1 - 6 De Sunamitische krijgt haar akker terug
1 Elisa had gesproken tot de vrouw van wie hij de zoon levend gemaakt had: Sta op en ga heen, u en uw gezin, en verblijf als vreemdeling waar u verblijven kunt, want de HEERE heeft een hongersnood aangekondigd, en die zál ook zeven jaar [lang] over het land komen. 2 En de vrouw was opgestaan en had gedaan overeenkomstig het woord van de man Gods: zij ging, zij en haar gezin, en verbleef als vreemdeling in het land van de Filistijnen, zeven jaar [lang]. 3 En het gebeurde na verloop van de zeven jaren dat de vrouw uit het land van de Filistijnen terugkeerde. Zij ging eropuit om de hulp van de koning in te roepen met het oog op haar huis en met het oog op haar akker. 4 De koning was nu [juist] in gesprek met Gehazi, de knecht van de man Gods. Hij zei: Vertel mij toch al de grote dingen die Elisa gedaan heeft. 5 En het gebeurde, terwijl hij de koning aan het vertellen was hoe [Elisa] een dode levend gemaakt had, zie, de vrouw van wie hij de zoon levend had gemaakt, kwam de hulp van de koning inroepen met het oog op haar huis en met het oog op haar akker. Toen zei Gehazi: Mijn heer de koning, dit is de vrouw en dit is haar zoon, die Elisa levend heeft gemaakt. 6 En de koning ondervroeg de vrouw en zij vertelde het hem. Toen gaf de koning haar een hoveling mee en zei: Laat [zij] alles wat van haar is, terugkrijgen, ook de hele opbrengst van de akker, van de dag af dat zij het land verlaten heeft, tot nu toe.
We hebben in deze geschiedenis een frappant beeld van de lotgevallen van het volk Israël in de toekomst. We kunnen namelijk in Gehazi, de melaatse knecht van Elisa, een beeld van Israël in ongeloof zien. De vrouw is een beeld van het gelovig overblijfsel dat een volle periode, “zeven jaar”, onder de volken is geweest.
Elisa krijgt een woord van de HEERE over de hongersnood. Elisa brengt die hongersnood niet, zoals dat wel gebeurde door Elia (1Kn 17:1). Elia is dan ook de man van oordeel, terwijl Elisa de hongersnood aankondigt en genade aan de vrouw bewijst door haar ervoor te waarschuwen. Elisa gebruikt niet alleen zijn macht, dat is Gods macht, maar ook de kennis die hij van toekomstige gebeurtenissen van God ontvangen heeft in genade ten gunste van anderen.
Elisa heeft als profeet van de genade voor de vrouw een uitwijkplaats. Zij is gelukkig te midden van haar volk, maar moet die plaats nu verlaten. Dat zal niet gemakkelijk zijn geweest. Zo zwerft Israël al tweeduizend jaar onder de volken. De hongersnood is niet meer die van een bepaalde plaats, Samaria (2 Koningen 6-7), maar van het hele volk.
De vrouw verlaat het land op het woord van Elisa. Ze doet gehoorzaam wat haar is gezegd. Door weg te gaan uit het land buigt ze zich onder het oordeel. Elimelech heeft het land ook vanwege een hongersnood verlaten (Ru 1:1), maar hij heeft dat gedaan zonder opdracht van de HEERE. Hij heeft zich aan de tucht van God willen onttrekken. De ene keer moet Gods volk weerstand bieden aan de vijand, de andere keer moeten zij overlopen naar de vijand (vgl. Jr 27:11-17). Elke keer is alleen het woord van de HEERE beslissend. Het gaat om gehoorzamen.
De vrouw gaat terug als de hongersnood voorbij is. Er wordt niet gezegd dat ze daar bericht van krijgt. Ze zal de tijd hebben bijgehouden. Na zeven jaren kan ze terugkeren. Dat doet ze dan ook. Als ze terug is in het land, gaat ze naar de koning. Het lijkt erop dat haar bezit na haar vertrek aan de koning is vervallen. Hij kan het dan ook teruggeven. Ze moet er wel om vragen, want ze is zelf weggegaan. Wat voor recht kan ze laten gelden?
Op het moment dat zij bij de koning komt, is deze in gesprek met Gehazi. Hij vraagt aan Gehazi om hem te vertellen over de wonderen die Elisa heeft verricht. Misschien is hij net als Ahasveros die zich, uit verveling, laat voorlezen (Es 6:1), of als Felix die, op zoek naar financieel voordeel, Paulus regelmatig wil horen (Hd 24:26). God gebruikt beide dingen voor Zijn plan met de Zijnen. Daartoe maakt Hij gebruik van alledaagse dingen die Hij bestuurt op een wijze zoals alleen Hij dat kan. Hoe Gehazi aan het hof gekomen is, is niet bekend. Feit is, dat hij daar is.
Gehazi lijkt iemand te zijn die veel weet van de godsdienst van Elisa en de dingen die hij heeft gedaan. Hij vertelt erover, echter als iemand die er alleen uiterlijk van weet, terwijl hij er innerlijk geen deel aan heeft. Hij staat buiten de dingen waarover hij veel kan vertellen. Zo zijn de woorden van God aan de Joden gegeven en zij hebben ze aan ons overgeleverd (Rm 3:1-2) zonder dat het hen tot bekering heeft gebracht.
Er zijn veel mensen die het evangelie kunnen uitleggen, zonder er zelf deel aan te hebben. Het moet wel duidelijk zijn voor ieder die ermee bezig is of ervan hoort dat men er deel aan heeft. Het heeft bijvoorbeeld geen zin zich bezig te houden met de vraag of mensen gered kunnen worden die nooit van de Heer Jezus hebben gehoord, zonder zich eerst bezig te houden met deze vraag voor de eigen ziel.
Het lijkt toevallig dat juist op dit moment de vrouw voor de koning verschijnt. Natuurlijk bestuurt God alles, maar van ons uit gezien lijkt het toevallig (vgl. Ru 2:3). De vrouw krijgt alles terug. Ze is onderhouden in den vreemde, maar ze krijgt ook vergoed wat ze al die tijd aan oogst in het land heeft gemist.
De vrouw ontvangt alles terug, uit genade, maar ook omdat Gehazi juist vertelde over haar dode zoon die levend was geworden. Zo hebben wij alles ontvangen op grond van de opstanding van de Zoon Die dood is geweest, maar weer levend is geworden. Zo zal het gaan met Israël als het hersteld wordt in het land, als het volk ziet dat haar kinderen talrijker zijn dan ze ooit heeft gedacht (Js 54:1-3). Dat is op grond van de dood en de opstanding van de Messias, de Zoon van God, zoals dat in het hoofdstuk daarvóór, Jesaja 53, wordt beschreven.
7 - 15 Hazaël koning van Syrië
7 Daarna kwam Elisa in Damascus, toen Benhadad, de koning van Syrië, ziek was; men bracht hem de boodschap: De man Gods is hierheen gekomen. 8 Toen zei de koning tegen Hazaël: Neem een geschenk mee en ga de man Gods tegemoet en raadpleeg de HEERE door hem en zeg: Zal ik van deze ziekte genezen? 9 Zo ging Hazaël hem tegemoet en nam een geschenk mee, te weten allerlei kostbaarheden uit Damascus, een last van veertig kamelen. Hij kwam voor hem staan en zei: Uw zoon Benhadad, de koning van Syrië, heeft mij naar u toegestuurd om te zeggen: Zal ik van deze ziekte genezen? 10 Elisa zei tegen hem: Ga, zeg tegen hem: U zult zeker genezen. De HEERE heeft mij echter laten zien dat hij zeker sterven zal. 11 Hij zette een strak gezicht en hield dat zo, tot beschamens toe; en de man Gods begon te huilen. 12 Toen zei Hazaël: Waarom huilt mijn heer? Hij zei: Omdat ik weet wat voor kwaad u de Israëlieten zult aandoen: u zult hun vestingen in brand steken, hun jongemannen met het zwaard doden, hun kleine kinderen verpletteren en hun zwangere vrouwen opensnijden. 13 Hazaël zei: Maar wat is uw dienaar, die hond, dat hij deze grote daad zou verrichten? En Elisa zei: De HEERE heeft mij laten zien dat u koning zult worden over Syrië. 14 Toen ging hij bij Elisa weg en kwam bij zijn heer. Die zei tegen hem: Wat heeft Elisa tegen u gezegd? En hij zei: Hij heeft tegen mij gezegd: U zult zeker genezen. 15 En het gebeurde de volgende dag dat hij een deken nam, [die] in het water dompelde en over diens gezicht uitspreidde, zodat hij stierf. En Hazaël werd koning in zijn plaats.
Elisa blijft op de achtergrond, zijn dienst is nagenoeg ten einde. Toch heeft hij nog iets te doen en wel Hazaël zalven. Hij moet dat doen in plaats van Elia aan wie die opdracht gegeven was (1Kn 19:15). Dat dit nog niet is gebeurd, is een bewijs van Gods genade Die het volk een langere tijd geeft om tot bekering te komen. Maar dan komt toch de tijd van de zalving van Hazaël, zoals de HEERE tot Elia heeft gezegd. Hier wordt de tuchtroede van God door Hem voorbereid, want de genade is door Zijn volk niet aangenomen. Daarvoor komt Elisa naar Damascus. Op dat moment is de koning van Syrië ziek.
God gebruikt de ziekte van Benhadad om Elisa met Hazaël in contact te brengen. Benhadad wil weten hoe het met hem zal aflopen. Hij ziet Elisa als een medium dat door een koopsom tot een gunstige bezwering bereid zal zijn. Misschien heeft hij gehoord van de genezing van Naäman. Hij stuurt Hazaël, zijn knecht, met een geschenk naar Elisa toe om hem de vraag naar de afloop van zijn ziekte te stellen. Het is een enorm geschenk. Dat zien we als we dit geschenk vergelijken met het geschenk dat Naäman heeft meegebracht (2Kn 5:5).
In zijn vraag spreekt Benhadad Elisa als vader aan door zich als “uw zoon” tot hem te richten. Elisa heeft een dubbel antwoord. Enerzijds zal hij van zijn ziekte herstellen, want zijn ziekte is niet dodelijk. Anderzijds zal hij toch sterven, maar dan door de moordenaarshand van Hazaël. De genezing is een woord tot Benhadad, zijn dood is een woord over hem.
Als Elisa dat voor zijn geestesoog ziet, kan hij zich niet inhouden en barst in tranen uit. Hij ziet de gevolgen van wat Hazaël zal doen. Hij huilt, omdat zijn dienst tevergeefs is geweest en het volk onder het oordeel zal komen. Dat is uiteindelijk de ervaring van iedere dienaar van de Heer. De toestand is ondanks zijn dienst slechter geworden. Zo is het gegaan met de apostelen en de reformatoren en de mannen van het reveil. Het is nog steeds zo. Dat maakt de dienst niet aantrekkelijk. Aan het einde van de dienst blijft het oordeel over.
Weten wij wat er met de wereld zal gebeuren, wat verdorven mensen aan leed zullen veroorzaken, wat valse leraren voor kwaad zullen doen in de christenheid, wat antichristen voor geestelijk leed en geestelijke dood zullen veroorzaken? Wat doet dat ons, brengt het ons tot huilen zoals Elisa?
Hazaël doet alsof hij niet weet waarover het gaat. Hij stelt zich op als iemand die tot zoiets niet in staat is. Maar innerlijk broeit zijn plan. Dan zegt Elisa dat hij koning zal worden. Dat God heeft bepaald dat hij koning zal worden, verandert niets aan zijn verantwoordelijkheid. Net als Jerobeam, die ook te horen heeft gekregen dat hij koning zou worden, neemt hij het recht in eigen hand als het gaat om het moment waarop hij koning wordt.
Als Hazaël verslag uitbrengt aan Benhadad, vertelt hij slechts de helft van het verhaal dat Elisa hem heeft verteld. Hij vertelt Benhadad dat zijn ziekte niet tot de dood is. De andere helft van het verhaal vertelt Hazaël niet, maar wordt door hem vervuld. Hij vermoordt zijn koning en wordt koning in diens plaats.
16 - 24 Jehoram koning van Juda
16 In het vijfde jaar van Joram, de zoon van Achab, de koning van Israël, toen Josafat koning was van Juda, [begon] Jehoram, de zoon van Josafat, de koning van Juda, te regeren. 17 Hij was tweeëndertig jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde acht jaar in Jeruzalem. 18 Hij ging in de weg van de koningen van Israël, zoals het huis van Achab deed, want de dochter van Achab was hem tot vrouw geworden. Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE. 19 De HEERE wilde Juda echter niet te gronde richten omwille van Zijn dienaar David, zoals Hij hem gezegd had dat Hij hem alle dagen voor zijn zonen een lamp zou geven. 20 In zijn dagen kwam Edom in opstand tegen het gezag van Juda en stelde een koning over zich aan. 21 Daarom stak Jehoram over naar Zaïr, met al [zijn] strijdwagens bij hem. Hij stond ‘s nachts op en versloeg Edom, dat zich rondom hem en de bevelhebbers van [zijn] strijdwagens bevond, en het volk vluchtte naar zijn tenten. 22 Toch kwam Edom in opstand tegen het gezag van Juda tot op deze dag; toen kwam Libna in opstand. 23 Het overige nu van de geschiedenis van Jehoram en alles wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda? 24 En Jehoram ging te ruste bij zijn vaderen en werd begraven bij zijn vaderen in de stad van David, en zijn zoon Ahazia werd koning in zijn plaats.
De geschiedenis van de koningen van Israël wordt onderbroken om de geschiedenis van enkele koningen van Juda te vermelden. Dat gebeurt omdat deze koningen in verbinding staan met de koningen van Israël. Het begint met Jehoram, de zoon van de Godvrezende Josafat, die trouwt met Athalia, de dochter van Achab en Izebel. Zij heeft een buitengewoon slechte invloed op hem. Ze is als haar ouders en doet hem wandelen “in de weg van de koningen van Israël”, een weg die slecht is in de ogen van de HEERE. De bijzonderheden daarvan staan in 2 Kronieken 21.
Door dit huwelijk is de boosaardigheid van het huis van Achab doorgedrongen in Juda, in de lijn van het geslacht van David. Toch is Gods genade nog over Juda. Hij blijft trouw aan Zijn woord tot Zijn dienaar David (2Sm 7:12-16; 21:17). Omwille van hem richt de HEERE Juda niet te gronde, hoewel dat verdiend zou zijn.
Er is wel een vorm van tucht. Die zien we in de opstand van Edom. Wie van God afwijkt, zal met allerlei tegenslagen te maken krijgen. Daardoor wil God proberen hen die van Hem afwijken weer tot Hem terug te brengen.
In wat wel een bijzin lijkt, wordt ook nog de opstand van Libna vermeld. Libna is een priesterstad. Deze stad is mogelijk in opstand gekomen vanwege de afgoderij waaraan zij niet willen en kunnen meedoen. Ook dat is dan een waarschuwende stem, een proteststem, tegen de afwijkingen, bedoeld om terugkeer tot de HEERE te bewerken.
25 - 29 Ahazia koning van Juda
25 In het twaalfde jaar van Joram, de zoon van Achab, de koning van Israël, [begon] Ahazia, de zoon van Jehoram, de koning van Juda, te regeren. 26 Ahazia was tweeëntwintig jaar oud toen hij koning werd en hij regeerde één jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Athalia, de dochter van Omri, de koning van Israël. 27 En hij ging in de weg van het huis van Achab en deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, zoals het huis van Achab; hij was immers een schoonzoon van het huis van Achab. 28 Hij trok met Joram, de zoon van Achab, ten strijde naar Ramoth in Gilead tegen Hazaël, de koning van Syrië; en de Syriërs versloegen Joram. 29 Daarop keerde koning Joram terug om in Jizreël te genezen van de verwondingen die de Syriërs hem te Rama toegebracht hadden, toen hij tegen Hazaël, de koning van Syrië, streed. En Ahazia, de zoon van Jehoram, de koning van Juda, kwam om Joram, de zoon van Achab, in Jizreël te zien, want hij was ziek.
Jehoram wordt opgevolgd door zijn zoon Ahazia. Het tijdstip waarop Ahazia begint te regeren, wordt verbonden aan de regering van Joram, de zoon van Achab. Deze man gaat volledig de weg van het huis van Achab. Zijn moeder is immers een dochter van Achab en Izebel (vers 18). Hier staat dat zij “de dochter van Omri, de koning van Israël” is (vers 26). In lichamelijke zin is dat niet zo, maar wel in geestelijke zin. Zij ademt de geest van deze goddeloze man, een geest die ook haar vader Achab, de zoon van Omri, heeft geademd. Deze hele goddeloze invloed is door de demonische opvoeding van haar moeder Izebel alleen maar versterkt.
In de verzen 28-29 bereidt de Heilige Geest het toneel voor de gebeurtenissen voor die in 2 Koningen 9-10 beschreven worden. Hij leidt de wegen van deze goddeloze mensen en maakt hen klaar om het oordeel te ontvangen.