1 - 4 Achaz wordt koning van Juda
1 In het zeventiende jaar van Pekah, de zoon van Remalia, werd Achaz koning, de zoon van Jotham, de koning van Juda. 2 Achaz was twintig jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde zestien jaar in Jeruzalem; hij deed niet wat juist was in de ogen van de HEERE, zijn God, zoals zijn vader David, 3 maar hij ging in de weg van de koningen van Israël; ja, zelfs deed hij zijn zoon door het vuur gaan, overeenkomstig de gruweldaden van de heidenvolken die de HEERE van voor [de ogen van] de Israëlieten verdreven had. 4 Hij bracht slachtoffers en reukoffers op de [offer]hoogten en op de heuvels, en onder elke bladerrijke boom.
De geschiedschrijver gaat in dit hoofdstuk verder met de beschrijving van de koningen die over het tweestammenrijk hebben geregeerd. Achaz, de zoon van Jotham, is aan de macht gekomen. Dit hele hoofdstuk wordt aan hem gewijd en geeft een duidelijk beeld van zijn regering. Dat beeld is niet rooskleurig.
De samenvatting van zijn regering, die zestien jaar heeft geduurd, is dat “hij deed wat niet juist was in de ogen van de HEERE, zijn God, zoals zijn vader David”. Er staat niet dat hij deed wat slecht was, maar dat hij niet deed wat juist was. Dit is om de tegenstelling met David duidelijk te maken. David deed in alles wat juist was in de ogen van de HEERE. Alles wat Achaz doet, is volledig en radicaal in strijd met wat David deed. Dat er ook sprake is van “de HEERE, zijn God”, wordt gezegd omdat hij dat zo beleed.
De daden die van Achaz worden beschreven, getuigen van groot verderf. Het zijn daden naar het model van de koningen van Israël. Achaz doet er zelfs nog een schepje bovenop: “Ja, zelfs deed hij zijn zoon door het vuur gaan.” Hij offert zijn zoon aan het dodenrijk. Het blijft niet bij een handelwijze als de koningen van Israël, maar hij doet “overeenkomstig de gruweldaden van de heidenvolken die de HEERE van voor [de ogen van] de Israëlieten verdreven had”. Deze man is elke verbinding met de HEERE, zijn God, kwijt. Er bestaat het grootst mogelijke contrast tussen wat hij belijdt en wat hij doet.
Zijn hele op de afgoden en afgodendienst gerichte houding blijkt uit de offerplaatsen die hij heeft. Hij offert niet alleen op de hoogten die eerst aan de HEERE gewijd waren, maar op alles wat maar enigszins boven de aarde verheven is.
5 - 9 Achaz sluit een verbond met Assyrië
5 Toen trok Rezin, de koning van Syrië, met Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël, ten strijde tegen Jeruzalem. Zij belegerden Achaz, maar waren niet tot strijden in staat. 6 In diezelfde tijd bracht Rezin, de koning van Syrië, Elath terug aan Syrië en verdreef hij de Judeeërs uit Elath; de Syriërs kwamen naar Elath en woonden daar tot op deze dag. 7 Toen stuurde Achaz boden naar Tiglath-Pileser, de koning van Assyrië, om te zeggen: Ik ben uw dienaar en uw zoon. Kom en verlos mij uit de hand van de koning van Syrië en uit de hand van de koning van Israël, die mij aan [willen] vallen. 8 Achaz nam het zilver en het goud dat in het huis van de HEERE en in de schatkamers van het huis van de koning aangetroffen werd, en hij stuurde [dat als] geschenk naar de koning van Assyrië. 9 De koning van Assyrië luisterde naar hem: de koning van Assyrië trok op tegen Damascus, nam het in en voerde [de inwoners] weg naar Kir, en Rezin doodde hij.
Terwijl Achaz zo afgodisch bezig is, komen er vijanden op hem af: “Rezin, de koning van Syrië, met Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël.” Zij trekken “ten strijde tegen Jeruzalem”. Zoals steeds vallen vijanden Gods volk aan als het volk afwijkt van God. Zonder God zijn ze altijd zwakker dan de zwakste vijand. Tegelijk is een vijandig volk een middel in Gods hand om Zijn volk weer bij Hem terug te brengen. En wat voor een afschuwelijke rol speelt Pekah in zijn verbond met Syrië: hij, nota bene de koning van Israël, wil meehelpen een einde te maken aan het huis van David.
In Jesaja 7 lezen we meer bijzonderheden over dit optrekken van Rezin en Pekah tegen Jeruzalem. Daar zien we dat God in genade met Achaz wil handelen. In Zijn genade laat God niet toe dat deze vijanden Jeruzalem innemen (Js 7:1). Dan heeft Hij door Jesaja een boodschap voor Achaz bij “het einde van de waterloop van de bovenvijver, bij de weg naar het Blekersveld” (Js 7:3). Het is een symbolische plaats. Het is een plaats die spreekt van reiniging en verkwikking die hem worden aangeboden als hij bereid is te luisteren naar de stem van de HEERE.
Jesaja stelt de vijanden, “Rezin en Syrië en de zoon van Remalia” (Js 7:4), als volkomen onbeduidend voor. Hij profeteert over hun einde door de macht van Assyrië, waarvan Achaz zijn hulp verwacht. Jesaja bemoedigt Achaz dat er uitkomst is, als hij rustig op de HEERE vertrouwt. Achaz krijgt zelfs het aanbod om een teken te vragen van de HEERE, waardoor hij zeker mag weten dat de HEERE hem van die vijanden zal verlossen. Maar Achaz weigert dit aanbod met gehuichelde vroomheid (Js 7:10-12). Hij heeft zijn eigen politiek.
Dan geeft de HEERE Zelf een teken, niet aan Achaz, maar aan het huis van David. Hij belooft de Messias (Js 7:13). Hij is het antwoord op alle politieke vragen. Hij laat Achaz ook weten dat hijzelf door de bondgenoot op wie hij zijn hoop heeft gevestigd, zal omkomen, omdat hij weigert op de HEERE te vertrouwen (Js 7:17).
Achaz is een van die figuren die alleen op hun eigen verstand en waarneming vertrouwen. Vertrouwen op de HEERE, Iemand Die je niet kunt zien en bij Wie je maar moet afwachten of zal gebeuren wat Hij zegt, is hem te vaag. Neem dan Assyrië. Die is vlakbij, je kunt hem zien en hij helpt direct.
Is dat niet een spanningsveld dat wij herkennen, waarin ook wij kunnen verkeren? Kiezen wij niet ook vaak voor een directe oplossing in plaats van ons te onderwerpen aan wat God zegt? Kies ik voor wat, volgens mij, zeker werkt, of wacht ik op wat God heeft aangeboden? Laten we als voorbeeld eens denken aan spanningen in een huwelijk. In een huwelijk kunnen teleurstellingen voorkomen. Zoekt de man dan het gesprek met zijn vrouw, misschien ook met hulp van iemand anders, zodat ze weer samen kunnen bidden voor hun nood? Of zoekt hij zijn heil bij een andere vrouw, iemand van zijn werk, bij wie hij zijn verhaal kwijt kan, iemand ‘die mij zo goed begrijpt’?
De hulpvraag aan Assyrië mag ook wat kosten. De kosten voor de hulp worden betaald met zilver en goud uit de tempel, “het huis van de HEERE”. Elk verbond dat een christen aangaat met de vijand van God, de wereld, gaat ten koste van de waarheid van de verzoening, waarvan het zilver spreekt, en ten koste van de heerlijkheid van God, waarvan het goud spreekt. Steeds weer wordt de tempel leeggeroofd ten gunste van de wereld. God en Zijn belangen doen er niet meer toe.
Het verbond lijkt te werken en de prijs waard te zijn. De koning van Assyrië doet wat hem is gevraagd. Hij trekt tegen Damascus op, verslaat de Syriërs en neemt zo de dreiging voor Achaz van deze vijanden weg. Achaz is daardoor des te vaster komen te zitten in de strik van de duivel. Zijn volgende stappen maken duidelijk dat hij helemaal met de HEERE afrekent. Hij gaat Hem vervangen door wat voor hem aantrekkelijk is.
10 - 18 Het altaar van de HEERE vervangen
10 Toen ging koning Achaz naar Damascus, Tiglath-Pileser, de koning van Assyrië, tegemoet. Toen hij het altaar dat in Damascus was, gezien had, stuurde koning Achaz een afbeelding van dat altaar naar de priester Uria, [samen] met het ontwerp ervan, overeenkomstig heel zijn vorm. 11 En de priester Uria bouwde een altaar. Overeenkomstig alles wat koning Achaz [hem] vanuit Damascus toegestuurd had, zo maakte de priester Uria [het], voordat koning Achaz uit Damascus kwam. 12 Toen de koning uit Damascus gekomen was, zag de koning het altaar. De koning naderde tot het altaar en offerde daarop. 13 Hij liet zijn brandoffer en zijn graanoffer in rook opgaan, hij goot zijn plengoffer uit en hij sprenkelde het bloed van zijn dankoffers op dat altaar. 14 Maar het koperen altaar, dat voor het aangezicht van de HEERE stond, haalde hij van de voorkant van het huis vandaan, van [waar het stond] tussen het [nieuwe] altaar en het huis van de HEERE; en hij zette het aan de noordkant van het [nieuwe] altaar. 15 En koning Achaz gebood de priester Uria: Laat op het grote altaar het morgenbrandoffer en het avondgraanoffer in rook opgaan, het brandoffer van de koning en zijn graanoffer en het brandoffer van heel de bevolking van het land, hun graanoffer en hun plengoffers. Sprenkel daarop al het bloed van de brandoffers en al het bloed van de slachtoffers. Maar het koperen altaar zal mij tot onderzoek dienen. 16 En de priester Uria deed overeenkomstig alles wat koning Achaz geboden had. 17 En koning Achaz sneed de sierlijsten van de onderstellen af en verwijderde het spoelbekken [dat] daarop [stond]. Verder haalde hij de zee van de koperen runderen af, die daaronder waren, en zette die op een stenen vloer. 18 Ook verwijderde hij de sabbatsgalerij, die zij in het huis gebouwd hadden, en de buitenste ingang voor de koning in het huis van de HEERE, omwille van de koning van Assyrië.
Achaz gaat naar Damascus om zijn weldoener en beschermer, de koning van Assyrië, te begroeten. Het lijkt erop dat de plaats van ontmoeting het altaar is dat in Damascus staat. Achaz komt onder de indruk van dat altaar. Het is een groot altaar (vers 15). Mogelijk is het een van oorsprong Assyrisch altaar. Hij ziet dat de goden van Assyrië hen hebben geholpen. Nu wil hij zich ook van de gunst van deze goden verzekeren en aan hen offeren. Daarom wil hij een altaar hebben zoals dat van hen.
Terwijl hij nog in Damascus is, stuurt hij er een afbeelding van naar de priester Uria. Uria is een trouwe man (Js 8:2a), maar ook een man zonder ruggengraat. Hij heeft geen kracht om nee te zeggen. Hij doet wat hem is gezegd en zelfs zo snel, dat het altaar klaar is voordat Achaz terug is. Als Achaz weer in Jeruzalem is en het altaar ziet, nadert hij tot het altaar en offert erop. Vers 12 spreekt nadrukkelijk over Achaz als “koning” (driemaal in dit vers). Er is een sterke overeenkomst met koning Jerobeam I en zijn altaar (1Kn 12:32-33). We moeten constateren dat Jerobeam en zijn altaardienst nu in Juda zijn binnengetrokken.
De offers die Achaz brengt (vers 13), kennen we uit Leviticus 1-7. Opmerkelijk is dat het zondoffer ontbreekt. Het benadrukt dat zijn dienst slechts een uitwendige dienst is. Er is geen enkel besef van zonde aanwezig. Hij regelt alles naar eigen goeddunken. Het is helemaal een eigenwillige godsdienst. Dat zien we ook als hij het koperen brandofferaltaar verwijdert van de plaats waar het hoort en in plaats daarvan zijn zelf nagemaakte altaar neerzet (vers 14). Het altaar van Achaz moet centraal staan.
Het altaar van de HEERE wordt niet helemaal verwijderd. Het wordt op een afstand geplaatst, zodat het op de plaats waar het staat als het ware in de verte herinnert aan de dienst van de HEERE.
Achaz bepaalt dat vanaf nu het grote altaar, zijn altaar, moet worden gebruikt om de voorgeschreven offers op te brengen (vers 15). Hij geeft de priester Uria opdracht erop toe te zien dat het zo gebeurt als hij heeft bevolen. Het koperen altaar van de HEERE heeft voor hem afgedaan voor wat betreft de offerdienst aan de ware God. In plaats daarvan maakt hij er een plaats van waar hij tot demonen kan naderen om hun om raad te vragen.
De vernieuwingsdrift van Achaz kent geen grenzen. Het volgende onderdeel van de oude eredienst dat eraan moet geloven, is de koperen zee die op twaalf runderen staat. Hij snijdt de sierlijsten van de onderstellen af en verwijdert het spoelbekken (vers 17). Ook haalt hij de zee van de runderen af. Hij rekent (in dit beeld) af met de gedachte dat reinheid nodig is om dienst in het huis van de HEERE te kunnen doen.
De runderen zijn niet een versiering voor de koperen zee, maar vormen het draagvlak voor reiniging. Het is een beeld dat ervan spreekt dat reiniging moet gebeuren op de grond van het offer van Christus. Runderen spreken van Zijn dienst die Hij voortdurend voor ons uitoefent. Die grondslag wordt vervangen door een stenen vloer, een grondslag die door mensen is gemaakt.
Ook de sabbatsgalerij wordt opgeofferd aan zijn vernieuwingsdrang (vers 18). Wat de sabbatsgalerij precies is geweest, is niet duidelijk. Er wordt wel gedacht aan een overdekte plaats in de tempel waar de koning op de sabbat plaatsnam bij zijn bezoek aan de tempel. Dat zou goed kunnen, omdat het verwijderen van de sabbatsgalerij wordt verbonden aan het wegnemen van “de ingang van de koning in het huis van de HEERE” (vgl. 1Kn 10:5; Ez 46:1-2). Het toont zijn minachting voor de sabbat – die spreekt van de rust van God en Zijn volk – en de absolute onwil om als koning verbonden te zijn met de woonplaats van God, waarmee hij weigert te erkennen dat hij alleen koning kan zijn als hij erkent dat God zijn Heer is.
Hij laat alles weghalen wat ook maar even aan de dienst aan de ware God herinnert. Al zijn handelingen betekenen de afschaffing van de ware dienst aan God. Hij stelt een godsdienst in die helemaal aan zijn smaak beantwoordt. Dat is de beproefde methode om af te rekenen met wat God daarover te zeggen heeft. Het is belangrijk aan God te vragen hoe Hij wil dat we eredienst doen. Dat betekent voor ons dat we Zijn Woord raadplegen in een gezindheid van onderworpenheid aan wat Hij zegt.
Het betekent niet dat onze aanbidding steeds langs bepaalde, vastgestelde patronen via standaardformuleringen moet verlopen. De Heilige Geest zal telkens andere aspecten aan ons laten zien waarvoor we God kunnen en willen aanbidden. Er is geen liturgie voor op te stellen.
Iemand stelde terecht: We moeten niet met onze aanbidding spelen en die verluchtigen met interviews en onderhoudende optredens (entertainment). Opmerkelijk genoeg stelde hij daarbij: ‘In de gemeente die ik dien, wordt onze aanbidding zorgvuldig zo gepland, dat we nooit op twee zondagen achter elkaar hetzelfde hebben.’
Toen ik dit las, bekroop mij de gedachte dat de schrijver zelf handelde naar het model van Achaz, dat hij eerst (terecht) aanklaagde. Is de Heilige Geest niet de Enige Die de aanbidding van de gemeente zo kan leiden dat de aanbidding elke keer weer anders is, nieuw en fris, en dat het toch voldoet aan de aloude waarheden van Gods Woord (vgl. Jh 4:23-24)?
19 - 20 Dood van Achaz
19 Het overige nu van de geschiedenis van Achaz, wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda? 20 En Achaz ging te ruste bij zijn vaderen en werd begraven bij zijn vaderen in de stad van David, en Hizkia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
Met het voorgaande is door God in dit boek alles over Achaz gezegd wat er van hem te zeggen is en wat voor ons nuttig is om te weten. “Het overige” staat “beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda”. Dat “overige” kan niet donkerder zijn dan wat Gods Geest ons in dit hoofdstuk heeft meegedeeld, wel meer in bijzonderheden. Die bijzonderheden zijn voor ons niet nodig om te weten. Wat ons wordt verteld, houdt een ernstige waarschuwing in ons niet tot de wereld om hulp te wenden en in het dienen van God niet onze eigen ideeën te volgen.
Het laatste vers geeft in deze diep duistere periode in het volk van God een straal van hoop. Die straal van hoop is Hizkia. God bereidt een opwekking voor door een Godvrezende zoon koning te laten worden in de plaats van zijn goddeloze vader Achaz.