1 - 3 Geseling en bespotting
1 Toen nam Pilatus dan Jezus en geselde Hem. 2 En de soldaten vlochten een kroon van doornen, zetten die op Zijn hoofd en wierpen Hem een purperen mantel om, 3 en zij traden op Hem toe en zeiden: Gegroet, Koning der Joden. En zij gaven Hem slagen in het gezicht.
Hoewel Pilatus overtuigd is van de onschuld van de Heer Jezus, neemt hij Hem en geselt de Heer der heerlijkheid. Dat doet hij niet persoonlijk. Hij geeft zijn soldaten de opdracht, maar is daarmee dus hoofdverantwoordelijk. Het grote onrecht en de onmenselijke behandeling die de Heer worden aangedaan, kennen geen einde. Geseling is een gruwelijke mishandeling. Nu de satan eenmaal de gelegenheid krijgt, zal hij alles doen om de Zoon van God te vernederen. En Hij laat het toe. We horen Hem geen klacht uiten: “Die als Hij leed, niet dreigde” (1Pt 2:23; Js 53:7). In alles is Hij volmaakt, ook in het diepste lijden.
De soldaten spelen hun spel met Hem, terwijl Hij zeer verzwakt is door een nacht van verhoor en een ondergane geseling. Zij vermaken zich met de Heerser van het heelal, de Zoon van God Die alle dingen draagt door het woord van Zijn kracht, Die Zich in hun handen heeft gegeven. De rust en verhevenheid die Hij toont, zijn voor hen een bewijs te meer van verachtelijke zwakheid waarmee ze graag de spot drijven. Ze hebben gehoord dat Hij een Koning is. Ze zullen Hem kronen.
De kroon is vlug gemaakt. Het is een kroon van doornen. Doornen zijn als gevolg van de zonde in de wereld gekomen (Gn 3:18). Door Hem deze kroon van doornen op het hoofd te zetten is het alsof zij Hem beschuldigen van alle ellende die er in de wereld is. Zij beseffen dit alles niet, maar de duivel weet het wel. De mantel die zij om Hem heen werpen, moet hun pret verhogen. Het is een purperen mantel, de kleur van het Romeinse rijk en van koninklijke waardigheid.
In hun spel doen ze alsof Hij werkelijk een Koning is, maar dan wel een door hen overwonnen Koning. Ze groeten Hem met spottende eerbied en slaan Hem verachtelijk in het gezicht. Zo sollen de soldaten op een gruwelijke manier met Hem Die altijd goed heeft gedaan en hier is om ook hun de Vader te verklaren. En Hij weerstaat hen niet (Jk 5:6).
4 - 8 Nieuwe onderhandeling
4 En Pilatus ging opnieuw naar buiten en zei tot hen: Zie, ik breng Hem tot u naar buiten, opdat u weet dat ik geen enkele schuld in Hem vind. 5 Jezus dan ging naar buiten met de doornenkroon op en het purperen kleed aan. En hij zei tot hen: Zie, de Mens! 6 Toen dan de overpriesters en de dienaars Hem zagen, riepen zij aldus: Kruisig, kruisig [Hem]! Pilatus zei tot hen: Neemt u Hem en kruisigt Hem, want ik vind geen schuld in Hem. 7 De Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet en naar die wet behoort Hij te sterven, omdat Hij Zichzelf Gods Zoon heeft gemaakt. 8 Toen Pilatus dan dit woord hoorde, werd hij nog banger;
Wanneer de soldaten hun spel met de Heer Jezus hebben gespeeld en Hem mishandeld en mismaakt hebben, gaat Pilatus opnieuw naar buiten. Hij kondigt de Joden de komst van de Heer Jezus aan. Hij zal Hem tot hen naar buiten brengen om hen ervan te overtuigen dat hij geen enkele schuld in Hem vindt. Voor de tweede keer spreekt hij de onschuld van de Heer uit (Jh 18:38). Elke keer dat hij, die het rechterlijk gezag vertegenwoordigt, de onschuld van de Heer betuigt, vergroot hij zijn schuld voor de veroordeling van de Heer.
Pilatus zegt wel dat hij Hem tot hen naar buiten zal brengen, maar ook in deze diepe vernedering lezen we: “Jezus dan ging naar buiten.” De Heer laat Zich niet sturen, maar gaat Zelf. En hoe verschijnt Hij daar voor het publiek. Wat een aanblik! Daar staat Hij, hun Koning, gekroond met de doornenkroon en het spotkleed om Zijn schouders. Zijn uiterlijk is mismaakt door de mishandeling. Het bloed loopt over Zijn gezicht vanwege de doornenkroon. Pilatus wijst het volk op Hem en spreekt het uit: “Zie, de Mens!”
De betekenis daarvan is dieper dan Pilatus beseft. Hier staat de Mens van God Die in handen van mensen is gevallen. Bij deze gelegenheid heeft de mens zonder God laten zien waartoe hij is vervallen en hoe hij zich in zijn haat tegen God heeft uitgeleefd op de goedheid van God. In deze Mens van God zien we de volmaaktheid van Gods liefde en lankmoedigheid door dit toe te laten en niet in oordeel in te grijpen. Tegelijkertijd komt juist tegenover deze onvergelijkbare goedheid het allerslechtste in de mens naar boven en tot uiting. Hij beziet en verwerpt de Zoon van God als vuil.
De haat van de Joden is zo groot, dat ze niet tevreden zijn met deze vernedering. Pilatus heeft hun medelijden willen opwekken, maar als ze Hem zien, wordt in plaats daarvan alleen hun bloeddorst vergroot. Ze zijn slechts tevreden met Zijn dood en wel Zijn dood aan het kruis. Daar roepen ze om, zozeer zijn ze met haat vervuld tegen Hem Die hun van de Vader heeft verteld en heeft laten zien Wie de Vader in goedheid en genade is. Wat wordt hier de absolute boosheid van de mens gedemonstreerd! Het is duidelijk dat er in de mens geen greintje goedheid aanwezig is, niets wat ook maar openstaat voor één enkele straal van Gods liefde.
Pilatus geeft hun nu de vrije hand om Hem te kruisigen. Terwijl hij dat doet, verklaart hij voor de derde keer dat hij geen schuld in Hem heeft gevonden. Wat een afschuwelijke paradox. Hij is overtuigd van Zijn onschuld en spreekt dat ook duidelijk uit. Toch levert hij deze Onschuldige, onder het afschuiven van zijn verantwoordelijkheid, over aan een bloeddorstig volk met zijn toestemming om Hem te kruisigen.
De Joden nemen zijn aanbod echter niet aan. Ze voelen dat ze Pilatus in hun macht hebben en gaan tot het uiterste. Ze willen dat hij het vonnis zal voltrekken. De aanklacht is dat Jezus Zichzelf Gods Zoon heeft gemaakt. Ze verwijzen naar hun wet op grond waarvan Hij behoort te sterven (Lv 24:16). Wat een valse aanklacht! Hij heeft overvloedig bewezen Gods Zoon te zijn.
Zijn vonnis moet worden voltrokken, en wel door het bevoegde gezag. Niet dat ze het niet graag zelf wilden doen, maar het moet gebeuren met de handtekening van Pilatus. Anders zou later nog gezegd kunnen worden dat ze eigenmachtig hadden gehandeld. Pilatus heeft allang zijn greep op de situatie verloren. Iedere deelnemer in dit demonische spektakel wordt bestuurd door de onzichtbare macht van de duisternis, terwijl de grote Regisseur God Zelf is.
Pilatus is door en door schuldig. Hij heeft al twee keer openlijk de onschuld van de Heer Jezus beleden. Zijn geweten is duidelijk geraakt en verontrust door de onmiskenbare bewijzen dat hij een buitengewone Persoon voor zich heeft. Hij is een afgodendienaar die gelooft in het bestaan van onzichtbare machten. Misschien beschikt de Persoon Die voor hem staat wel over zulke machten. Hij wil niet laten blijken dat hij innerlijk geraakt is, maar hij is het wel. Gods Geest vertelt hier dat hij nog banger wordt dan hij al is.
9 - 11 De Heer opnieuw voor Pilatus
9 en hij ging opnieuw in het pretorium en zei tot Jezus: Waar bent U vandaan? Maar Jezus gaf hem geen antwoord. 10 Pilatus dan zei tot Hem: Spreekt U niet tegen mij? Weet U niet, dat ik macht heb U los te laten en macht heb U te kruisigen? 11 Jezus antwoordde <hem>: U zou geen enkele macht tegen Mij hebben, als het u niet van boven was gegeven; daarom heeft hij die Mij aan u heeft overgeleverd, een grotere zonde.
De besluiteloosheid van deze gezagsdrager is tragisch. Hij is verstrikt geraakt in een situatie die hij nooit heeft gewenst en werkt zich, door alle pogingen zich te bevrijden, steeds vaster in de strik. Hier valt geen politiek te bedrijven, hier is geen diplomatieke oplossing te bedenken. Hier vinden gebeurtenissen plaats die van Hogerhand worden bestuurd en waarin hij gedwongen wordt tot een keus die hij niet wil maken, maar toch moet maken.
Pilatus gaat opnieuw in de rechtszaal en stelt de Heer de vraag waar Hij vandaan is. Als de vraag de uitdrukking was geweest van een geestelijke oefening, had de Heer zeker geantwoord, zoals in het begin van dit evangelie op de vraag: “Waar verblijft U” (Jh 1:39)? Nu geeft Hij geen antwoord. Hij laat Zich nooit dwingen, maar laat Zich volmaakt leiden door Zijn Vader.
Pilatus is zichtbaar beledigd dat de Gevangene hem niet antwoordt. Hoe zal hij het nu hebben. Wat een brutaliteit! Dreigend spreekt hij tot de Heer over de macht of bevoegdheid die hij heeft, zowel om Hem los te laten als om Hem te kruisigen. Evenals eens Nebukadnezar zal Pilatus gedwongen worden te erkennen bij Wie werkelijk de macht ligt (Dn 4:32b). Met wat hij over zijn macht zegt, velt Pilatus het oordeel over zijn eigen onvermogen. Formeel heeft hij die macht, maar moreel is hij in de macht van de menigte en nog veel meer in de macht van Hem Die als Gevangene voor hem staat.
Dat ervaart hij als de Heer tegen hem zegt hoe het werkelijk met zijn macht zit. Pilatus ervaart hier dat de Gevangene de plaats van de Rechter inneemt en op rustige toon spreekt van een hoger gezag dan dat van de keizer. De tijdelijk begrensde autoriteit waarover Pilatus beschikt, is hem verleend door de Mens Die voor hem staat. Die Mens bepaalt de maat van de schuld zowel van Pilatus als van de Joden. Die Mens is namelijk de Zoon aan Wie de Vader alle oordeel heeft gegeven (Jh 5:27). Hij Die voor Pilatus staat, is Zelf ‘van boven’. Hij heeft hem die macht gegeven, maar Pilatus misbruikt die macht.
Pilatus, de heiden, is overduidelijk schuldig, maar Judas en Kajafas en de Joden zijn nog schuldiger. Pilatus heeft van God gezag gekregen in de wereld, maar de Joden hebben de woorden van God toevertrouwd gekregen, woorden van de levende God die getuigen van de Zoon. De Zoon is het middelpunt en voorwerp ervan. Deze heeft aan de wereld woorden, werken en wegen laten horen en zien die de wereld nooit eerder heeft gehoord en gezien, en zo Iemand verwerpen zij.
12 - 16 Pilatus levert de Onschuldige over
12 Van toen af trachtte Pilatus Hem los te laten; maar de Joden riepen aldus: Als u Deze loslaat, bent u geen vriend van de keizer, ieder die zich koning maakt, weerspreekt de keizer. 13 Toen Pilatus dan deze woorden hoorde, leidde hij Jezus naar buiten en ging op de rechterstoel zitten op [de] plaats die Lithostrótos heet en in het Hebreeuws Gábbatha. 14 (Nu was het [de] voorbereiding van het Pascha; het was ongeveer [het] zesde uur.) En hij zei tot de Joden: Zie, uw Koning! 15 Zij dan riepen: Weg met [Hem]! Weg met [Hem]! Kruisig Hem! Pilatus zei tot hen: Moet ik uw Koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning dan de keizer. 16 Toen leverde hij Hem aan hen over om gekruisigd te worden.
Pilatus is innerlijk overtuigd van de onschuld van Christus en van de macht die Hij bezit. Het blijft helaas bij een verstandelijke overtuiging van Zijn onschuld. Zijn geweten is aangesproken, maar hij buigt zich niet voor zijn Gevangene. Daarvoor heeft hij zijn positie en de goedkeuring van zijn baas in Rome te lief. Daardoor blijft hij een speelbal van de Joden, die de druk op hem opvoeren. Ze dreigen dat ze een bericht aan de keizer zullen sturen dat hij Iemand loslaat Die een bedreiging voor het keizerrijk vormt. De huichelaars! Nooit zullen ze het gehate regime erkennen, maar nu het hun uitkomt, huichelen ze trouw aan de keizer.
Pilatus bezwijkt voor de druk. Hij neemt de beslissing dat de Zoon van God gedood moet worden. Tegen alle bewijzen van onschuld in kiest hij ervoor Hem te laten kruisigen. Wij zouden kunnen roepen: ‘Waar is het recht?’ Hier zijn echter machten bezig die zich niet door menselijke redenering laten beïnvloeden, maar door hun eigen verdorven opzet. Vanuit het perspectief van het geloof is er een nog grotere macht aanwezig en dat is de macht van God Die alles bestuurt naar de raad van Zijn wil.
Zoals al vaker is gezegd, betekent dit niet dat Pilatus niet ten volle verantwoordelijk is voor zijn veroordeling van de Heer Jezus. Als rechterlijke macht die een rechtvaardig oordeel moet uitspreken, faalt hij jammerlijk. De oorzaak is dat hij zichzelf en de eer van zijn heer in Rome meer liefheeft dan God. Hij denkt zelfs helemaal niet aan God.
Hij leidt de Heer Jezus naar buiten. Om zijn valse beslissing de schijn van gezag te geven neemt hij formeel plaats op de rechterstoel om het oordeel te bevestigen. De naam van de plaats wordt zowel in het Grieks als in het Hebreeuws gegeven. Het benadrukt dat de onrechtvaardige veroordeling van Christus door zowel heidenen als Joden gebeurt en dat de hele wereld schuldig is aan de moord op de Zoon van God.
Dit alles vindt plaats tijdens de voorbereiding van het Pascha. Bij de voorbereiding van het Pascha gingen de Joden hun huizen door om elk beetje zuurdeeg eruit te verwijderen (Ex 12:15). Zuurdeeg is het beeld van de zonde (1Ko 5:6-8). Terwijl zij nauwlettend het geringste spoor van letterlijk zuurdeeg willen wegdoen om uiterlijk rein te kunnen zijn voor het Pascha, verontreinigen zij zich op de grofste wijze: ze begaan de grootste zonde door het ware Pascha te doden. Ze zijn bezig de mug uit te ziften, maar de kameel door te zwelgen (Mt 23:24).
Johannes heeft weer oog voor het detail van het tijdstip waarop Pilatus het oordeel uitspreekt (Jh 1:40; 4:6,52). Naar de Romeinse tijdrekening is het ongeveer zes uur in de morgen. Ze zijn er vroeg bij om de slechte daden waarop ze gewetenloos in de nacht hebben gezonnen schaamteloos bij het eerste daglicht uit te voeren (Hs 7:6-7).
Pilatus weet dat hij heeft verloren. Daarom wijst hij de Joden nog eens sarcastisch op hun Koning. Als hij met minachting de woorden “zie, uw Koning” uitspreekt, barsten de Joden in woede uit. Al hun haat tegen de Heer Jezus braken zij uit. Met de tweevoudige uitroep “weg met [Hem]” zetten ze hun handtekening onder het vonnis. Hij moet aan het kruis.
Nog een keer daagt Pilatus hen uit door over hun Koning te spreken en dat hij Díe zou moeten kruisigen. Dan spreken zij die gedenkwaardige woorden: “Wij hebben geen koning dan de keizer.” Met deze woorden spreken zij hun eigen veroordeling uit. Zij verloochenen hun Messias en roepen met dit noodlottige woord het oordeel van God over zich af. Onder de ellendige gevolgen daarvan zuchten ze tot op vandaag.
Barabbas en de keizer – deze beide namen vóór wie ze zich hebben uitgesproken – vatten hun hele geschiedenis van ellende van twintig eeuwen samen. Ze hebben geleden van roversbenden in het land (als Barabbas) en van vijanden van buiten het land (als de keizer van Rome). Ze zijn als het ware tussen twee molenstenen vermalen. Aan de profetische draagwijdte van hun keus komt pas een einde als de Joden in de Zoon van God hun ware Koning zullen erkennen.
Dan geeft Pilatus Hem over in de handen van de Joden om Hem te kruisigen, een kruisiging die feitelijk door de soldaten van Pilatus wordt uitgevoerd.
17 - 18 De kruisiging
17 Zij dan namen Jezus en terwijl Hijzelf Zijn kruis droeg, ging Hij uit naar de plaats die Schedel[plaats] heet, die in het Hebreeuws Golgotha heet, 18 waar zij Hem kruisigden, en met Hem twee anderen, aan elke kant één, en Jezus in het midden.
Het woord van de verwerping van Christus is eruit. Ze hebben niets gemeenschappelijks met Hem, ze ontkennen elke verbinding met Hem. Tegelijk wordt zo Gods Woord vervuld en kunnen ze Hem nemen. We zien ook hier weer de verhevenheid van de Zoon van God. Ze kunnen Hem wel nemen, maar feitelijk gaat Hijzelf uit. Hij wordt niet geleid, maar neemt Zelf de leiding, terwijl Hij ook Zelf Zijn kruis draagt.
In dit evangelie zien we geen tekenen van menselijke zwakheid die de Heer ook had. Hier zien we hoe Hij de weg van het lijden gaat in de verhevenheid van de Zoon van God. Hij gaat Zelf op het doel, de plaats van terechtstelling, af. Hij wordt er niet naar toe gebracht. De naam Schedelplaats is het symbool van het einde van alle menselijke heerlijkheid. Dat blijft over van de eens zo gevierde mens.
De Heer gaat naar die plaats met het kruis op Zijn rug. Het kruis is en spreekt van de meest smadelijke en pijnlijke manier om te sterven. Niet alleen het einde is vernedering, ook de wijze waarop dit einde plaatsvindt. Als Romeinse uitvinding drukte de kruisiging hoogmoedige verachting uit. Barbaren werden als ongedierte aan het kruis genageld en tot de dood gemarteld. En tot die dood wordt Christus door de Joodse leiders overgeleverd. In het weergeven van de naam van de plaats van de terechtstelling in de Hebreeuwse taal zien we opnieuw hun betrokkenheid in Zijn overlevering.
Johannes zegt niet veel over de kruisiging zelf. Ook horen we geen reactie van omstanders. Het gaat hem erom de heerlijkheid van de Zoon van God als volmaakt aan God toegewijde Mens naar voren te brengen. Daartoe dient ook zijn verwijzing naar de twee anderen die met Hem worden gekruisigd. Het doet er niet toe wat zij misdaan hebben. Het is voldoende dat zij twee “anderen” zijn, mensen die zo geheel anders zijn dan Hij. Zij doen er alleen toe om de heerlijkheid van de Heer Jezus des te meer te laten uitkomen.
Als Johannes beschrijft dat de twee anderen ieder aan een kant van de Heer worden gekruisigd, is het duidelijk dat Hij in het midden hangt. Johannes legt daarop extra nadruk door te vermelden dat “Jezus in het midden” hangt. Alle licht schijnt op Hem.
19 - 22 Het opschrift op het kruis
19 Pilatus nu schreef ook een opschrift en zette dat op het kruis. En er was geschreven: Jezus de Nazoreeër, de Koning der Joden. 20 Dit opschrift dan lazen velen van de Joden, omdat de plaats waar Jezus werd gekruisigd, dicht bij de stad was, en het was geschreven in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks. 21 De overpriesters van de Joden dan zeiden tot Pilatus: Schrijf niet: De Koning der Joden, maar dat Deze gezegd heeft: Ik ben de Koning der Joden. 22 Pilatus antwoordde: Wat ik heb geschreven, heb ik geschreven.
Pilatus heeft ook een opschrift geschreven dat op het kruis wordt geplaatst. Het was algemeen de gewoonte om boven het kruis van de gekruisigde te vermelden waarom hij daar hing, als een waarschuwing voor ieder die het las om niet eenzelfde misdaad te begaan. De ‘misdaad’ van de Heer Jezus is het getuigenis van de waarheid.
Wat Pilatus waarschijnlijk doet om de Joden te kwetsen, is een getuigenis van de waarheid ten aanzien van de plannen van God. Het bevat de tweeledige waarheid dat deze verachte Nazoreeër de ware Messias is. Het getuigenis dat Pilatus op het kruis heeft geplaatst, wordt door velen van de Joden gelezen. De stad is vol mensen die voor het feest zijn gekomen. De enorme opschudding die de Joden hebben veroorzaakt om met alle geweld de Heer Jezus vóór het Pascha gedood te krijgen, heeft massaal de aandacht getrokken, hoewel ze dat juist hadden willen voorkomen (Mt 26:4-5). Velen zijn samengestroomd en meegegaan naar buiten de stad. Het is een welkome afleiding in afwachting van het feest.
De Heer wordt buiten de stad gevoerd om daar gekruisigd te worden (Hb 13:12). Toch wordt de stad er niet minder schuldig door. Zij openbaart door deze vreselijke daad een verdorvenheid die kan wedijveren met die van Sodom en Egypte (Op 11:8). De misdaad vindt bij wijze van spreken onder de rook van de stad plaats. De mensen hoeven er niet ver de stad voor uit.
Pilatus heeft onder de besturende hand van God het opschrift in drie talen laten aanbrengen. In deze drie talen is de hele wereld in al zijn onderdelen vertegenwoordigd en geoordeeld. De Hebreeuwse taal wordt het eerst genoemd. Het is de taal van de godsdienst. Het zijn in de eerste plaats de godsdienstige leiders van het volk die schuldig staan aan de dood van de Zoon van God. Het Latijn is de taal van het heidense imperialisme, de taal van de politiek, waarvan Pilatus de vertegenwoordiger is. Ook dat terrein staat schuldig aan de dood van Christus. Het Grieks is de taal van de cultuur en de wijsheid van de wereld. Door de wijsheid is de wereld niet tot de kennis van God gekomen; ze hebben Hem Die kwam, niet gekend en Hem verworpen (Jh 1:10). De hele wereld is verenigd in de verwerping van Gods Zoon.
Het opschrift bewerkt bij de Joden wat Pilatus wilde. Ze zijn erdoor geprikkeld en willen dat hij het opschrift verandert. Zoals het er nu staat, is het een erkenning dat Hij hun Koning is. Dat willen ze onder geen beding. Maar Pilatus is niet van plan de tekst te wijzigen. Hij vindt er zijn genoegen in dat hij de Joden toch nog een keer kan dwarszitten, want hij weet dat hij in feite de verliezer is.
23 - 24 De soldaten verdelen de kleren
23 Toen dan de soldaten Jezus hadden gekruisigd, namen zij Zijn kleren en maakten er vier delen van, voor elke soldaat een deel, en het onderkleed. Het onderkleed nu was zonder naad, van boven af in zijn geheel geweven. 24 Zij dan zeiden tot elkaar: Laten wij dit niet scheuren, maar erom loten van wie dit zal zijn; opdat de Schrift vervuld werd die zegt: ‘Zij hebben Mijn kleren onder elkaar verdeeld en over Mijn kleding hebben zij het lot geworpen’. De soldaten dan hebben dit gedaan;
Voor de soldaten is de kruisiging routinewerk. Waar ze meer belang bij hebben, zijn de bezittingen van de Gekruisigde. Zijn bezittingen bestaan uit de kleren die Hij aanhad. Dat is alles, maar ook dat is Hem afgenomen. Voor de kruisiging hebben ze Hem Zijn kleren uitgetrokken. De Heer Jezus wordt naakt aan het kruis gehangen, als een geschoren schaap, ontdaan van alle bedekking. De soldaten verdelen Zijn kleren in vier delen, zodat ieder iets heeft.
Johannes vermeldt nog apart het onderkleed met als bijzondere kenmerken dat het zonder naad is en dat het van boven af in zijn geheel geweven is. Kleren brengen tot uiting wat iemand is, zijn gedrag en gewoonten. In dit kleed wordt zichtbaar Wie Hij is. De kenmerken van Zijn onderkleed worden door Johannes vermeld omdat het symbolische betekenis en waarde heeft. Alles van onze Heer, of het nu Zijn Persoon of Zijn werk betreft, is uit één stuk, zonder enige naad. Alles wat Hij heeft gesproken, is volmaakt, al Zijn woorden vormen een naadloos geheel. Hetzelfde geldt voor Zijn daden. Wat Hij doet, is niet anders dan wat Hij zegt. Zijn woorden en daden sluiten volmaakt op elkaar aan.
Hoe anders is dat bij de in zonde gevallen mens die een schort van vijgenbladeren heeft gemaakt. Dit schort kan het onvolkomene van de mens niet bedekken, maar vertoont talloze naden.
Het kleed van de Heer is ook “van boven af” geweven. Dat wijst erop dat Hij van boven is gekomen. Hij is als het welbehagen van de Vader vanuit de hemel gekomen en heeft de volmaaktheid van de hemel op aarde gebracht. De volmaaktheid van Zijn kleed is ook een uiting van het welgevallen van de Vader (vgl. Gn 37:3).
De soldaten zien de waarde van het kleed, ze constateren dat het een naadloos kleed is. Het zou niemand enig voordeel opleveren als ze dit prachtige kleed in vieren zouden scheuren. Ze stellen voor erom te loten. Zonder het te beseffen vervullen de soldaten hiermee een voorzegging van de Schrift (Ps 22:19). Johannes vermeldt nog nadrukkelijk dat deze profetie door de soldaten is vervuld. Zo machtig is het Woord van God, dat het voor de vervulling ervan ook gewetenloze soldaten kan gebruiken.
25 De vrouwen bij het kruis
25 bij het kruis van Jezus nu stonden Zijn moeder en de zuster van Zijn moeder, Maria, de [vrouw] van Klopas, en Maria Magdalena.
Nadat ons het aandeel van de vier soldaten in de kruisiging is voorgesteld, wordt onze aandacht gericht op vier andere personen die bij het kruis van de Heer staan. Vier ruwe soldaten verdwijnen uit zicht en vier vrouwen die de Heer van harte liefhebben nemen hun plaats op het toneel in. Zij hebben ieder hun eigen relatie met Hem.
Daar staat Maria, de moeder van de Heer. Door haar ziel is het zwaard gegaan, waarover door Simeon tot haar is gesproken bij Zijn geboorte (Lk 2:35). Daar staat ook de zuster van Zijn moeder, de vrouw van Zebedeüs (Mt 27:56) en dus de moeder van Johannes en Jakobus (Mt 4:21). Dit betekent dat Johannes een volle neef van de Heer Jezus is. Verder noemt Johannes Maria, de vrouw van Klopas. Zij is de moeder van Jakobus en Joses (Mt 27:56). Als laatste vermeldt Johannes Maria Magdalena, de vrouw met de grootst mogelijke liefde voor de Heer.
26 - 27 Zie, uw zoon – zie, uw moeder
26 Toen nu Jezus Zijn moeder zag, en de discipel die Hij liefhad daarbij zag staan, zei Hij tot Zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon. 27 Daarna zei Hij tot de discipel: Zie, uw moeder. En van dat uur af nam de discipel haar in zijn [huis].
Als de Heer Zijn moeder ziet en Johannes bij haar ziet staan, richt Hij om te beginnen het woord tot haar. Hij is niet met Zichzelf bezig. Hij is bezig met Zijn moeder van Wie Hij weet dat zij zorg en bescherming nodig heeft. Hij vertrouwt haar toe aan de zorg van Johannes. Hij zegt tegen haar dat zij Johannes als haar zoon mag zien en vanuit die vertrouwelijke relatie zijn zorg mag ondervinden. We kunnen hieruit opmaken dat Jozef al is gestorven. Hij kon haar ook niet aan Zijn broers toevertrouwen, want zij geloofden niet in Hem (Jh 7:5).
Opmerkelijk is dat de Heer Zijn moeder aanspreekt met “vrouw”. Hij wil de indruk voorkomen dat Hij Zich in Zijn zorg voor Zijn moeder slechts door natuurlijke gevoelens zou laten leiden (vgl. Jh 2:4). De rooms-katholieke kerk pleegt een afschuwelijke afgoderij met haar verering van Maria. Deze afgoderij is op geen enkele manier met de woorden van de Heer te rechtvaardigen.
Hij richt ook het woord tot Johannes en beveelt Zijn moeder in zijn zorg aan. De manier waarop de Heer Jezus Zijn moeder en Johannes aan elkaar verbindt, getuigt van de volmaaktheid van Zijn menselijke gevoelens. Met de oproep “zie” tot ieder van hen zegt Hij dat ze naar elkaar moeten kijken in het bewustzijn van de verhouding die Hij zojuist heeft vastgelegd. In onze zorg voor elkaar moeten wij ook naar elkaar kijken in overeenstemming met de verhouding waarin de Heer ons ten opzichte van elkaar heeft geplaatst.
28 - 30 Het sterven van de Heer Jezus
28 Hierna zei Jezus, Die wist dat nu alles was volbracht, opdat de Schrift werd vervuld: Ik heb dorst! 29 Er stond een vat vol zure wijn, en zij vulden een spons met zure wijn, omlegden die met hysop en brachten die aan Zijn mond. 30 Toen Jezus dan de zure wijn had genomen, zei Hij: Het is volbracht! En Hij boog Zijn hoofd en gaf Zijn geest over.
In Zijn Goddelijke alwetendheid en wijsheid weet de Heer dat met het toevertrouwen van de Zijnen aan de zorg voor elkaar, alles is volbracht wat Hij op aarde had te doen in het verklaren van Zijn Vader. Er is nog wel iets anders te doen en dat is een woord van de Schrift vervullen. Zijn grote lijden doet Hem dat niet vergeten. Zijn uitspraak “Ik heb dorst” is niet in de eerste plaats een uiting van een lichamelijke behoefte, maar van een geestelijke noodzaak. Dat past ook bij dit evangelie waarin Hij ons steeds wordt getoond in Zijn verhevenheid boven het lijden, hoewel Hij de volle zwaarte ervan voelt.
Na Zijn uitroep wordt Hem zure wijn gegeven die Hij neemt. Hoe groot moet de kwelling zijn geweest te weten dat er een vat vol zure wijn vlak bij het kruis stond en dat het onmogelijk was er iets van te nemen. Maar op het bepaalde tijdstip krijgt Hij ervan als gevolg van het vervullen van een Schriftwoord. Als ook het laatste Schriftwoord in vervulling is gegaan dat nog tijdens Zijn leven op aarde in vervulling moest gaan, spreekt Hij uit wat alleen Hij kan zeggen: “Het is volbracht!”
Er zijn dienaren geweest die, zoals Paulus, konden zeggen dat ze de loop hadden voleindigd (2Tm 4:7). Maar geen dienaar heeft het gewaagd te zeggen dat het werk dat hij heeft gedaan, volbracht en afgerond was. Alle dienaren hebben gewerkt, maar toen hun leven afgelopen was, zijn anderen daarmee verdergegaan. Wij kunnen een bepaalde activiteit afronden en zeggen dat het klaar is, maar het zal nooit alleen ons werk zijn en er zal altijd menselijke onvolkomenheid aan kleven.
De Heer Jezus heeft het werk dat Hij te doen heeft gekregen, volmaakt volbracht met een eeuwigdurend en onveranderlijk resultaat. Hij kon ook Zijn eigen werk beoordelen, terwijl alle anderen ootmoedig de beoordeling van hun werk moeten afwachten op het door Hem bepaalde tijdstip (2Ko 5:10).
De uitroep “het is volbracht” is in het Grieks slechts één woord, tetelestai, maar welk woord heeft zoveel inhoud? Het wijst ons niet in de eerste plaats op het volbrengen van het kruiswerk ten behoeve van ons als verloren zondaren. Ook dit woord past in dit evangelie en geeft aan dat Hij het werk heeft volbracht waarvoor Hij op aarde was gekomen, namelijk de verheerlijking van de Vader (Jh 17:4).
Hierna buigt de Heer Zijn hoofd. Dit betekent dat Hij Zijn hoofd in rust neerlegt. Op aarde had Hij geen plaats waar Hij Zijn hoofd kon neerleggen (Mt 8:20). Hier vindt Hij die plaats, op Golgotha, en kan Hij rusten in de dood. Zijn geest geeft Hij over aan Zijn Vader. We horen hier niet de aanbeveling van Zijn geest in de handen van de Vader. Dat doet Hij als de waarachtige Mens in het evangelie naar Lukas (Lk 23:46). Hier geeft de Zoon Zijn geest over als een daad die Hij uit vrije wil, met Goddelijke bevoegdheid, verricht. Niemand neemt het leven van Hem, maar Hij legt het Zelf af (Jh 10:17). Zoals alles in dit evangelie gaat ook in Zijn dood het initiatief van Hem uit.
31 - 37 De zijde van de Heer doorstoken
31 Opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven op de sabbat, daar het [de] voorbereiding was (want de dag van die sabbat was groot), verzochten de Joden dan Pilatus, dat hun benen gebroken en zij weggenomen zouden worden. 32 De soldaten dan kwamen en braken wel de benen van de eerste en van de andere die met Hem waren gekruisigd; 33 maar toen zij bij Jezus kwamen en zagen dat Hij al was gestorven, braken zij Zijn benen niet. 34 Maar een van de soldaten doorstak Zijn zijde met een speer en terstond kwam er bloed en water uit. 35 En hij die het heeft gezien, getuigt het en zijn getuigenis is waar; en hij weet dat hij zegt wat waar is, opdat ook u gelooft. 36 Want deze dingen zijn gebeurd opdat de Schrift vervuld wordt: ‘Geen been van Hem zal worden verbrijzeld’. 37 En weer een ander Schriftwoord zegt: ‘Zij zullen zien op Hem Die zij hebben doorstoken’.
De Joden hebben hun doel bereikt. Jezus is dood. Hun volgende zorg is de uiterlijke reinheid te handhaven. De sabbat die onmiddellijk op het Pascha volgt, is tegelijk de eerste dag van het Feest van de ongezuurde broden. Aan die sabbat is voor hen dan ook een bijzondere heiligheid verbonden. Met het oog op die grote sabbat willen ze het voorschrift dat de lichamen niet tijdens de nacht aan het kruis mogen blijven (Dt 21:22-23) des te nauwgezetter nakomen. Stel je voor dat hun land daardoor zou worden verontreinigd! Dat ze zojuist door hun moord op de Zoon van God hun land tot een bloedakker hebben gemaakt (Mt 27:7-8), komt niet bij hen op.
Pilatus willigt hun verzoek in om de benen van de gekruisigden te breken en stuurt er enkele soldaten op uit om dat te doen. Daardoor zou de dood direct intreden die anders soms wel dagen op zich kon laten wachten. Opmerkelijk genoeg breken ze eerst de benen van de beide mannen die met de Heer gekruisigd zijn. Ze gaan dus niet van links naar rechts of omgekeerd, maar van buiten naar binnen. Alle aandacht valt weer op de Heer Jezus, ook als Hij dood aan het kruis hangt. Als de soldaten bij Hem komen, zien ze dat Hij al gestorven is. Daarom zien ze ervan af om Zijn benen te breken. Hun logische conclusie dat het niet nodig is, valt samen met het vervullen van de Schrift.
Toch kan een van hen het niet laten om Hem, zelfs nu Hij al gestorven is, nog smadelijk te behandelen. In wat wel een opwelling van verachting moet zijn, doorsteekt hij met zijn speer de zijde van de Heer. Het is een volkomen zinloze, respectloze daad die alleen maar kan dienen om uiting aan zijn minachting voor die Persoon te geven. Maar het antwoord in het bloed en het water dat uit de zijde van de Heer Jezus komt, laat zien hoe God Zijn Zoon beoordeelt. Het is een antwoord dat Zijn overweldigende genade laat zien, juist voor zulke verachters van Zijn Zoon. Het bloed en het water die uit Zijn zijde komen, tonen de zin van Zijn werk en de waardering die God ervoor heeft.
In de eerste plaats getuigen het water en het bloed ervan dat Hij werkelijk gestorven is. Maar de betekenis ervan gaat verder dan alleen de constatering van Zijn dood. Het bloed is de grondslag voor de vergeving van de zonden, want zonder bloedstorting is er geen vergeving (Hb 9:22). Het bloed reinigt van zonden met het oog op God. Door het bloed wordt de zondaar met God verzoend en kan God hem alle zegeningen geven die Hij in Zijn hart had om die te geven. Het water als een beeld van Gods Woord ontdekt de zondaar aan zichzelf, waardoor hij tot bekering en belijdenis van zijn zonden komt. God vergeeft dan de zonden en de zondaar is ervan gereinigd (Jh 15:3; 1Jh 1:9).
Johannes schrijft ook in zijn eerste brief over het water en het bloed (1Jh 5:6). Bloed spreekt van verzoening door het oordeel. Water spreekt van reiniging door erkenning en belijdenis van zonden. Verzoening door oordeel en belijdenis van zonden zijn niet te scheiden. In zijn brief voegt Johannes de Geest er nog bij, waardoor wij weten dat wij eeuwig leven ontvangen hebben. Bloed en water komen uit een gestorven Heiland, de Geest komt van een verheerlijkte Heiland. Met zijn drieën geven zij getuigenis dat, terwijl in ons geen leven is, wij in de Zoon het eeuwige leven hebben.
Johannes benadrukt hier sterk dat zijn getuigenis waar is. Hij verzint deze dingen niet. Hij weet waarover hij spreekt. Hij heeft het zelf gezien, is er zelf van overtuigd en wil graag dat iedereen die zijn evangelie leest tot geloof komt. Hij wijst niet alleen op zijn eigen getuigenis van de waarheid, maar haalt ook de Schrift aan. Iedereen kan door in de Schrift te lezen zien dat alles betrekking heeft op de Heer Jezus.
De Schrift is de zekere basis voor het geloof in Hem. Als de Schrift zegt dat er iets niet met Hem gebeurt, gebeurt dat ook niet. De Schrift wordt ook vervuld door het nalaten van dingen die Hem oneer zouden aandoen. Het breken van Zijn benen (Ps 34:21) zou een teken van een onvolkomen wandel zijn, terwijl de Heer in Zijn hele wandel op aarde God juist heeft verheerlijkt. Daarom wordt daar nadrukkelijk op gewezen, zodat Hij in Zijn dood niet iets nagedragen zou krijgen wat een smet op die volmaaktheid zou werpen.
Johannes haalt nog een Schriftwoord aan om zijn getuigenis van de waarheid nog sterker te maken. Dit keer is het een getuigenis van iets in de Schrift wat wel met Hem zou gebeuren (Zc 12:10). Het doorsteken van de zijde van de Heer met een speer moest gebeuren, opdat het Schriftwoord in vervulling zal kunnen gaan dat zij zullen zien op Hem Die zij hebben doorstoken (Op 1:7). De vervulling ligt nog in de toekomst, maar aan de voorwaarde voor de vervulling is al voldaan.
Wat een krachtig drievoudig getuigenis – het eigen getuigenis van Johannes en twee Schriftwoorden – om iedere lezer te overtuigen van de waarheid van het leven, de dood én de terugkeer van de Heer Jezus. In het tweede Schriftwoord is namelijk tevens Zijn opstanding, verheerlijking en terugkeer begrepen. Johannes haalt dit Schriftwoord dan ook weer aan in het door hem geschreven boek Openbaring (Op 1:7).
38 - 42 De begrafenis
38 Hierna nu vroeg Jozef van Arimathéa, die een discipel van Jezus was, maar in het geheim uit vrees voor de Joden, aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen wegnemen; en Pilatus stond het toe. Hij kwam dan en nam Zijn lichaam weg. 39 En ook Nicodémus, die eerst ‘s nachts tot Hem was gekomen, kwam met een mengsel van mirre en aloë, ongeveer honderd pond. 40 Zij namen dan het lichaam van Jezus en bonden het in linnen doeken met de specerijen, zoals de Joden de gewoonte van begraven hebben. 41 Nu was er op de plaats waar Hij was gekruisigd een tuin, en in de tuin een nieuw graf waarin nog nooit iemand was gelegd. 42 Daar legden zij dan Jezus wegens de voorbereiding van de Joden, omdat het graf dichtbij was.
Na het getuigenis van Johannes en de Schrift is het prachtig om te zien dat er iemand is die de Heer openlijk gaat belijden, terwijl hij dat eerst niet deed. Pilatus krijgt opnieuw bezoek. Voordat de lichamen van het kruis genomen zijn, komt Jozef van Arimathéa bij hem met de vraag of hij het lichaam van de Heer Jezus van het kruis mag afnemen. Jozef blijkt een discipel van de Heer te zijn, maar was daar nog niet openlijk voor uitgekomen. Mensenvrees had hem ervan weerhouden zich als een volgeling van Christus bekend te maken. Maar als er werkelijk leven uit God is door het geloof in Christus, komt het ogenblik dat dit leven niet langer verborgen kan blijven. Leven moet zich uiten.
Voor Jozef is het moment gekomen Hem te belijden als Hij dood aan het kruis hangt. Nu moet het ervan komen. Hij stapt naar voren en verbindt zich aan de gestorven Christus. Het is een duidelijk bewijs van nieuw leven wanneer iemand zich verbindt aan een gestorven Christus en zo zijn geloof in Hem belijdt.
Het moedige getuigenis van Jozef krijgt navolging. Er voegt zich iemand bij hem die ook nog niet eerder tot een openlijk getuigenis voor de Heer is gekomen. Nicodémus heeft eens ’s nachts de Heer opgezocht en van Hem indrukwekkende dingen te horen gekregen (Jh 3:1). Misschien heeft hij zich herinnerd wat Hij tegen hem heeft gezegd over Zijn verhoging (Jh 3:14).
De Heer heeft toen het zaad van het Woord in hem gezaaid. Dat woord is gaan ontkiemen. Een eerste voorzichtige belijdenis is over de lippen van Nicodémus gekomen toen zijn collega farizeeën erover spraken om Christus gevangen te nemen. Hij heeft toen een bedenking geuit die hem schampere opmerkingen van zijn collega’s heeft bezorgd (Jh 7:50-52).
Hier voegt hij zich bij Jozef met een hoeveelheid zalf. Hij heeft dit moment voorbereid. Met grote eerbied en voorzichtigheid nemen ze samen het lichaam van de Heer Jezus van het kruis af. Ze wikkelen Zijn lichaam in linnen doeken waarin ze ook specerijen doen. Dat is gebruikelijk bij de Joden als ze iemand begraven. Dat gaat de geur van ontbinding tegen. Ze denken er niet aan dat God in Zijn Woord heeft gezegd dat Hij geen ontbinding zal zien (Ps 16:8-11). De Heer komt in een graf dat nog nooit met de dood in aanraking is geweest. Ook in dit opzicht heeft Hij geen ontbinding gezien, Hij is er niet mee in aanraking geweest en Zijn lichaam heeft het ook niet gekend.
Ook bij Jozef en Nicodémus speelt de voorbereiding een rol. Johannes vermeldt dat “Jezus” in het graf wordt gelegd. Let wel, hier staat niet ‘Zijn lichaam’; Hij is, ook al is Hij gestorven, de Persoon Jezus. Jezus wordt in dat graf gelegd “omdat het dichtbij was”. Wij weten dat Gods hand alles zo heeft bestuurd. Wat een menselijk praktische oplossing lijkt te zijn die goed binnen de omstandigheden past, is door God in Zijn raad opgenomen. Het kon niet anders dan dit graf zijn.