Inleiding
Voordat de doortocht plaatsvindt, ontmoeten we in dit hoofdstuk Rachab. In het Nieuwe Testament wordt gesproken over het “geloof” van “Rachab de hoer” en over de “werken” van “Rachab de hoer”:
“Door [het] geloof kwam Rachab de hoer niet om met de ongelovigen, daar zij de verspieders met vrede had opgenomen” (Hb 11:31).
“En is niet evenzo ook Rachab de hoer op grond van werken gerechtvaardigd, toen zij de boodschappers opgenomen en langs een andere weg uitgelaten had?” (Jk 2:25).
Rachab verbindt zich met het volk van God nog voordat het een overwinning heeft behaald. Door haar houding geeft zij haar verbinding met Jericho op. Zij gelooft dat het oordeel over de stad komt. Zij gelooft echter ook in de barmhartigheid van God. Aan haar verzoek om haar hele familie van het oordeel te redden wordt voldaan.
Dit soort geloof hebben wij nodig om de zegeningen die God ons heeft gegeven ook te kunnen genieten. Aan de ene kant horen we bij de gemeente van God en aan de andere kant zonderen we ons af van de wereld die onder het oordeel ligt. Om dit waar te maken moet voor ons leven wat Rachab in vers 11b zegt: “Want de HEERE, uw God, is een God boven in de hemel en beneden op de aarde.”
Naast de praktische toepassing voor ons is er in de geschiedenis van Rachab ook een toepassing voor de toekomst voor het volk Israël. Hetzelfde kunnen we doen met het boek Handelingen, waarin het ontstaan en de eerste jaren van de gemeente worden beschreven. Voordat het volk het land binnentrekt, laat God ons in Rachab zien dat het naar Zijn gedachten is ook de heidenen in Zijn volk in te voeren.
Als Gods volk op het punt staat de zegen in bezit te nemen, toont deze geschiedenis dat God die zegen ook openstelt voor de heidenen. Rachab hoort bij ‘de volken in het vlees’ die nergens recht op of deel aan hebben (Ef 2:11-12), maar tot wie de zegen van God evengoed komt als tot Zijn aardse volk. En onder die volken neemt zij ook nog eens een te verafschuwen plaats in: die van een hoer. In haar opneming in het volk van God schittert Gods genade op een grootse manier.
Bij de doortocht door de Rode Zee zien we geen figuur als Rachab, want na die doortocht komt het volk in de woestijn. De woestijn hoort niet bij de raadsbesluiten van God. Wanneer God vanuit de braamstruik tot Mozes spreekt over Zijn plan om het volk uit Egypte te voeren en naar het beloofde land te brengen, spreekt Hij ook niet over de woestijn (Ex 3:4,8).
Het land is het land van de zegen. Het volk staat op het punt de raadsbesluiten van God, die louter zegen bevatten, binnen te trekken. En als het om zegen gaat, betrekt God de volken erbij en mogen zij daar ook deel aan hebben. Het is als met de wet en de genade. De wet is aan één volk gegeven: Israël. De genade blijft niet tot één volk beperkt, maar gaat verder: tot alle mensen. Zo kunnen alle mensen aan Gods zegen deel krijgen als zij een geloof hebben als dat van Rachab.
Wanneer Israël in de toekomst, nadat het tot bekering is gekomen, in het land zal zijn, zal er ook een grote massa uit de volken in de zegen delen. Aan die zegen krijgen de volken deel door middel van de boodschappers die de Heer zal uitzenden (Mt 25:31-40). Het begin van de gemeente laat ook zien dat de volken toegang krijgen tot de zegen (Hd 8:26-39; 10:44-48).
De eerste toepassing is dat God in de huidige christelijke tijd Zijn volk verzamelt uit alle volken om hen met het verheerlijkte Hoofd, Christus, in de hemel te verbinden. De gemeente, het lichaam van Christus, is niet alleen met Hem verbonden, maar met Hem eengemaakt in de hemel. Daarom hebben wij daar onze plaats.
In Handelingen zijn de eerste heidenen van wie we lezen dat zij tot geloof komen mensen met een hoge maatschappelijke positie. We lezen over een kamerling die de schatbewaarder, ofwel de minister van financiën, van de koningin van Ethiopië is (Hd 8:27) en over een Romeinse hoofdman (Hd 10:1). Maar hier wordt ons een hoer voorgesteld. Zo wordt zij twee keer in het Nieuwe Testament genoemd (Hb 11:31; Jk 2:25). Dat zij in Gods volk wordt opgenomen, laat Gods bijzondere genade zien. Die genade schittert helemaal als we opmerken dat zij zelfs een van de voormoeders van de Heer Jezus wordt (Mt 1:5).
1 - 7 De verkenners bij Rachab
1 Daarna stuurde Jozua, de zoon van Nun, er vanuit Sittim in het geheim twee mannen als verkenners op uit, [en] zei: Ga [op weg], bekijk het land en Jericho. Zij gingen en kwamen in het huis van een vrouw, een hoer, van wie de naam Rachab was, en zij sliepen daar. 2 Toen werd tegen de koning van Jericho gezegd: Zie, er zijn hier deze nacht mannen gekomen van de Israëlieten om het land te verkennen. 3 Daarop stuurde de koning van Jericho [boden] naar Rachab om te zeggen: Breng de mannen naar buiten die naar u toe gekomen zijn [en] die uw huis zijn binnengegaan, want zij zijn gekomen om het hele land te verkennen. 4 Maar de vrouw had die beide mannen ontvangen en zij had hen verborgen. Zij zei: Inderdaad zijn er mannen naar mij toe gekomen, maar ik wist niet waar zij vandaan [kwamen]. 5 En het gebeurde bij het sluiten van de poort, toen het donker was, dat die mannen naar buiten gingen. Ik weet niet waar die mannen heen gegaan zijn. Achtervolg hen snel, u zult hen zeker inhalen. 6 Maar zij had hen op het dak laten klimmen en hen verborgen onder de vlasstengels, die door haar op het dak uitgespreid waren. 7 De mannen achtervolgden hen op de weg naar de Jordaan, tot aan de doorwaadbare plaatsen. En men sloot de poort, nadat hun achtervolgers er waren uitgegaan.
Jozua stuurt er twee verkenners op uit. Dit is niet nodig om te beslissen over een eventueel binnentrekken van het land. Die beslissing is al genomen (Jz 1:11). Waarom is het dan nodig? Gaat trouwens de HEERE Zelf niet voor hen uit? Dit verkennen is niet zoals dat eerder vanuit de woestijn is gebeurd. Daar is het vanwege het ongeloof van het volk. Hier is het omdat God ons wil laten zien dat Hij de Zijnen wil inschakelen als Zijn instrumenten en dat daarbij onze verantwoordelijkheid ten volle overeind blijft staan. Wij moeten de situatie die wij het hoofd moeten bieden in ogenschouw nemen om met inzicht en in afhankelijkheid van Hem te handelen.
Door het verkennen komt aan het licht dat het hart van de inwoners van het land is weggesmolten (vers 11). Dat te weten zal Israël bemoedigen. Tevens ligt het in Gods bedoeling om Rachab en haar familie te redden. Hij is een werk in haar hart begonnen. De verkenners worden door Hem gebruikt om dat werk te voltooien.
Het land en Jericho moeten worden verkend. Jericho is de deur naar het land en moet eerst worden veroverd wil het land kunnen worden ingenomen. Jericho is een beeld van de wereld. Zij stelt de wereld voor als het systeem waardoor de satan ons wil verhinderen om ons geestelijk erfdeel in bezit te nemen. De wereld oefent grote aantrekkingskracht op ons uit. Zolang dat het geval is, zijn wij zwak. We moeten het daarom eerst veroordelen in ons hart, zodat we vrij zijn van elke gebondenheid aan de wereld.
De verkenners moeten het land verkennen. Wil dat zeggen dat wij ook eerst de wereld moeten onderzoeken omdat we dan pas weten waarvan we ons moeten afwenden? Nee. In de weg die God de verkenners laat gaan, zien we hoe het deze twee mannen vergaat. Daardoor leren wij de les met betrekking tot het verkennen van de wereld.
De twee mannen gaan het land in om de macht van de vijand te leren kennen. Maar die macht krijgen ze niet te zien. In plaats daarvan hebben ze in Jericho in Rachab de macht van God ontmoet. God leidt de verkenners regelrecht naar het huis van Rachab. Ze zijn niet ver de stad ingegaan. Mogelijk zijn ze de eerste de beste woning ingegaan die ze kunnen binnengaan. En daarbij is het gebleven. Ze zijn alleen in het huis van Rachab geweest. Daar hebben ze het werk van God in het hart en het leven van Rachab gezien. God is in staat om in die stad en in het hart van een dergelijke vrouw zo’n machtig werk te doen. Op die manier komen ze in aanraking met Gods werk in macht en getuigenis.
Deze handelwijze van God leert ons dat wij, om het werkelijke karakter van de wereld te zien, naar het kruis moeten kijken. In het verwerpen van de Zoon van God wanneer Hij in goedheid op aarde is, zien we de ware aard van de wereld. Tevens zien we daar Gods oordeel over de wereld. Tussen Hem en de wereld is geen enkele band meer. Wie dat ziet, houdt de wereld voor gezien (Gl 6:14). Dit kan alleen worden waargemaakt door mensen in wie God het nieuwe leven heeft gewerkt. Bij hen is een enorme verandering te constateren. Eerst is er liefde voor de wereld en wordt Gods volk gehaat. Nu is er liefde voor Gods volk en wordt de wereld gehaat. Dat is de kracht van het evangelie. Die kracht ontmoeten de verkenners in Rachab. Daarom hoeven ze niet verder het land in.
Veertig jaar eerder hebben twaalf andere Israëlieten het hele land verkend. Tien ervan komen terug vol ongeloof en “lieten een kwaad gerucht uitgaan bij de Israëlieten over het land dat zij verkend hadden” (Nm 13:32-33). We moeten dus op de goede manier verkennen en dat is: zien wat God doet in levens. Dat overtuigt. Een God Die zo machtig is dat Hij mensen zo totaal kan veranderen, is ook machtig het hele land te geven.
Van Rachab wordt vermeld dat “zij de verspieders met vrede had opgenomen” (Hb 11:31). Dat staat lijnrecht tegenover de bedoelingen van de koning van Jericho. Hij zoekt de verkenners om hen om te brengen. De koningen van Kanaän, onder wie die van Jericho, zijn een beeld van de demonen. Zij haten God en Zijn gezanten.
Rachab liegt over de verkenners. Dat is haar oude natuur. We moeten dit niet goedpraten. God brengt iemand niet in omstandigheden om te zondigen (Jk 1:13). Maar we moeten haar ook niet te hard veroordelen. Wat zouden wij doen in een situatie waarbij het gaat om leven of dood voor anderen en onszelf? En hebben mannen Gods als Abraham en David ook niet gelogen in bedreigende situaties (Gn 12:11-13; 1Sm 21:2) en dat vanuit meer egoïstische motieven dan Rachab?
Met alle begrip voor het gedrag van Rachab moet voor ons duidelijk zijn dat liegen niet bij de nieuwe mens hoort, maar bij de oude mens (Ef 4:20-25). Wij zijn nog steeds in gevaar de werken van de oude mens te tonen. Wat Rachab doet, hoort bij de werken van Kanaän. Als ze de waarheid zou hebben gesproken, zou God wel op de een of andere manier hebben kunnen voorkomen dat haar en de verkenners kwaad zou worden gedaan (Gn 19:11; Jr 36:26).
God laat toe dat Rachab liegt. Hij is niet van haar leugen afhankelijk om de verkenners te redden. Voor de mannen is hierdoor wel duidelijk aan welke kant Rachab staat. Met gevaar voor eigen leven heeft ze hen opgenomen. Als de soldaten komen om hen gevangen te nemen, waarschuwt ze hen en verbergt hen. Deze daad is haar geloofsbelijdenis.
Rachab verbergt de verkenners omdat ze weet dat deze mannen haar enige hoop op redding zijn om te ontkomen aan het aanstaande oordeel. Van hun verberging hangt haar bevrijding af. Zij gelooft niet alleen in de God van Israël, maar zij maakt zich hier een met het Israël van God. Ze maakt zich ermee een, terwijl het volk nog niets bezit dan alleen God.
Rachab verbergt de verkenners onder vlasstengels. Dat heeft een mooie geestelijke betekenis. Vlas is de grondstof voor linnen. Linnen spreekt van de rechtvaardige daden van de gelovigen (Op 19:8). Dat Rachab vlas tot haar beschikking heeft en daarmee een goed werk doet, geeft in de geestelijke betekenis aan dat in haar liederlijke leven al eerder een omkeer is gekomen. Zij is ijverig geweest in het goede (Sp 31:13). Daardoor heeft zij in haar huis middelen waarmee zij de verkenners kan beschermen tegen de moordzucht van de vijand.
8 - 11 Getuigenis van Rachab
8 Maar voor zij zich te slapen gelegd hadden, klom zij naar hen toe, op het dak, 9 en zei tegen die mannen: Ik weet dat de HEERE u dit land gegeven heeft en dat de schrik voor u op ons gevallen is, en dat al de inwoners van dit land weggesmolten zijn [van angst] voor u. 10 Want wij hebben gehoord dat de HEERE het water van de Schelfzee voor uw ogen heeft doen opdrogen, toen u uit Egypte ging. En [ook] wat u hebt gedaan met de twee koningen van de Amorieten, Sihon en Og, die aan de andere zijde van de Jordaan waren, die u met de ban geslagen hebt. 11 Toen wij [dat] hoorden, smolt ons hart weg [van angst], en vanwege u bestaat er geen moed meer in iemand, want de HEERE, uw God, is een God boven in de hemel en beneden op de aarde.
Door de belijdenis “ik weet”, geeft zij getuigenis van haar persoonlijk geloof. Ze toont een groter geloof dan de tien eerdergenoemde verkenners. Verder spreekt zij namens alle inwoners van het land een belijdenis uit (verzen 9b-11a). Ze belijdt dat de schrik op allen is gevallen en dat ze allen weggesmolten zijn van angst. Dit is wat Mozes voorzegt, als het volk door de Rode Zee is getrokken: “Niemand zal tegenover u standhouden; de HEERE, uw God, zal over heel het land dat u zult betreden, angst en vrees voor u geven, zoals Hij tot u gesproken heeft” (Dt 11:25; vgl. Ex 15:14-16).
De loutere vaststelling dat het hart van hen weggesmolten is vanwege wat God heeft gedaan, is niet een geloofsbelijdenis die van het oordeel bevrijdt. Van de demonen weten we ook dat zij geloven “dat God één is … en zij sidderen” (Jk 2:19). Dit geloof is niet het reddende geloof, zoals dat bij Rachab persoonlijk aanwezig is. Demonen worden voorgesteld in de koningen van Kanaän. Hun geloof is, evenals dat van de demonen, een geloof in de kracht van God, terwijl ze tegelijkertijd deze God haten. Dat laat de koning van Jericho zien, want hij wil de verkenners doden. Hij kan niet anders dan God haten.
Niet alle mensen die in Kanaän wonen zijn een beeld van de demonen. Velen zijn slechts slaven van demonische machten. Zo iemand is ook Rachab. Voor haar is hoop, niet voor de demonen. Rachab spreekt er in geloof over dat de HEERE het land aan Zijn volk heeft gegeven. Dat brengt geen haat in haar hart, maar vertrouwen. Ze gelooft ook in de HEERE Zelf en dat niet als de God van een bepaald volk alleen, maar als de God van hemel en aarde (vers 11b). Deze belijdenis doet sterk denken aan wat Mozes de Israëlieten heeft voorgehouden en waarvan hij wil dat ze dat ter harte nemen: “[Daarom] moet u heden weten en ter harte nemen dat de HEERE God is, boven in de hemel en beneden op de aarde, niemand anders!” (Dt 4:39).
12 - 13 Rachab pleit voor haar familie
12 Nu dan, zweer mij toch bij de HEERE, omdat ik goedertierenheid aan u bewezen heb, dat u ook goedertierenheid zult bewijzen aan het huis van mijn vader, en geef mij een teken van trouw 13 dat u mijn vader en mijn moeder zult laten leven, en ook mijn broers en mijn zusters met al wat van hen is, en dat u ons leven van de dood redden zult.
Rachab vraagt niet alleen redding voor zichzelf. Hoewel ze niet het hoofd van een gezin is, vraagt ze toch redding voor haar hele familie. Dat is haar wens. Die maakt ze bekend. Ze vertrouwt op de goedheid van God. Het is naar Gods gedachten om families te redden. Dat neemt onze verantwoordelijkheid niet weg om hun daarover te vertellen. Rachab moet ook naar haar familie gaan om tegen hen te zeggen wat nodig is om gered te worden. We moeten uitgaan om het middel tot redding bekend te maken.
De zorg voor haar familie is een bewijs dat ze al met haar hoererij heeft gebroken. Voor een hoer betekenen door God ingestelde familierelaties niets, hoezeer ze er zelf soms het tegendeel van mag beweren. Als er sprake is van een echte bekering, merken we ook een verlangen dat verbroken familierelaties weer worden hersteld.
Er is geen enkel voor God geldig motief te bedenken waarom iemand in de prostitutie gaat of blijft. Nergens in de Bijbel wordt met enig respect of zelfs maar met enig begrip over hoererij gesproken. Altijd wordt het krachtig veroordeeld. Alle zonden zijn erg, maar God bestempelt hoererij als een bijzondere zonde (1Ko 6:18). Maar ook voor een hoer is er genade. Dat zien we in Rachab.
14 - 21 Het reddingsplan
14 Toen zeiden die mannen tegen haar: Als u deze zaak van ons niet bekendmaakt, [zetten wij] ons leven [in] om in uw plaats te sterven. Het zal dan gebeuren, wanneer de HEERE ons dit land geeft, dat wij aan u goedertierenheid en trouw zullen bewijzen. 15 Daarop liet zij hen neer met een touw door het venster, want haar huis bevond zich op de stadsmuur en zij woonde op de muur. 16 En zij zei tegen hen: Ga naar het bergland, anders treffen de achtervolgers u aan. Verberg u daar drie dagen, totdat de achtervolgers teruggekeerd zijn. Daarna kunt u uw weg vervolgen. 17 De mannen zeiden tegen haar: Wij zullen vrij zijn van deze eed aan u, die u ons hebt laten zweren, [tenzij u het volgende doet]: 18 Zie, als wij in het land komen, moet u dit koord van scharlaken draad aan het venster binden waardoor u ons hebt neergelaten. En verzamel bij u in huis uw vader, uw moeder, uw broers en heel uw familie. 19 Dan zal het gebeuren [dat] het bloed van al wie uit de deuren van uw huis naar buiten gaat, op zijn [eigen] hoofd zal rusten, en wij zullen vrij zijn [van deze eed]. Maar van iedereen die bij u in huis is, zal zijn bloed op ons hoofd rusten, als [ook maar] één hand zich tegen hem keert. 20 Maar als u deze zaak van ons bekendmaakt, dan zullen wij vrij zijn van uw eed, die u ons hebt laten zweren. 21 Zij zei daarop: Laat het zijn zoals u gezegd hebt. Toen liet zij hen gaan, en zij gingen weg. En zij bond het scharlaken koord aan het venster.
Als Rachab haar wens heeft uitgesproken, heeft ze woorden van redding nodig. Die woorden worden door de verkenners gesproken. Ze hoeft niet met het volk van Jericho om te komen. Het middel wordt haar aangeboden. Wil ze er daadwerkelijk nut van hebben, dan is het noodzakelijk dat ze het getuigenis van de beide verkenners gelooft en doet wat zij hebben gezegd.
Rachab gelooft het getuigenis van de mannen. Ze heeft ook het geloof dat haar getuigenis door haar familie zal worden aangenomen. Als zij aan haar familie vertelt dat er redding is in haar huis, gelooft haar familie haar. Zij komen bij haar in huis en worden gered (Jz 6:22-23). Omdat zij haar woorden geloven, zijn zij gered. Hoe staan wij bekend, gelooft men ons getuigenis?
Lang geleden hebben ook eens twee mannen, engelen, getuigenis gegeven van het oordeel dat over Sodom zou komen aan een man die daar woont: Lot. Ze hebben hem voor dat oordeel gewaarschuwd en hem gevraagd wie hij nog meer in huis heeft. Als het erop aankomt, gaan zijn schoonzonen niet mee. Zij geloven het getuigenis van Lot niet (Gn 19:14). Het getuigenis van Lot vormt een schril contrast met dat van Rachab. Dat komt, omdat Lot wel een gelovige is, maar er totaal niet naar leeft, terwijl Rachab radicaal met haar oude leven heeft gebroken en zich aan Gods kant en de kant van Gods volk stelt.
In de beide verkenners die getuigen van de redding, kunnen we een beeld zien van de twee Getuigen Die God ons in onze tijd heeft gegeven: het Woord en de Geest. Gods Woord geeft ons de zekerheid van het oordeel en van de redding. Rachab heeft geloofd wat de verkenners, de getuigen, hebben gezegd. Daardoor is ze gered. Zo geeft het geloof in wat God heeft gezegd de zekerheid van de behoudenis.
De tweede Getuige is de Heilige Geest. Het Woord en de Geest getuigen van een Mens in de hemel. Dat spreekt van een volbracht werk. De Heer Jezus heeft de Heilige Geest gezonden om van Hem te getuigen: “Maar wanneer Hij is gekomen, de Geest van de waarheid, zal Hij u in de hele waarheid leiden; want Hij zal vanuit Zichzelf niet spreken, maar alles wat Hij zal horen, zal Hij spreken en de toekomstige dingen zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal uit het Mijne nemen en het u verkondigen” (Jh 16:13-14). Als de vijand ons wil aanvallen, mogen we zien op Hem.
Rachab toont twee geloofswerken, die allebei in het Nieuwe Testament worden genoemd. Het eerste geloofswerk is dat zij “de verspieders met vrede had opgenomen” (Hb 11:31). Het tweede geloofswerk is dat zij hen “langs een andere weg uitgelaten had” (Jk 2:25). In Hebreeën 11:31 is sprake van haar geloof. In Jakobus 2:25 wordt gesproken over haar werken in het opnemen van de boodschappers, die ze langs een andere weg weer uitlaat. Beide getuigenissen vullen elkaar aan. Geloof zonder werken is dood (Jk 2:17). Rachab bewijst haar geloof door haar daden.
Zij laat de verkenners gaan in het vertrouwen op hun toezegging. Jakobus spreekt over “boodschappers”, terwijl het toch verkenners zijn. Maar voor Rachab zijn het mannen die met een boodschap van God bij haar zijn gekomen. Zij spreken woorden van redding die zij nodig heeft. Ze is overtuigd van het komende oordeel, maar weet nog niet hoe ze daaraan kan ontkomen. Dat hebben zij haar verteld.
De verkenners zijn door de deur binnengekomen, maar Rachab laat hen door een andere weg, het raam, naar buiten. Ze laat hen gaan, maar in het vertrouwen dat ze zullen terugkomen. Rachab blijft met een gelukkig en hoopvol hart achter. Ze leeft niet meer bij de deur, maar bij het raam: ze ziet uit naar de verlossing. Het raam van Rachab is niet naar Jericho gericht, maar naar buiten, naar het volk van God.
De naam van Rachab komt in twee opmerkelijke namenlijsten in het Nieuwe Testament voor. Eerst in Mattheüs 1, in het geslachtsregister van de Heer Jezus (Mt 1:5). Zij is een van de vier vrouwen die in dat geslachtsregister worden genoemd. De tweede namenlijst is die van de geloofsgetuigen in Hebreeën 11. In die lijst worden slechts twee vrouwen genoemd: Sara en zij (Hb 11:11,31). Daardoor wordt zij op een speciale wijze met de vrouw van Abraham verbonden.
Haar vermelding in Jakobus 2 verbindt haar met Abraham van wie een werk van het geloof in de voorgaande verzen wordt aangehaald (Jk 2:21-25). Zowel Abraham als zij wordt door Jakobus aangehaald om aan te tonen op welke manier het aanwezige, maar onzichtbare geloof door de werken zichtbaar wordt. Zeggen dat je gelooft, is niet voldoende. De belijdenis van het geloof wordt alleen gerechtvaardigd als er werken zijn die uit het geloof voortkomen en daardoor het bewijs leveren dat er echt geloof aanwezig is (Jk 2:26).
Overigens zijn de geloofsdaden van zowel Rachab als Abraham niet direct daden die door de wereld worden bewonderd. In de ogen van de wereld is Rachab een landverraadster en Abraham een kindermoordenaar. Daarom bepaalt niet de wereld wat geloofswerken zijn, maar God.
Zodra de verkenners zijn weggegaan, hangt ze het scharlaken koord uit het raam (vers 21). Ze wacht er niet mee, zoals de verspieders tegen haar hebben gezegd, tot het volk van God het land binnentrekt (vers 18). Ze legt direct getuigenis af van haar geloof. Het koord van scharlaken draad betekent haar redding. Daardoor staat ze in verbinding met het volk van God. Haar huis staat op de muur, op de buitenzijde ervan. Daar laat zij de verkenners uit haar huis gaan. Het scharlaken koord ziet op het werk van de Heer Jezus. Scharlaken is een rode kleurstof die verkregen is van een bepaald soort worm. Dit staat in verbinding met een uitspraak die profetisch op de Heer Jezus op het kruis doelt: “Maar Ik ben een worm en geen man” (Ps 22:7).
Scharlaken spreekt niet alleen van het lijden van de Heer Jezus, maar ook van Zijn koningschap. Koningen gaan gekleed in scharlaken. Hij verkrijgt Zijn koningschap door lijden. Opmerkelijk is dat het evangelie dat de Heer Jezus voorstelt als Koning, het evangelie naar Mattheüs, als enige van de vier evangeliën spreekt over ”een scharlaken mantel” die Hem spottend wordt omgedaan (Mt 27:28).
De rode kleur spreekt van het bloed. Niet alleen de woorden van de verkenners, maar ook de grondslag van het vergoten bloed geeft de zekerheid van de redding. Rachab en haar familie schuilen als het ware achter het bloed (vgl. Ex 12:7,12-13).
22 - 24 Terugkeer van de verkenners
22 Zij gingen weg, kwamen in het bergland en bleven daar drie dagen, totdat de achtervolgers teruggekeerd waren. Want de achtervolgers hadden hen op heel de weg gezocht maar niet gevonden. 23 Toen keerden die twee mannen terug. Zij daalden af uit het bergland, staken over en kwamen bij Jozua, de zoon van Nun. Zij vertelden hem alles wat hun overkomen was, 24 en zeiden tegen Jozua: Zeker, de HEERE heeft ons heel dat land in handen gegeven, want ook alle inwoners van het land zijn voor ons weggesmolten [van angst].
De verkenners zijn drie dagen in het land geweest. Het getal drie, dat vaker in de eerste hoofdstukken van Jozua voorkomt, wijst op de opstanding van de Heer Jezus. Hij is op de derde dag na Zijn dood uit de dood opgestaan (Mt 16:21; 17:23; 20:19; Hd 10:40; 1Ko 15:3-4). Om de zegen van het land te leren kennen is het altijd van belang de opstanding van de Heer Jezus in gedachten te houden.
Het getuigenis dat de verkenners aan Jozua geven over de situatie in het land, is het getuigenis dat zij uit de mond van Rachab hebben gehoord en in haar daden hebben gezien. In haar hebben ze gezien wat God doet.