1 - 9 Manasse koning van Juda
1 Manasse was twaalf jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde vijfenvijftig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Hefziba. 2 Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig de gruweldaden van de heidenvolken die de HEERE van voor [de ogen van] de Israëlieten verdreven had. 3 Hij herbouwde de offerhoogten die Hizkia, zijn vader, vernield had; hij richtte altaren op voor de Baäl, maakte een gewijde paal zoals Achab, de koning van Israël, gemaakt had, en boog zich neer voor heel het leger aan de hemel en diende het. 4 Verder bouwde hij altaren in het huis van de HEERE, waarvan de HEERE gezegd had: In Jeruzalem zal Ik Mijn Naam vestigen. 5 Verder bouwde hij altaren voor heel het leger aan de hemel in beide voorhoven van het huis van de HEERE. 6 Hij liet zijn zoon door het vuur gaan, duidde wolken en deed aan wichelarij. Ook stelde hij dodenbezweerders en waarzeggers aan. Hij deed zeer veel kwaad in de ogen van de HEERE, om [Hem] tot toorn te verwekken. 7 Hij zette ook een beeld van Asjera dat hij gemaakt had, in het huis waarvan de HEERE gezegd had tegen David en zijn zoon Salomo: In dit huis en in Jeruzalem, dat Ik uit alle stammen van Israël verkozen heb, zal Ik voor eeuwig Mijn Naam vestigen. 8 Ik zal de voet van Israël nooit meer doen wijken uit dit land, dat Ik hun vaderen gegeven heb, alleen als zij nauwlettend doen overeenkomstig alles wat Ik hun geboden heb en overeenkomstig de hele wet die Mijn dienaar Mozes hun geboden heeft. 9 Maar zij luisterden niet, want Manasse deed hen dwalen, zodat zij erger deden dan de heidenvolken die de HEERE van voor [de ogen van] de Israëlieten weggevaagd had.
De Godvrezende Hizkia wordt na zijn dood opgevolgd door zijn goddeloze zoon Manasse. Manasse is pas twaalf jaar oud als hij begint te regeren (vers 1). Zijn regering duurt liefst vijfenvijftig jaar, een periode die de duur van alle andere regeringen overtreft. Het is een van de raadsels van Gods regering dat Hij het toestaat dat een zo goddeloze man als Manasse zo lang over Zijn volk regeert.
De naam van zijn moeder wordt ook gegeven. Hefziba betekent ‘Mijn lust is in haar’. In die naam horen we wat Jeruzalem voor de HEERE betekent. Wat voor vrouw zij is, wordt niet meegedeeld. Of zij een goede of een slechte moeder is, weten we niet. Naar de ontwikkeling van Manasse te oordelen heeft ze in elk geval niet kunnen voorkomen dat hij zich tot een dergelijke goddeloze koning heeft kunnen ontwikkelen. Wij kunnen niet altijd een oorzaak aanwijzen als kinderen dwars ingaan tegen wat hun Godvrezende ouders hun hebben voorgehouden.
Manasse neemt geen voorbeeld aan zijn vader Hizkia, maar aan de koningen van Israël, van wie we keer op keer hebben gelezen dat zij deden, wat hier ook van Manasse wordt gezegd, “wat slecht was in de ogen van de HEERE” (vers 2). Hij doet “overeenkomstig de gruweldaden van de heidenvolken”.
In rap tempo maakt hij de hervormingen van zijn vader ongedaan en “herbouwde de [offer]hoogten die Hizkia, zijn vader, vernield had” (vers 3). Hij laat zich ook inspireren door Achab, de meest goddeloze koning van Israël. Het is goed mogelijk dat zijn aanbidding en dienen van zon, maan en sterren, “heel het leger aan de hemel”, komt door Assyrische invloed. Zo zien we dat Manasse van alles en iedereen het slechtste overneemt en in praktijk brengt. Het oordeel dat God over zowel de heidenvolken als over Achab heeft laten komen, doet hem niets.
Dat de goddeloze Manasse naar het lijkt ongehinderd zijn gang kan gaan, zegt ook iets van het volk. De opleving onder Hizkia heeft blijkbaar niet diep wortel geschoten onder de bevolking. Het volk laat zich gemakkelijk meevoeren op de slechte weg waarop Manasse het voorgaat.
Hij provoceert de HEERE openlijk door in het huis van de HEERE afgodsaltaren te bouwen (verzen 4-5). De grootte van dit kwaad wordt duidelijk tot uiting gebracht door te stellen dat Manasse dit doet in het huis “waarvan de HEERE gezegd had: In Jeruzalem zal Ik Mijn Naam vestigen”. Daaraan heeft Manasse geen boodschap. Hij negeert de rechten van de HEERE op Zijn huis en maakt er gewoon een woonplaats voor demonen van. Manasse handelt niet uit onkunde aangaande de wil van de HEERE, maar hij geeft helemaal niets om die wil.
Zijn hele optreden toont zijn overgave aan demonische machten aan wie hij zich vrijwillig heeft uitgeleverd (vers 6). Dat houdt in dat hij zijn kinderen aan de duivel offert, zich met occultisme inlaat, zoals het duiden van wolken en aan wichelarij doen, en allerlei vormen van toverij stimuleert, zoals dodenbezweerders en waarzeggers aanstellen. De conclusie is dat hij niet ‘slechts’ de HEERE negeert. Het is nog veel erger. Hij gaat niet alleen met minachting aan de HEERE voorbij, maar hij handelt opzettelijk op die manier om daarmee de HEERE te tarten: “Hij deed zeer veel kwaad in de ogen van de HEERE, om [Hem] tot toorn te verwekken.”
Van zijn grove schending van de rechten van de HEERE en het tarten van Hem geeft vers 7 nog een voorbeeld. Nog nadrukkelijker dan in vers 4 horen we de verontwaardiging van God over de schaamteloze durf van Manasse om een beeld van Asjera in de tempel te zetten. Gods verontwaardiging beluisteren we in wat Hij van Zijn huis en van Zijn stad zegt. Gods gevoelens over wat Hij heeft uitgekozen om daar voor eeuwig Zijn Naam te vestigen, worden ten diepste gekrenkt door de minachtende handelwijze van Manasse.
In vers 8 spreekt de HEERE in aansluiting op vers 7 verder over wat Hij had willen doen. Hij had Zijn Naam eeuwig willen vestigen te midden van een volk dat Hij nooit uit dit land zou verdrijven, als zij ten minste zouden luisteren naar Zijn wet. En daar is het fout gegaan: “Maar zij luisterden niet” (vers 9). Ze volgen Manasse en die doet hen dwalen op een manier dat ze nog erger zondigen dan de heidenvolken die eerst in het land hebben gewoond. We hebben hier de kant van de goddeloze massa van het volk, nadat we in Hizkia de geschiedenis van het gelovig overblijfsel hebben gezien.
Er is ook in onze tijd geen volk dat het meer heeft verdorven dan de christenheid, zoals Israël hier erger zondigt dan de heidenvolken. Daarom zal het oordeel van God des te strenger over de christenheid komen.
10 - 16 De HEERE kondigt onheil aan
10 Toen sprak de HEERE door de dienst van Zijn dienaren, de profeten: 11 Omdat Manasse, de koning van Juda, deze gruweldaden gedaan heeft, erger dan al wat de Amorieten gedaan hebben, die er vóór hem geweest zijn, ja, ook Juda door zijn stinkgoden heeft doen zondigen – 12 daarom, zo zegt de HEERE, de God van Israël: Zie, Ik ga onheil over Jeruzalem en Juda brengen, zodat bij ieder die het hoort, zijn beide oren zullen tuiten. 13 Ik zal over Jeruzalem het meetlint van Samaria uitstrekken en het paslood van het huis van Achab. Ik zal Jeruzalem schoonvegen zoals men een schotel schoonveegt: men veegt hem schoon en keert hem ondersteboven. 14 Ik zal het overblijfsel van Mijn eigendom verlaten en hen in de hand van hun vijanden geven. Zij zullen tot plundering en tot buit worden voor al hun vijanden, 15 omdat zij gedaan hebben wat slecht was in Mijn ogen en Mij tot toorn verwekt hebben, vanaf de dag dat hun vaderen uit Egypte gegaan zijn, tot op deze dag. 16 Bovendien vergoot Manasse heel veel onschuldig bloed, totdat hij Jeruzalem [daarmee] vervuld had, van het ene einde tot het andere einde, afgezien van zijn [andere] zonde, waarmee hij Juda deed zondigen, door te doen wat slecht was in de ogen van de HEERE.
Vanwege alle goddeloosheid van Manasse en zijn volharding daarin moet de HEERE het oordeel aankondigen. Hij doet dat “door de dienst van Zijn dienaren, de profeten”. De inhoud van Zijn woorden staat in de verzen 11-15. God laat Zich niet onbetuigd in Zijn waarschuwingen. Als het oordeel komt, kan niemand zeggen dat hij het niet heeft geweten. Dit oordeel zal worden uitgevoerd door Babel.
Vers 11 geeft eerst een samenvatting van de zonden van Manasse. In deze samenvatting wordt hij nadrukkelijk “de koning van Juda” genoemd. Hij had moeten bedenken dat hij koning van Juda was. Juda betekent ‘Godlover’. Manasse heeft deze naam met de grootste schande overladen. Zijn daden zijn gruweldaden, waarbij de daden van de heidense Amorieten verbleken. Door zijn verkeerde voorbeeld heeft hij Juda doen zondigen.
In de verzen 12-14 volgt de aankondiging van wat de HEERE zal doen als straf over deze zonden, terwijl vers 15 de reden voor de straf geeft. Het oordeel dat de HEERE over Jeruzalem en Juda zal brengen, zal grote verbazing wekken bij hen die ervan horen. De maatstaf voor het oordeel is dezelfde als die de HEERE heeft aangelegd bij Samaria en het huis van Achab. God is volmaakt rechtvaardig in Zijn oordeel. Hij meet niet met twee maten.
Door dit oordeel zal er niets van Jeruzalem overblijven. De stad zal zijn als een schoongeveegde en ondersteboven gekeerde schotel (vers 13). De HEERE zal Zich van het overblijfsel van Zijn eigendom terugtrekken en het in de hand van hun vijanden geven. Hij bemoeit Zich er niet meer mee en laat ze aan hun lot over. Voor dit lot hebben ze zelf gekozen. Met “het overblijfsel van Mijn eigendom” (vers 14) worden de inwoners van Jeruzalem bedoeld die niet in een vorig oordeel zijn omgekomen. Het gaat hier niet over het gelovig overblijfsel, maar wat overblijft na het eerste oordeel.
Velen van het overblijfsel die hebben geleefd in de dagen van Hizkia, worden door Manasse gedood. Volgens de overlevering heeft Manasse Jesaja “in stukken gezaagd” (Hb 11:37). Hij zou deze vreselijke moord met een houten zaag hebben begaan. Wij leven ook in dagen die vergelijkbaar zijn met de dagen van Manasse. Als wij trouw willen zijn aan de Heer en Zijn Woord, moeten we erop rekenen vervolgd te worden (2Tm 3:12) en zullen we bereid moeten zijn onze trouw duur te betalen.
17 - 18 De dood van Manasse
17 Het overige nu van de geschiedenis van Manasse, alles wat hij gedaan heeft, en zijn zonde, die hij begaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda? 18 Manasse ging te ruste bij zijn vaderen en werd begraven in de tuin van zijn huis, in de tuin van Uzza, en zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats.
De korte voorgaande beschrijving van alle gruweldaden van Manasse is alles wat de schrijver van 2 Koningen te melden heeft. We lezen hier niets over zijn bekering, waarover in 2 Kronieken 33 wordt bericht (2Kr 33:10-20). We lezen hier alleen over zijn regering, over zijn verantwoordelijkheid, hoe hij heeft geregeerd. In 2 Kronieken 33 lezen we over de genade van God.
19 - 26 Amon koning van Juda
19 Amon was tweeëntwintig jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde twee jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Mesullemet, de dochter van Haruz, van Jotba. 20 Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, zoals zijn vader Manasse gedaan had. 21 Hij ging in al de wegen die zijn vader gegaan was, hij diende de stinkgoden die zijn vader gediend had, en boog zich voor die neer. 22 Hij verliet de HEERE, de God van zijn vaderen, en ging niet in de weg van de HEERE. 23 De dienaren van Amon spanden tegen hem samen en doodden de koning in zijn huis. 24 De bevolking van het land doodde echter allen die tegen koning Amon samengespannen hadden, en de bevolking van het land maakte zijn zoon Josia koning in zijn plaats. 25 Het overige nu van de geschiedenis van Amon, wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda? 26 Men begroef hem in zijn graf, in de tuin van Uzza, en zijn zoon Josia werd koning in zijn plaats.
Na de goddeloze Manasse, die lang regeerde, komt nog een goddeloze koning, zijn zoon Amon. Deze twee koningen staan tussen twee Godvrezende koningen in. Genade is geen erfgoed, men kan het niet eisen. Genade wordt door God gegeven zonder aanleiding in de mens.
In de beschrijving van de regering van Amon ligt de volle nadruk op het feit dat Amon zijn vader Manasse volledig volgt in diens goddeloosheid: “Hij ging in al de wegen die zijn vader gegaan was” (vers 21). Dat is nog erger dan “niet in de weg van de HEERE gaan” (vers 22). Hij doet dat als een bewuste keus, want we lezen dat hij de HEERE “verliet”. Verlaten is bewust weggaan. De HEERE wordt hier genoemd “de God van zijn vaderen”. Hij keert alles de rug toe wat God geweest is voor zijn vaderen, bij wie we in de eerste plaats zullen mogen denken aan David en Hizkia.
Zijn vader Manasse heeft van de HEERE vijfenvijftig jaar mogen regeren. In al diens goddeloosheid heeft Hij niet ingegrepen. Dat betekent niet dat iedereen maar kan doen wat hij wil. Amon haalt een spoedig oordeel over zich. Al na twee jaar regering wordt hij vermoord door zijn dienaren.
De bevolking van het land, de hardwerkende mensen, doden de moordenaars van Amon. Daarna maken zij zijn zoon Josia koning in zijn plaats. Ze nemen het recht in eigen hand. Op de een of andere manier willen ze dat er een koning uit het huis van David aan de macht blijft. Mogelijk handelen zij, omdat er nog iets van de goede invloed van een bekeerde Manasse bij hen aanwezig is. In elk geval gebruikt God het om in Josia een koning op de troon van David te laten plaatsnemen die Hij als een bijzonder werktuig voor een laatste opwekking onder Zijn volk zal gebruiken. God bestuurt alles, ook het eigenmachtige optreden van bevolkingsgroepen, om Zijn plan te vervullen.