangen naar geestelijke zegen dan zij die erin zijn opgegroeid. Dat kan ons beschamen. Kaleb wordt nog steeds de Keneziet genoemd.
Kaleb herinnert Jozua eerst aan het woord dat de HEERE tot Mozes over hem heeft gesproken (vers 7). Vervolgens herinnert hij eraan dat Mozes, in overeenstemming met wat de HEERE heeft gezegd, hem als beloning voor zijn trouw een erfelijk bezit heeft toegezegd (vers 9; Dt 1:36). Voor Kaleb zijn dat allemaal geen loze woorden. Hij gaat nu claimen wat hem is beloofd. Dit is taal naar het hart van de HEERE.
Kaleb betekent ‘van ganser harte’. Zo heeft hij alles gedaan en zo doet hij het nog steeds. Wij moeten ook geen lauwe christenen zijn. Hij verhaalt hoe het hem is vergaan, vijfenveertig jaar geleden, als hij is uitgezonden om het land te verkennen en zijn medeverkenners het hart van het volk hebben doen smelten. Hij is met zijn hele hart aan zijn opdracht gewijd gebleven (vers 8). Mozes heeft bevestigd dat hij de HEERE volkomen is nagevolgd (vers 9). Die toewijding is er nog steeds als hij hier voor Jozua staat. Vanwege die toewijding krijgt hij Hebron (vers 14).
Kaleb wordt vele malen samen met Jozua genoemd. Allen die zo toegewijd zijn, worden ook steeds met de ware Jozua, de Heer Jezus, verbonden en in één adem met Hem genoemd. Jozua is ook een beeld van de leidsman. In de verbinding tussen Jozua en Kaleb is ook de combinatie te zien van het toegewijde leiderschap in de gemeente. Leider van het volk is hij die zelf door strijd de zegeningen in bezit heeft genomen en leeft in de hemelse dingen. Het gaat niet om een sterke persoonlijkheid, om redenaarstalent of organisatievermogen, maar om toewijding aan en verbondenheid met de Heer Jezus.
Kaleb kent volharding. Hij heeft velen zien vallen in de woestijn. Allen van zijn leeftijd zijn gestorven. Hij is een uitzondering, samen met Jozua. Hij is nu een oud man, maar niet van dagen zat. Het wachten zal hem niet altijd gemakkelijk gevallen zijn, maar hij heeft geleefd bij het woord dat de HEERE heeft gesproken. Gods Woord heeft in hem volharding gewerkt en het vertrouwen dat God voor hem aan het werk is (Js 64:4). Nu moet hij nog steeds volharden, want hij heeft het nog niet. Hij moet het nog veroveren. Maar hij spreekt vol vertrouwen uit dat hij erin zal slagen.
Hij wil het gebied met reuzen en versterkte steden. Hij ziet de werkelijkheid, het is geen hoogmoed. Maar hij rekent op de trouw van de HEERE. In bescheidenheid spreekt hij over “misschien” (vers 12). Hij rekent niet op eigen kracht, hoe sterk hij zich ook voelt, maar op de HEERE. Maar als de HEERE dan ook met hem is, is er bij hem geen enkele twijfel over de uitkomst.
Kaleb is niet hoogmoedig. Hoogmoed is een gevaar dat bij het klimmen van de jaren groter wordt. De waarschuwing “al wat in de wereld is: de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld” (1Jh 2:16) is aan jongelingen in het geloof gericht. Maar hoewel deze drie gevaren met name voor de jongelingen gelden, is een ruimere toepassing zeker geoorloofd.
Het is gevaarlijk om te zeggen dat anderen niets te maken hebben met wat voor een bepaald groeistadium speciaal geldt. Vaders en kinderen in het geloof moeten ook de waarschuwing voor de jongelingen ter harte nemen. In verband met de fasen van geestelijke groei waarover Johannes in zijn eerste brief spreekt – kinderen, jongelingen en vaders (1Jh 2:12-18) –, kunnen we het volgende zeggen: voor de kinderen in het geloof is “de begeerte van het vlees” in het bijzonder gevaarlijk, voor de jongelingen is dat “de begeerte van de ogen”, en voor de vaders in Christus, de volwassen gelovigen, is dat de “hoogmoed van het leven”.
13 - 15 Kaleb krijgt Hebron
13 Toen zegende Jozua hem en hij gaf Kaleb, de zoon van Jefunne, Hebron als erfelijk bezit. 14 Daarom werd Hebron voor Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keneziet, tot erfelijk bezit tot op deze dag, omdat hij [erin] volhard had de HEERE, de God van Israël, na [te volgen]. 15 De naam van Hebron was vroeger stad van Arba, die een groot man was onder de Enakieten. En het land rustte van de strijd.
Zoals steeds blijkt, zien we ook hier de volledige eenheid tussen wat Mozes heeft gezegd en wat Jozua doet. Jozua handelt geheel overeenkomstig wat de HEERE en Mozes hebben gezegd en geeft Hebron aan Kaleb als erfelijk bezit. De oorsprong van Hebron is sterk met de dood verbonden. Daar sterft Sara en daar begraaft Abraham haar (Gn 23:2,19). Het is de plaats die herinnert aan het einde van de mens. Het is de stad van de dood, het graf is daar. Daaraan wordt Kaleb voortdurend herinnerd. Wat voor reus er ook is (Arba = reus), die vindt daar zijn einde.
Maar er is ook de gedachtenis aan een nieuwe mens die in gemeenschap leeft met de Heer Jezus – zoals gezegd, betekent Hebron ‘gemeenschap’. Jozef is door zijn vader vanuit Hebron gezonden om zijn broers te zoeken (Gn 37:14). Zo is de Heer Jezus vanuit de gemeenschap met de Vader naar de wereld gezonden. In Hebron is David door alle stammen van Israël tot koning gekroond (2Sm 5:3). Er is ook gemeenschap tussen het volk van God en de Heer Jezus. Jozef en David zijn beiden een beeld van de Heer Jezus.
In aansluiting op het verzoek van Kaleb en de geloofstaal die daaruit spreekt, eindigt het hoofdstuk met de vermelding dat het land van de strijd rust. De rust in het land wordt hier verbonden met de werken van het geloof van Kaleb. Dat wijst erop dat vertrouwen op de Heer, dat Hij ons in staat stelt onze zegeningen in bezit te nemen, rust geeft.