Inleiding
Nadat alle stammen hun erfelijk bezit hebben ontvangen, geeft de HEERE Jozua opdracht om zes vrijsteden aan te wijzen. Drie ervan liggen in het land en drie in het Overjordaanse. De drie vrijsteden in het land liggen alle drie in een bergland (vers 7), hooggelegen en daardoor goed zichtbaar. De vrijsteden zijn een voorziening van God in geval van doodslag. De doodslager kan daarheen vluchten wanneer hij per ongeluk iemand heeft gedood.
Elke plaatselijke gemeente mag zo’n vrijstad zijn. Ieder mens die zich bewust wordt schuldig te staan aan de dood van de Heer Jezus, mag daarheen vluchten. Hij hoort daar over de vergeving van zijn zonden, die op grond van diezelfde dood van Christus kan worden geschonken. Wie niet daarheen vlucht, komt om door de hand van de bloedwreker, dat is God Zelf. “Vreselijk is het te vallen in [de] handen van [de] levende God” (Hb 10:31).
1 - 2 Opdracht om vrijsteden aan te wijzen
1 Verder sprak de HEERE tot Jozua: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg: Wijs voor uzelf de vrijsteden aan waarover Ik door de dienst van Mozes met u gesproken heb,
God heeft altijd vrijsteden in Zijn gedachten gehad (Ex 21:12-13; Nm 35:9-15). Drie bij name genoemde vrijsteden zijn al in het Overjordaanse aangewezen (Dt 4:41-43). Nu worden er nog drie steden in het land aangewezen. Daarover heeft Mozes ook al in de vlakten van Moab gesproken (Dt 19:1-7). Voordat ze bij name worden genoemd, zegt de HEERE eerst voor wie de vrijsteden bedoeld zijn.
3 - 5 Voor wie de vrijsteden bedoeld zijn
3 zodat iemand die een doodslag heeft begaan, die iemand zonder opzet, niet met voorbedachten rade, doodgeslagen heeft, daarheen kan vluchten, opdat ze voor u tot een toevlucht zijn tegen de bloedwreker. 4 Als hij naar een van die steden vlucht, moet hij bij de ingang van de stadspoort gaan staan en zijn woorden spreken ten aanhoren van de oudsten van die stad. Vervolgens moeten zij hem bij zich in de stad opnemen en hem een plaats geven, zodat hij bij hen kan wonen. 5 En als de bloedwreker hem achtervolgt, mogen zij hem die de doodslag begaan heeft, niet in zijn hand overleveren, omdat hij zijn naaste niet met voorbedachten rade doodgeslagen heeft, en hem tevoren niet haatte.
God ziet vooruit dat het kan gebeuren dat iemand uit het volk zich het land onwaardig maakt. Door doodslag wordt het land verontreinigd door bloed. Zo iemand kan worden gedood door de bloedwreker. Hij kan niet blijven leven in het erfdeel. In Zijn genade voorziet God in het geval dat iemand per ongeluk een ander doodt. Dat is een groot verschil met iemand die bewust een ander doodt. In het ene geval is er alleen sprake van een schuldige hand, in het andere geval ook van een schuldig hart. Als het per ongeluk gebeurt, kan het erfdeel toch worden genoten, maar wel in beperkte mate, namelijk in een van de vrijsteden.
We kunnen dit toepassen op de dood van de Heer Jezus, waardoor het volk zichzelf onwaardig heeft gemaakt nog langer in het erfelijk bezit te leven. Maar God rekent het volk het doden van de Heer Jezus niet toe als bewust gedaan. Daarom bidt de Heer Jezus aan het kruis: “Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lk 23:34a; vgl. Hd 3:17; 1Tm 1:13).
Het volk heeft zijn thuis moeten verlaten, zoals iedere doodslager dat moet. Israël heeft het verkeerde geslacht moeten verlaten door zich te bekeren en te laten dopen (Hd 2:40-41). Daardoor nemen zij die dit doen, een nieuwe plaats in. Ze nemen de toevlucht tot de gemeente, hun vrijstad (vgl. Hb 6:18). Dit is nog steeds zo. We kunnen dit ook toepassen op de plaatselijke gemeente, die een toevluchtsoord zal zijn voor ieder die op de vlucht is voor het oordeel van God over zijn zonden. Daar kan hij horen over belijdenis en vergeving.
Het ontkomen aan de bloedwreker door het ingaan in de vrijstad begint met een eerlijke belijdenis in de stadspoort, de plaats waar het bestuur van de stad recht spreekt (Ru 4:1,11). De gemeente van Israël (vers 6) moet vaststellen of het per ongeluk is gebeurd. Als de doodslager niet schuldig wordt bevonden, mag hij in de stad komen. Stéfanus zegt tegen de oudsten van Israël dat zij moordenaars van “de Rechtvaardige”, dat is de Heer Jezus, zijn (Hd 7:52). Voor hen is er geen vrijstad. Daarom is in het jaar 70 over hen het oordeel gekomen in de verwoesting van Jeruzalem.
6 Duur van het verblijf in de vrijstad
6 Dan moet hij in die stad [blijven] wonen, totdat hij terecht zal staan voor de gemeenschap, totdat de hogepriester die [er] in die dagen zijn zal, sterft. Daarna mag hij die de doodslag begaan heeft, terugkeren en [weer] naar zijn stad gaan, en naar zijn huis, naar de stad waaruit hij gevlucht was.
De dood van de hogepriester betekent het einde van de dienst van de hogepriester. Profetisch betekent dit dat de Heer Jezus, Die nu Zijn dienst in het hemels heiligdom voor de gemeente uitoefent, met die dienst stopt als Hij de gemeente tot Zich heeft genomen. Het gevolg daarvan is dat Hij weer in verbinding treedt met Israël, dat door Hem weer in het aardse erfelijk bezit zal worden gebracht.
Er is ook een toepassing op ons, voor wie deze dingen in de eerste plaats zijn gebeurd en beschreven (1Ko 10:6,11). De geschiedenis van de christenheid is dezelfde als die van Israël. De afvallige christenen zullen omkomen, zij zullen geen erfelijk bezit hebben. Waar dwaalleer is over de Heer Jezus, is er medeschuld aan de dood van de Heer Jezus. Dwaalleraren plaatsen Hem door hun dwaalleer buiten de christenheid. Ze zeggen als het ware dat er voor Hem, de Christus van de Schriften, geen plaats is in de christenheid. Zo verklaren zij Hem in geestelijke zin dood.
Maar er is onderscheid te maken. Enerzijds zijn daar de misleiders en dwaalleraren en anderzijds de grote menigte die zich in onwetendheid schuldig maakt aan de doodslag van de Heer Jezus. Wie tegen beter weten in blijft op een plaats waar voor de Christus van de Schriften geen plaats is, wordt een bewuste doodslager. Het is onvermijdelijk dat hij in handen van de bloedwreker valt, omdat hij meegesleept wordt in deze boosheid.
Wie echter tot de erkenning komt dat de Christus van God ‘vermoord’ wordt in de kerk of groep waar hij zich bevindt, mag de toevlucht nemen tot de vrijstad. Dat is een plaatselijke gemeente waar Christus centraal staat in overeenstemming met wat God van Hem heeft bekendgemaakt in Zijn Woord.
7 - 9 De vrijsteden en voor wie ze bedoeld zijn
7 Toen zonderden zij af: Kedes in Galilea, in het bergland van Naftali, Sichem, in het bergland van Efraïm, en Kirjath-Arba, dat is Hebron, in het bergland van Juda. 8 En aan de overzijde van de Jordaan, ten oosten van Jericho, bestemden zij [tot vrijsteden]: Bezer, in de woestijn, op de hoogvlakte, van de stam Ruben, Ramoth in Gilead, van de stam Gad, en Golan in Basan, van de stam Manasse. 9 Dit zijn de steden die aangewezen zijn voor al de Israëlieten en voor de vreemdeling die te midden van hen verblijft, zodat iedereen die zonder opzet iemand doodslaat, daarheen kan vluchten, zodat hij niet door de hand van de bloedwreker hoeft te sterven, totdat hij voor de gemeenschap [terecht]gestaan heeft.
De steden worden ‘afgezonderd’, dat wil zeggen apart gesteld van de andere steden, voor God voor een door Hem bepaald doel. De drie steden in het Overjordaanse worden nog eens genoemd, naar hun ligging van zuid naar noord. De steden in het land worden genoemd van noord naar zuid.
Kedes (betekent ‘heilig’) ligt in het noorden, in Galiléa. De Heer Jezus heeft dertig jaar in Nazareth in Galiléa gewoond. Daar heeft Hij gediend en Zijn discipelen en de menigten onderwezen. Hij is voor hen een toevluchtstad. Sichem (betekent ’schouder’) ligt in het midden, in Efraïm. Bij Sichem ligt de bron van Jakob (Jh 4:5), waar de Heer Jezus met de Samaritaanse vrouw spreekt en Hij voor haar de toevluchtstad wordt (Jh 4:7,25-26,39). Hebron (betekent ‘gemeenschap’) ligt in het zuiden. Wie tot de Heer Jezus de toevlucht neemt, komt in gemeenschap met Hem, de Heilige van God.
Een kenmerk van een vrijstad is dat hij in het gebergte, dat wil zeggen hoog, ligt (vgl. Mt 5:14). Dat spreekt van een verheven plaats in het land. De vrijstad is voor allen zichtbaar als een voortdurend teken van de genade van God.
De vrijsteden zijn ook Levietensteden. Wie er de toevlucht heeft genomen, bevindt zich in een omgeving waar men in de tegenwoordigheid van priesterdienst en onderwijs is. Er is verlies van het erfelijk bezit, maar er is ook winst, door voortdurend bij Levieten te zijn. Het is een groot voorrecht in de eindtijd, waarin wij leven, in een stad – als beeld van een plaatselijke gemeente – te zijn, waar men begrijpt wat priesterdienst is en waar Gods Woord zuiver wordt uitgelegd.