Inleiding
Voordat Elia in de hemel wordt opgenomen, maakt hij samen met Elisa een tocht langs enkele van de bekendste plaatsen in Israël. Hij reist van Gilgal naar Bethel, daarna naar Jericho, en ten slotte naar de Jordaan. Elisa treedt later zelf ook in al deze plaatsen op (2Kn 2:18; 4:38; 6:2).
Deze plaatsen zijn bekend uit de vroegere geschiedenis van het volk van God:
1. Gilgal is de plaats van de besnijdenis, het uitgangspunt voor de verovering van het beloofde land (Jz 4:19; 5:9; 10:43).
2. Bethel kennen wij al uit het boek Genesis. Het is de plaats waar God Zich openbaart aan de aartsvader Jakob en waar Hij hem Zijn onvoorwaardelijke beloften van zegen schenkt; Bethel is de plaats waar God wil wonen – Bethel betekent ‘huis van God’ (Gn 28:11-19; 35:1-4,14-15).
3. Bij Jericho openbaart de HEERE Zich aan Jozua als de Vorst van het leger van de HEERE, de Aanvoerder van Zijn legermacht (Jz 5:13-15). Jericho is het geweldige bolwerk dat de Israëlieten de toegang verspert tot het beloofde land, maar dat valt voor de macht van Israëls God (Jz 6:20-21).
4. De Jordaan is de rivier die de Israëlieten belet het land binnen te gaan, waarvan de wateren echter worden afgesneden voor de ark van het verbond van de HEERE, zodat geheel Israël op het droge kan overtrekken (Jz 3:1,14-17).
Helaas is het in de dagen van Elia en Elisa niet meer zo, dat deze plaatsen uitsluitend getuigen van de grote daden van God. Het zijn veelmeer monumenten van de zondigheid van het volk geworden, plaatsen van verwording en afgodendienst. Jerobeam heeft de kalverendienst, die stamt uit Egypte, ingevoerd in Bethel en in Dan (1Kn 12:28-29). De profeten Hosea en Amos veroordelen de afgodscultus in Bethel, samen met die in Gilgal (Hs 4:15; 9:15; 12:12; Am 4:4; 5:5).
Jericho staat evenmin gunstig bekend. Het is de stad van de vloek, die volgens Gods bevel niet herbouwd had mogen worden. In de dagen van Achab is dit toch gebeurd, nog wel door een inwoner van Bethel. Deze man heeft zijn overtreding van het woord van de HEERE moeten betalen met het leven van twee van zijn zonen (Jz 6:26; 1Kn 16:34). Het is merkwaardig dat juist dit feit van de herbouw van Jericho de schakel vormt tussen Achabs ongerechtigheden – het sluit de opsomming daarvan af (1Kn 16:28-34) – en het plotselinge optreden van Elia als oordeelsprofeet (1Kn 17:1). Het is alsof met de herbouw van Jericho het toppunt van de ongerechtigheid is bereikt en het oordeel over het volk en zijn goddeloze vorst onafwendbaar is geworden.
Terwijl hij langs deze plaatsen trekt, neemt Elia afscheid van zijn aardse loopbaan. Hij zal daarbij hebben gedacht aan alles wat God voor Israël heeft gedaan, maar tevens aan Israëls verval en afval van hun bevoorrechte positie. God neemt hem buiten het beloofde land op in Zijn heerlijkheid, nadat hij met Elisa door de Jordaan is getrokken. Het lijkt erop dat God hem dit eerbewijs niet kan schenken in het land dat zozeer van Hem is afgeweken.
Zijn opneming kan niet gebeuren in Gilgal, of in Bethel, of in Jericho, of aan landzijde van de Jordaan. Elia moet telkens verder trekken, totdat God hem in het Overjordaanse wegneemt van de aarde. Wij zouden bijna zeggen dat het een variant is op wat er met Henoch is gebeurd. Van Henoch lezen we dat hij “wandelde met God, en hij was niet [meer], want God nam hem weg” (Gn 5:24; Hb 11:5). Elia behaagt God, evenals Henoch dat heeft gedaan, en God eert hem door hem op te nemen in de hemel, evenals Hij met Henoch heeft gedaan.
Deze laatste reis van de profeet is echter ook van grote betekenis voor Elisa, die hem trouw vergezelt en niet van zijn zijde wil wijken. Voor Elisa is deze lange tocht enerzijds een goede gelegenheid om zich voor te bereiden op het afscheid van zijn leermeester en anderzijds is het een goede introductie tot zijn eigen loopbaan. Wij zien hem hier naast zijn geëerde meester wandelen, wiens werk hij moet voortzetten. Hij is niet alleen de metgezel van Elia, maar ook diens opvolger. Als zijn meester in de hemel is, moet hij diens taak hier beneden voortzetten.
Dat is voor ons als christenen, die verbonden zijn met een Heer in de hemel, een belangrijke les. Wij dienen een verheerlijkte Heer en mogen Hem hier op aarde ‘vertegenwoordigen’. Wij doen dit in de kracht van de Heilige Geest Die Hij ons vanuit de hemel heeft gegeven. Zoals de geest van Elia op Elisa rust, heeft Christus ons Zijn Geest geschonken, opdat wij leesbare brieven van Hem zullen zijn (2Ko 3:2-3).
Maar wij hebben ook behoefte aan de nodige voorbereiding om Hem op waardige wijze te kunnen dienen. Wij zullen moeten wandelen aan Zijn hand en Hem moeten volgen waar Hij ons leidt. Hoewel Elisa hier tot driemaal toe op de proef wordt gesteld, blijft hij onafscheidelijk aan de zijde van Elia (2Kn 2:2,4,6). Samen trekken ze verder en gaan ze zelfs op het droge door de Jordaan, de doodsrivier. “Zo gingen zij beiden verder” (vers 6; vgl. Gn 22:6,8; Ru 1:19).
Als wij met de Heer wandelen, leidt Hij ons van stap tot stap voort, van de ene ‘halteplaats’ naar de andere. Wij zullen dan ook evenals Elia en Elisa de situatie van Gods volk in ogenschouw moeten nemen. Wij zullen op onze beurt worden geconfronteerd met het diepe verval, het verderf dat zijn intrede heeft gedaan te midden van wat nu het volk van God op aarde is, de belijdende christenheid.
1 Hemelvaart en Gilgal
1 Het gebeurde nu, toen de HEERE Elia in een storm zou opnemen in de hemel, dat Elia met Elisa uit Gilgal wegging.
De nadruk ligt op de hemelvaart van Elia. Elia is daarmee ook een beeld van de Heer Jezus Zelf en van de gelovigen van de gemeente die ook naar de hemel zullen gaan. In Elia zien we het feit dat de Heer Jezus door de dood en opstanding is heengegaan en Zijn plaats in de hemel heeft ingenomen. In Elisa zien we een beeld van de Heer Jezus Die door de Geest van God vandaag op aarde een getuigenis voor God in stand houdt. Elia wordt vervangen door Elisa. Elia is ook een beeld van Johannes de doper, de voorloper van de Heer Jezus, en Elisa is een beeld van de Heer Jezus, Die komt met zegen na Johannes, zoals Elisa na Elia met zegen komt.
Het getuigenis op aarde wordt afgelegd in de Geest van Hem Die naar de hemel is gegaan. Dit getuigenis is vaak vergeten, maar getrouwen mogen dat in dagen van verval weer zien en laten zien. Elia heeft het afvallige volk achter zich gelaten door zijn doorgang door de Jordaan, maar Elisa gaat terug om een dienst te doen die als het ware vanuit de hemel begint. Om die dienst goed te kunnen verrichten krijgt Elisa onderwijs aan de hand van de vier plaatsen waarlangs hij met Elia trekt.
De dagen van de opneming van Elia zijn het uitgangspunt van dat onderwijs. Het onderwijs toont wat God gedaan heeft en wat het volk daar vervolgens mee gedaan heeft. Bij elke dienst is het belangrijk te weten hoe God over de dingen denkt die we ontmoeten en ook te zien hoe de mens daarmee is omgegaan.
De ‘storm’ en het ‘vuur’ – in de vuurwagen getrokken door vuurpaarden – waarin de HEERE Elia in de hemel opneemt (verzen 1,11), zijn verschijnselen die in het Oude Testament vaker voorkomen. We zien ze bij een openbaring of een persoonlijk ingrijpen van de HEERE God (Ex 3:2; 24:17; 1Kn 19:11-12; Jb 38:1; 40:1; Ps 18:9; 50:3; 104:3-4; Js 30:27; 66:15; Ez 1:4; Zc 9:14).
Het gaat echter niet alleen om indrukwekkende natuurverschijnselen, die trouwens treffend passen bij het karakter van Elia als oordeelsprofeet. ‘Stormwinden’ en ‘vuurvlammen’ staan ook voor engelenmachten (Hb 1:7). Daarom kunnen wij ons de wegneming van Elia als volgt voorstellen: de HEERE komt Zelf als de Vorst van Zijn hemelse legers, omringd door Zijn machtige engelen (vgl. 2Kn 6:17), om Zijn trouwe strijder in de hemel op te nemen.
Wat een eerbetoon voor Elia. God neemt hem weg, zoals Hij vroeger met Henoch heeft gedaan en zoals Hij dat binnenkort doet met de levenden die overblijven tot de komst van de Heer. God neemt hem weg, opdat hij de dood niet zal zien, maar – in een ondeelbaar ogenblik veranderd – de hemel zal binnengaan (vgl. Gn 5:24; 1Ko 15:51-52; 1Th 4:15-18; Hb 11:5).
In Elia zien we de Heer Jezus terugkeren naar de hemel en in Elisa zien we dat de Heer Jezus door de Geest op aarde is gekomen om getuigenis af te leggen. Het getuigenis wordt afgelegd in de Geest van Hem Die naar de hemel is opgevaren. Beide aspecten maken het wezen van het christendom uit, dat is
1. een verheerlijkte Mens in de hemel en
2. God de Heilige Geest op aarde.
Ware dienst wordt gedaan naar de mate dat wij een indruk hebben gekregen van de verheerlijkte Mens aan de rechterhand van God. Het beeld dat we daarvan hebben, zal ons getuigenis kenmerken.
Elisa is de hele weg met Elia meegegaan. Hij is zijn dienst niet pas begonnen na de hemelvaart van Elia. Het is in beeld de weg van het overblijfsel dat samen met de Heer Jezus op reis is en in de kracht van de Heilige Geest getuigenis aflegt. Het overblijfsel dat wordt voorgesteld in de discipelen die met de Heer Jezus op aarde zijn, vormt de kern van de gemeente.
Er staat niet dat Elisa met Elia meegaat, maar dat Elia met Elisa meegaat. Het is in feite de weg van Elisa, maar Elia gaat mee om hem Goddelijk onderwijs te geven. Het is het onderwijs dat nodig is voor dienaren van God.
We worden aan het begin van het hoofdstuk direct op de hoogte gebracht van wat er gaat gebeuren met Elia: hij zal worden opgenomen in de hemel. Zo horen we al vroeg in het evangelie naar Lukas dat de Heer Jezus naar Jeruzalem gaat, omdat “de dagen van Zijn opneming in vervulling gingen” (Lk 9:51). Over het kruis heen, dat is Zijn uitgang waarover Mozes en Elia met Hem spreken op de berg van de verheerlijking (Lk 9:30-31), richt de Heilige Geest het oog op Zijn opneming in de hemel.
Gilgal is de eerste plaats van onderwijs. In Gilgal is het volk besneden (Jz 5:7-9). Gilgal is ook de plaats van waaruit het volk vertrekt voor de verovering van Kanaän. Dit heeft voor ons een geestelijke betekenis. Wij hebben deel aan de besnijdenis van Christus, omdat wij met Hem zijn verenigd in het oordeel dat Hem in onze plaats heeft getroffen op het kruis (Ko 2:11). Dat is ons ‘Gilgal’, en daarvandaan mogen wij ons hemelse erfdeel in Christus in bezit nemen. Gilgal betekent ‘afwenteling’. Geestelijk is het de toepassing van de dood van Christus op ons vlees. In de dood van de Heer Jezus heeft God de smaad van de wereld van ons ‘afgewenteld’.
Wij moeten de onveranderlijke boosheid van ons vlees leren kennen. Daar begint voor de dienaar elke ware dienst. Zonder de les van Gilgal, dat wil zeggen het diepe besef van de onveranderlijke boosheid van ons vlees en Gods oordeel daarover, kunnen wij geen dienst doen. Dat Gilgal een plaats van afgoderij en verdorvenheid is geworden, heeft ons ook iets te zeggen. Als de les van Gilgal wordt vergeten, wordt Gilgal de plaats van de openbaring van het vlees. Wat God slecht noemt, wordt dan geroemd.
2 - 3 De les van Bethel
2 Elia zei tegen Elisa: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Bethel gezonden. Maar Elisa zei: Zo waar de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten. Zo gingen zij naar Bethel. 3 Toen kwamen de leerling-profeten die in Bethel waren, [de stad] uit, naar Elisa toe en zeiden tegen hem: Weet u dat de HEERE heden uw meester van u zal wegnemen? En hij zei: Ik weet het ook, zwijg [erover].
Als Elia van Gilgal wil vertrekken om naar Bethel te gaan, zegt hij tegen Elisa om te blijven waar hij is, omdat de HEERE hem naar Bethel zendt. Hij lijkt daarmee te zeggen dat de opdracht van de HEERE voor hem persoonlijk geldt en dat dit niet betekent dat Elisa per se mee moet gaan. Daarmee stelt hij Elisa voor een persoonlijke keus. Dat doet Elia bij elke volgende plaats.
Met deze opmerking test Elia als het ware de motieven van zijn metgezel om mee te gaan, of hij dat doet om Elia, of dat hij er ook een persoonlijke opdracht van de HEERE in ziet. Elisa slaagt elke keer met glans voor de test. Hij wil de lessen die aan elke plaats verbonden zijn, graag leren, om daardoor des te beter het volk van God als een man Gods te kunnen dienen. Elke keer gaat hij mee zonder ook maar één bedenking te uiten. Elisa gaat met Elia mee zoals vroeger Ruth met Naomi is meegegaan (Ru 1:19).
Bethel spreekt van de onveranderlijke trouw van God, “want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk” (Rm 11:29). God was trouw ten aanzien van Jakob, de stamvader van Israël. Hij wilde bij Zijn volk wonen en bij hen Zijn ‘Bethel’, dat betekent ‘huis van God’, hebben. Evenzo is God trouw ten aanzien van Zijn hemelse volk, de gemeente van de levende God. Hij wil en zal ook bij ons Zijn ‘Bethel’ hebben.
De gemeente wordt opgebouwd tot een eeuwige woonplaats van God in de Geest (Ef 2:22; Op 21:2-3). God zal ook met ons Zijn heerlijke einddoel bereiken. Dat kan door onze ontrouw en ons falen nooit ongedaan worden gemaakt. Het is goed en nodig dat wij ons dit telkens realiseren, hoewel wij tevens beschaamd ons hoofd zullen moeten buigen vanwege zoveel dingen die zijn binnengeslopen en die tot oneer van God zijn, zoals dwaalleer, materialisme, afgoderij en zondige praktijken.
Wat is er echter over van wat God met Bethel heeft bedoeld? Elisa constateert dat er in Bethel een valse godsdienst is opgericht rond een gouden kalf. De godsdienst van het vlees heeft de ware dienst aan God verdrongen en vervangen. Mensen hebben eigen godshuizen gemaakt, naar eigen idee en vorm. Dat moet een dienaar ook zien.
Het rechte verstaan van wat het huis van God is, is ook vandaag belangrijk om een dienst te kunnen doen. Abraham leerde de les. Hij richtte bij Bethel zijn tent en altaar op (Gn 12:8). Jakob kende die plaats ook, hij heeft daar God ontmoet (Gn 35:9-15). God geeft daar onderwijs over Zijn trouw aan Zijn beloften. In de toepassing voor ons betekent het dat dienaren worden gevormd in de gemeente. Eerst leren wat Gilgal betekent: het oordeel over het vlees, en dan leren wat Bethel betekent: het huis van God om daar God te leren kennen als de God van het huis van God.
Bij Bethel zijn ook profetenleerlingen (vgl. 1Sm 10:5b; 19:20). Op de profetenscholen in Bethel, en ook in Jericho (vers 5), hebben de ‘studenten’ onderwijs gekregen over de wegneming van Elia. De leerlingen menen dat ze Elisa daarover moeten informeren, zonder dat ze zelf een verbinding met Elia hebben. Ze spreken tot Elisa over Elia niet als ‘onze’ heer, maar als ‘uw’ heer. Ze merken ook dat Elisa dingen onderwijst die zij niet leren op hun school. Ze gaan niet mee langs de weg die Elisa met Elia gaat, maar staan van verre. De leerling-profeten vertellen Elisa niets nieuws. Ondanks het feit dat hij niet kan bogen op een opleiding aan een erkend instituut, is hij op de hoogte van wat er met Elia zal gebeuren. Elisa heeft geen opleiding, hij heeft alleen zijn roeping.
De uitdrukking ‘van boven uw hoofd zal wegnemen’, zoals er letterlijk staat (zo ook in vers 5), duidt aan dat Elia boven Elisa staat en hem onderwijs geeft. Dit is ook letterlijk het geval als Elisa aan zijn voeten zit en Elia dus boven zijn hoofd staat. Elisa zal binnenkort zonder de aanwijzingen van zijn meester zelfstandig zijn taak moeten verrichten.
4 - 5 De les van Jericho
4 En Elia zei tegen hem: Elisa, blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij zei: [Zo waar] de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten. Zo kwamen zij in Jericho. 5 Toen kwamen de leerling-profeten die in Jericho waren, naar voren, naar Elisa toe en zeiden tegen hem: Weet u dat de HEERE heden uw meester van u zal wegnemen? En hij zei: Ik weet het ook, zwijg [erover].
Ook in Bethel wordt Elisa getest om daar toch te blijven. Maar hij gaat mee, op naar de derde plaats, Jericho. In Jericho gekomen, had Elisa puinhopen moeten zien, want dat is Gods oordeel dat Hij over die stad heeft uitgesproken. Jericho is echter tegen Gods bevel in herbouwd en nog wel door iemand uit Bethel (1Kn 16:34). De macht van de wereld, waar Jericho een beeld van is, heeft nog steeds grote aantrekkelijkheid voor wie de wereld niet ziet zoals God die ziet. De ogen moeten er wel voor open zijn, want het lijkt alsof Jericho een bloeiende stad is. Zo lijkt ook de christenheid een bloeiende stad, maar het geloof ziet dat dit slechts schijn is. De kracht van Godsvrucht wordt er geloochend (2Tm 3:5a).
Ook in Jericho is een profetenschool met leerling-profeten die een zekere kennis van toekomstige gebeurtenissen hebben. Ook zij menen Elisa daarover te moeten informeren. Daar blijft het echter bij. Ze gaan niet met Elisa mee. De waarheid die zij kennen, heeft op henzelf geen effect.
Zij menen iets te vertellen dat Elisa nog niet weet. Deze waarheden worden echter niet in de eerste plaats geleerd op theologische hogescholen of bijbelscholen, maar door de Geest van God. Leerling-profeten staan van verre. Zij zijn geen afgodendienaars, maar toch kennen ze de ware bedoelingen van God niet.
6 - 8 De les van de Jordaan
6 En Elia zei tegen hem: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar de Jordaan gezonden. Maar hij zei: [Zo waar] de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten. Zo gingen zij beiden verder. 7 En vijftig mannen van de leerling-profeten gingen [erheen] en bleven op grote afstand staan, en zij beiden stonden bij de Jordaan. 8 Toen nam Elia zijn mantel, rolde [hem] op en sloeg het water. Dat werd naar beide zijden verdeeld, en zij gingen er beiden door, over het droge.
Elia wordt door de HEERE telkens naar een andere plaats gezonden en Elisa wordt telkens weer door Elia aangeraden niet verder mee te gaan. Door dit tegen hem te zeggen stelt Elia Elisa telkens op de proef. Telkens moet Elisa overwegen wat hij doet en zijn beslissing nemen. Hij wordt niet gedwongen om met Elia mee te gaan. Dat hij meegaat, is een eigen keus. Gelukkig heeft Elisa volhard tot het einde. Daar heeft hij zeker geen spijt van gehad.
Van Jericho gaat de reis naar de Jordaan, om daar doorheen buiten Gods land te gaan dat een afgodisch land is geworden. Ze gaan door de Jordaan, nadat Elia die geslagen heeft met zijn mantel. De kracht van Elia zit in zijn gedrag, zijn wandel – waarvan zijn mantel spreekt – tot eer van God. Nadat ze door de Jordaan zijn getrokken, kan Elia spreken over zegen voor Elisa. Ze staan als het ware buiten het kamp, zoals eens Mozes en Jozua (Ex 33:7-11). De zegen in verbinding met de dood en de opstanding van de Heer Jezus – waarvan de Jordaan een beeld is – ligt buiten het land.
Vijftig leerling-profeten zijn wel een stuk van de reis meegegaan, maar gaan dan toch niet mee door de Jordaan. Zo kijkt het volk Mozes na als hij naar de tent van de samenkomst gaat die hij buiten het kamp gespannen heeft, waar ook Jozua is (Ex 33:8). Er zijn christenen die oog hebben voor wat de verschillende plaatsen voorstellen, maar die geen kennis hebben van het met Christus gestorven en opgestaan zijn. Ze genieten niet de hemelse zegeningen die het gevolg zijn van het in Christus gezet zijn in de hemelse gewesten (Ef 1:3).
9 - 10 De vraag van Elisa
9 Het gebeurde nu, toen zij overgestoken waren, dat Elia tegen Elisa zei: Vraag [mij] wat ik voor u doen zal, voordat ik van u weggenomen word. Elisa zei: Laat er toch twee delen van uw geest op mij mogen zijn. 10 Maar hij zei: U hebt een moeilijke zaak gevraagd; als u mij zult zien als ik bij u vandaan weggenomen word, dan zal het u gebeuren, maar zo niet, dan zal het niet gebeuren.
Als ze aan de andere kant van de Jordaan zijn gekomen, mag Elisa van Elia een wens doen. Elisa vraagt daarop twee delen van de geest van Elia. Hij vraagt daarmee om iets dat bij het eerstgeboorterecht hoort (Dt 21:17). Dit dubbele deel heeft hij hard nodig als een bevestiging van zijn dienst. Elisa begeert het gezag en de kracht van Elia om op te treden zoals Elia is opgetreden. Wat Elisa wil en waarnaar hij vraagt, is kracht, opdat hij een echte vertegenwoordiger van de afwezige Elia zal kunnen zijn. Voor ons is het de kracht van de Heilige Geest om Christus voor te stellen, Hem uit te leven (vgl. Lk 24:49).
Elisa is zich ervan bewust dat hij de opvolger van Elia is, zijn erfgenaam – veel meer dan het geval is bij de leerling-profeten, die soms met naambelijders, soms ook met onwetende gelovigen vergeleken kunnen worden. Als wij hen al als erfgenamen van Elia mogen betitelen, dan is Elisa toch de ‘eerstgeboren zoon’ die recht heeft op een dubbel deel van de erfenis. Elisa claimt hier om zo te zeggen zijn eerstgeboorterecht, nadat Elia hem vlak voor zijn wegneming in de gelegenheid heeft gesteld om een wens te doen (vers 9a).
Wat hier opvalt, is dat Elisa geen rijkdom, eer of macht wenst te erven, maar een dubbel deel van de geest van Elia. Zijn verzoek lijkt daardoor op de bede van Salomo, die bij het begin van zijn taak als koning evenmin rijkdom of macht begeert, maar een wijs en verstandig hart om Israël te kunnen besturen (1Kn 3:9,12). Daarmee toont hij dat hij de juiste geestelijke instelling bezit. Het dubbele deel is ook tot uiting gekomen in zijn dienst: Elisa heeft ongeveer tweemaal zoveel wonderen gedaan als Elia.
Elia vindt het niet vanzelfsprekend dat Elisa een dubbel deel van zijn geest erft. Hij beschouwt het als “een moeilijke zaak”, wellicht in het besef dat het een mens niet toekomt en het voor een mens zelfs onmogelijk is om aan anderen de Geest van God mee te delen. Elia weet niet of de wens van Elisa wel in vervulling kan gaan. Daarom legt hij deze zaak met de volgende woorden in Gods hand: “Als u mij zult zien als ik bij u vandaan weggenomen word, dan zal het u gebeuren, maar zo niet, dan zal het niet gebeuren.” Elia kan dat dubbele deel niet geven, maar God wel. Hij laat aan God over wat Hij zal doen.
Elia maakt de vervulling van de wens van Elisa afhankelijk van het feit of Elisa ooggetuige van zijn wegneming zal zijn. De enige vraag is dan ook: Zal Elisa zijn oog op Elia richten? Zal hij de grote uitdaging van de naar de hemel gaande Elia aannemen en eenvoudig onafgebroken zijn oog op hem gericht houden wanneer hij zal heengaan?
Het is de gezegende werkelijkheid om van zichzelf en alles af te zien en te zien op Christus (Hb 12:2). Als het oog van al het andere afziet en alleen op Hem gericht is, vinden we de kracht van de Heilige Geest in werking. Zo eenvoudig is dat. Petrus heeft dat ervaren toen hij op het water liep (Mt 14:29). Stéfanus heeft het ook ervaren (Hd 7:56), evenals Mozes (Hb 11:27).
11 Elia vaart op naar de hemel
11 Het gebeurde, terwijl zij al sprekend verdergingen, zie, dat er een vurige wagen met vurige paarden kwam, die tussen hen beiden scheiding maakte. Zo voer Elia in een storm naar de hemel.
Uit de mededeling dat zij “al sprekend verdergingen”, blijkt dat zij elkaars gedachten hebben leren kennen en vertrouwelijk met elkaar zijn omgegaan. Er zal in de loop der jaren een nauwe band zijn ontstaan tussen de beide mannen. Een “slaaf weet niet wat zijn heer doet” (Jh 15:15), maar Elisa is terdege op de hoogte van wat er met zijn ‘heer’ (verzen 3,5) zal gebeuren. Elisa staat ook niet op een afstand zoals de leerling-profeten (vers 7), van wie niet eens wordt vermeld of zij Elia die dag persoonlijk hebben gesproken (verzen 3,5). Hij noemt Elia dan ook met nadruk ‘mijn vader’ als hij het uitroept: “Mijn vader, mijn vader!” (vers 12).
We kunnen een praktische les trekken uit de wijze waarop Elia en Elisa met elkaar omgaan. Dit is een voorbeeld voor de manier waarop oudere en jongere gelovigen met elkaar zouden kunnen en moeten omgaan. Hoewel het geloofsvertrouwen van Elisa door zijn oudere metgezel wel op de proef wordt gesteld, zien wij hier toch ook een harmonisch samengaan van een oudere dienaar van de Heer met een jongere dienaar van de Heer. Elia is de geestelijke vader van Elisa (vers 12), zoals Paulus dat was van Timotheüs, die hij zijn “kind” noemt (1Tm 1:2; 2Tm 1:2). Zo worden jonge Godsmannen voorbereid op de taak die hun wacht.
De voorwaarde is dus dat Elisa ooggetuige is van de hemelvaart van Elia en dat dan zijn ogen door God Zelf zullen worden geopend voor het wonder dat zal plaatsvinden. En inderdaad wordt het Elisa vergund de wegneming van zijn meester te zien en zodoende een blik te slaan in de onzichtbare wereld (verzen 11-12; vgl. 2Kn 6:17). Hij ziet hoe God een strijdwagen uit de hemel zendt, “een vurige wagen en vurige paarden”, om Elia – de trouwe en eenzame strijder voor Gods eer op aarde – op te nemen in Zijn heerlijkheid. Zo weten wij ook dat de Heer Jezus is opgenomen naar de hemel “terwijl zij toekeken” (Hd 1:9) en is gaan zitten “aan [de] rechterhand van God” (Mk 16:19).
12 Reactie van Elisa
12 Elisa zag het en hij riep: Mijn vader, mijn vader, wagen van Israël en zijn ruiters! En hij zag hem niet meer. Toen greep hij zijn kleren en scheurde ze in twee stukken.
Na zijn opneming is de dienst van Elia ten einde en begint de dienst van Elisa. Na zijn roeping is Elisa eerst een tijd in de schaduw gebleven, in de oefenschool van God. De taak van Elisa begint met de vraag om een dubbel deel, de vraag naar het eerstgeboorterecht. Dat heeft hij gekregen, want er is aan de voorwaarde voldaan dat hij Elia naar de hemel zou zien gaan. Er staat hier nadrukkelijk: “Elisa zag het.”
Elisa noemt Elia “mijn vader” en “wagen van Israël en zijn ruiters”. Daarmee zegt hij dat hij het geestelijk kind van Elia is en dat hij in Elia de hele kracht van de legermacht van Israël samengebald ziet. De geestelijke kracht van Gods volk berust in tijden van verval, in de laatste dagen, niet bij de massa, maar is aanwezig in de enkeling die een man Gods, man of vrouw, is. De Heer Jezus is in alles de ware Man Gods, het ware Israël. Hij is naar de hemel gegaan. Wie leggen nu in Zijn kracht het getuigenis voor God af te midden van een afvallige christenheid?
Elisa “zag hem niet meer”, zoals ook wij nu de Heer Jezus niet meer op aarde zien. De Heer Jezus is nu aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge. Paulus kende Hem ook niet meer naar het vlees (2Ko 5:16). Evenals Elisa wandelt de (geestelijke) christen door de Geest van de verheerlijkte Heer (Gl 5:25). Elisa is een beeld van Christus Die in de Geest tot Zijn volk komt. De Heer Jezus heeft gezegd dat Hij na Zijn heengaan tot Zijn discipelen zou komen: “Ik zal u geen wezen laten blijven, Ik kom tot u” (Jh 14:18). Dat is gebeurd toen de Heilige Geest op aarde kwam (Jh 14:16-17).
Vervolgens scheurt Elisa zijn kleren in twee stukken. Hij is de man van de genade, maar dat kan hij alleen zijn omdat hij radicaal met het oude afrekent. Dat hebben we al gezien als hij na zijn roeping door Elia zijn runderen verlaat en een span runderen slacht en hun vlees kookt op het hout van het juk van de runderen (1Kn 19:20-21). Het scheuren van zijn kleding wil zeggen dat Elisa met het oude afrekent om het nieuwe te kunnen aandoen (2Ko 5:17).
13 - 14 De mantel van Elia
13 Hij pakte de mantel van Elia, die van hem afgevallen was, op, keerde terug en bleef aan de oever van de Jordaan staan. 14 Hij nam de mantel van Elia, die van hem afgevallen was, en sloeg het water en zei: Waar is de HEERE, de God van Elia, ja Hij? Hij sloeg het water en het werd naar beide zijden verdeeld, en Elisa ging erdoor.
Elia kon zijn mantel niet meenemen naar de hemel. Zo kon de Heer Jezus het dienstwerk dat Hij op aarde had gedaan, niet voortzetten in de hemel. Hij heeft dat overgegeven in de handen van Zijn dienaren. Die dienst zou groter zijn, zoals ook de dienst van Elisa groter is dan die van Elia (vgl. Jh 14:12). Die dienst gebeurt wel in de kenmerken van hem die naar de hemel is gevaren. Dat geldt ook voor ons als dienaren die het werk van de Heer op aarde doen. Onze dienst behoort de kenmerken te dragen van Hem Die in de hemel is.
Elisa neemt de mantel op. Daarmee stapt hij daadwerkelijk in de plaats van Elia in de dienst van de HEERE. Hij neemt om zo te zeggen de uitdaging van zijn roeping aan om de dienst die daaraan verbonden is, te vervullen. Met de opgenomen mantel gaat hij bij de Jordaan staan. Hij heeft daar eerder met Elia gestaan. Nu staat hij er alleen. Elke dienaar kan door een andere dienaar worden gewezen op het uitgangspunt van de dienst: de dood en de opstanding van de Heer Jezus. Het moment komt dat hij daar alleen moet staan en zich moet realiseren dat zijn dienst slechts betekenis heeft als die is verbonden met waar de Jordaan van spreekt: een gestorven, opgewekte en in de hemel verheerlijkte Heer. Dat moet de dienaar zich steeds bewust blijven.
De mantel van Elia heeft in deze geschiedenis dezelfde functie als de staf van Mozes bij de doortocht door de Rode Zee (Ex 14:16) en de ark van het verbond bij de intocht in Kanaän (Jz 3:13). Zowel bij de staf en de ark als bij de mantel moet het water wijken voor de macht van de God van Israël, Die een pad baant voor hen die Hem toebehoren.
Elisa roept hier de Naam van de HEERE aan met de woorden “waar is de HEERE, de God van Elia, ja Hij?” Hij weet dat het wonder dat de wateren zich verdeelden toen hij erdoor ging samen met Elia (vers 8), niet plaatsvond door de kracht van Elia. Als hij wil dat de wateren zich opnieuw verdelen, is dat ook niet door zijn eigen kracht, maar opnieuw door de machtige werking van hun God. In Zijn kracht konden deze Godsmannen een weg gaan die een mens van nature onmogelijk kan gaan.
Elisa vergelijkt zich niet met Elia, maar roept de HEERE, de God van Elia aan. Die God is niet veranderd. Elisa doet een beroep op de God Die met Elia is geweest, opdat die God met hem zal zijn. God wil ook ons in de dienst die we voor Hem mogen doen met Zijn kracht ondersteunen. De God Die mannen Gods kracht heeft gegeven, wil ook ons kracht geven.
15 - 18 De leerling-profeten
15 Toen nu de leerling-profeten uit Jericho, die aan de overzijde waren, hem zagen, zeiden zij: De geest van Elia rust op Elisa. Zij kwamen hem tegemoet en bogen zich ter aarde voor hem neer. 16 En zij zeiden tegen hem: Zie toch, er zijn bij uw dienaren vijftig dappere mannen. Laat hen toch uw meester gaan zoeken, of de Geest van de HEERE hem misschien niet heeft opgenomen en op een van de bergen of in een van de dalen geworpen heeft. Maar hij zei: Stuur [hen] niet. 17 Zij drongen echter bij hem aan, tot beschamens toe, en hij zei: Stuur [hen dan maar]. En zij stuurden vijftig mannen, die drie dagen zochten, maar hem niet vonden. 18 Toen kwamen zij bij hem terug, terwijl hij in Jericho verbleef, en hij zei tegen hen: Heb ik niet tegen u gezegd: Ga niet?
Er is een grote tegenstelling tussen Elisa en de leerling-profeten uit Jericho, die bij alles wat er is gebeurd op een afstand zijn blijven staan en daardoor geen ooggetuigen van de hemelvaart van Elia zijn geweest (verzen 7,15). De leerling-profeten, zowel in Bethel als in Jericho (verzen 3,5), zijn goed geïnformeerd over de ophanden zijnde gebeurtenis – wellicht door een profetische openbaring waarvan ook Elisa op de hoogte is gesteld. Zij hebben echter niet zoals Elisa met verlichte ogen aanschouwd hoe Elia in triomf naar de hemel is gevoerd. Alleen Elisa heeft geopende ogen gehad voor de opneming van Elia.
De leerling-profeten zien echter wel wat anders. Ze merken bij Elisa de gevolgen op van wat hij heeft gezien. De opname van Elia straalt als het ware van hem af. Een dergelijk getuigenis zal ook van ons afstralen als mensen in ons de Geest van de Heer Jezus zien. Dat zal zo zijn als zij door ons doen en laten worden herinnerd aan Hem (Hd 4:13). Die Geest rust niet op de leerling-profeten uit Jericho. Zij hebben ook Elia niet naar de hemel zien gaan. Christenen die geen weet hebben van een verheerlijkte Heer, kunnen niet veel van Zijn Geest laten zien, die Geest Die van Hem getuigt.
De leerling-profeten voelen dat Elisa om zo te zeggen geestelijk boven hen staat. Maar verder komen ze niet. Ze vragen niet hoe het komt dat de geest van Elia op hem rust en nog minder is er het verlangen diezelfde Geest te ontvangen. In plaats daarvan doen ze zoals Obadja heeft gedaan tegenover Elia en buigen zich voor hem neer (1Kn 18:7). Ze redeneren ook precies als Obadja, die bang was dat de Geest van de HEERE Elia plotseling naar een andere omgeving zou verplaatsen (1Kn 18:12). Ze menen dat de Geest Elia mogelijk “heeft opgenomen en op een van de bergen of in een van de dalen geworpen heeft”.
Met hun vraag om Elia te mogen gaan zoeken tonen ze dat hun horizon beperkt blijft tot de aarde. Ze houden geen rekening met een werkelijke opneming in de hemel. Zo zijn er ook in onze dagen mensen die worden gekenmerkt enerzijds door godsdienstige verwarring en anderzijds door openlijke afgodendienst. Er zijn veel goedwillende belijders, die behoren tot de ‘profeten van de HEERE’ (1Kn 18:13), maar toch de aardse dingen bedenken. Helaas hebben zij – althans in de praktijk van het christelijke leven – geen oog voor een hemelse Christus (Fp 3:19-20; Ko 3:1-4).
Elisa beantwoordt de vraag van de leerling-profeten met een duidelijk ‘nee’. Omdat ze hoe dan ook willen zoeken, stemt hij ten slotte toe. Uit hun zoekactie blijkt dat zij niets van de waarheid van de wegneming van Elia hebben begrepen. De actie door vijftig man van de leerling-profeten van Jericho is zowel overbodig als tevergeefs. Elia wordt niet gevonden, evenals Henoch in zijn dagen “niet werd gevonden, omdat God hem had weggenomen” (Hb 11:5). Mogelijk is er na de wegneming van Henoch ook een vergeefse zoektocht naar hem georganiseerd; de woorden ‘en hij werd niet gevonden’ kunnen hierop wijzen. Als ze onverrichter zake terugkeren, wijst Elisa hen zachtmoedig op hun ongeloof.
19 - 22 Het water van Jericho
19 De mannen van de stad zeiden tegen Elisa: Zie toch, de ligging van deze stad is goed, zoals mijn heer ziet; maar het water is slecht, waardoor het land misgeboorte veroorzaakt. 20 En hij zei: Breng mij een nieuwe schaal en doe er zout in. En zij brachten [die] bij hem. 21 Toen ging hij naar buiten, naar de waterbron, wierp het zout daarin en zei: Zo zegt de HEERE: Ik heb dit water gezond gemaakt, er zal geen dood of misgeboorte meer door komen. 22 Zo werd dat water gezond, tot op deze dag, overeenkomstig het woord van Elisa dat hij gesproken had.
Voordat we ons nader zullen bezighouden met de wonderen van Elisa, eerst een algemene opmerking over deze wonderen. Als we alle wonderen zien waarbij Elisa betrokken is, is er een opmerkelijke orde in te ontdekken. Het slaan van het water van de Jordaan is het eerste wonder van Elisa. Zijn laatste wonder vindt plaats als hij al gestorven is en in het graf ligt. Als er een dode man in zijn graf wordt geworpen, wordt de dode man levend (2Kn 13:21). Tussen beide wonderen is een overeenkomst. Ze hebben allebei te maken met dood en opstanding. De Jordaan is een beeld van de dood en de opstanding van de Heer Jezus, de dode man die in het graf van Elisa wordt geworpen, wordt levend door de aanraking van het gebeente van Elisa. Daardoor horen zijn eerste en zijn laatste wonder bij elkaar.
Verschillende daar tussenliggende wonderen lijken twee aan twee bij elkaar te horen. Er is in elk geval een verband te zien tussen de volgende zes wonderen. Zo kunnen we bij de twee wonderen die nu eerst onder onze aandacht komen, het water van Jericho en de beren uit het woud, wonderen zien die in verband met de natuur staan, waarbij het ene wonder zegen en het andere wonder oordeel inhoudt. De volgende twee wonderen gaan over wat leeg is en door de HEERE wordt gevuld: lege greppels en lege vaten worden respectievelijk gevuld met water (het Woord) en olie (Geest). De daarop volgende twee wonderen hebben te maken met leven uit de dood.
De eerste openbaring van de genade in de dienst van Elisa vindt plaats in Jericho, de stad van de vloek (Jz 6:26). Wat de mens heeft opgebouwd, lijkt goed. De ligging van de stad is goed. Maar het blijft de plaats van de vloek, een plaats die, zoals we al hebben gezien, in opstand tegen God is herbouwd (1Kn 16:34). De dood heerst er en brengt de dood teweeg. Bij een misgeboorte is er wel even hoop op leven, maar het leven wordt niet voldragen en sterft. De mannen van de stad gaan met hun nood naar de man Gods. Met de woorden “zie toch” wijzen ze hem op de situatie om die met eigen ogen waar te nemen. Op die manier betrekken zij hem bij hun situatie.
Dan gaat Elisa handelen. De profeet van de genade komt op de plaats van de dood. Hij komt niet om te oordelen, maar om leven te geven. Dat is het kenmerk van deze tijd. Gods lankmoedigheid stelt het oordeel nog steeds uit (2Pt 3:9b). God wil leven geven, maar doet dat op grond van Zijn eigen voorwaarden. Er is alleen aan de dood te ontkomen via de man Gods, dat is nu de Heer Jezus.
Elisa zegt dat er een nieuwe schaal moet komen met zout erin. Als God gaat werken in de plaats van de vloek, doet Hij dat door iets nieuws en niet door iets wat al is gebruikt en oud is. Dat stelt symbolisch voor dat God de oude natuur niet opknapt, maar een nieuw begin maakt. Hij verbindt iets nieuws niet aan iets wat oud is (Mt 9:16). Het zout spreekt van “het zout van het verbond” van God met Zijn volk (Lv 2:13). Zout is bewarend en bederfwerend. Zo is het met Gods verbond dat tegen alles in stand houdt. God bewaart het in Christus, Die de nieuwe Mens is. Alleen in Hem is alles bewarend en bederfwerend, in Hem zijn alle beloften van God ja en amen (2Ko 1:20). In Hem zijn we een nieuwe schepping (2Ko 5:17).
Het zout wordt in de bron van Jericho geworpen. In de geschiedenis van de christenheid zien we hoe de invloed van het christendom leven heeft gebracht en het bederf is tegengegaan. Dat zien we ook in het leven van bekeerde mensen. De invloed daarvan op de wereld eromheen is leven. Dat is wat de Heer Jezus bedoelt als Hij tegen Zijn discipelen en ons zegt: “U bent het zout van de aarde” (Mt 5:13a).
Helaas moet er ook aan worden toegevoegd, dat “het zout smakeloos” is geworden (Mt 5:13b). We zien nu hoe in de christenheid het zout zijn kracht verliest. Alle christelijke waarden en normen die zijn ontleend aan de Bijbel, verdwijnen steeds meer uit de samenleving en de wetgeving. Het is te midden van het toenemende verval de opdracht van God voor de trouwe discipel, de mens (man of vrouw) Gods, in huwelijk en gezin te laten zien hoe Hij het heeft bedoeld. De christen die dat doet, heeft ‘zout in zichzelf’ (Mk 9:50b) en zal woorden van genade spreken die “met zout besprengd” zijn (Ko 4:6).
Zo iemand is tot ware zegen voor zijn omgeving en verheerlijkt God in zijn leven. Hij is een bron die gezond is. Ieder met wie hij in aanraking komt, zal de gezonde invloed ervan ondergaan. Uit het leven van zo iemand komt niet de dood of misgeboorte voort, maar leven. Dat is het gevolg als er wordt gehandeld “overeenkomstig het woord van Elisa dat hij gesproken had”. Het woord van de man Gods is niets anders dan het Woord van God. Wij hebben niets anders dan het Woord. Als we spreken overeenkomstig het Woord van God, zal er gezonde geestelijke groei zijn.
We zien in deze gebeurtenis dat Elisa genade en zegen brengt op een plaats van oordeel als Jericho. In de volgende hoofdstukken zullen we zien dat Elisa zegen brengt voor wat in beeld het toekomstige gelovig overblijfsel voorstelt (2 Koningen 4) en dat hij zegen voor de volken heeft (2 Koningen 5). Evenals de Heer Jezus gebruikt Elisa zijn kracht ten gunste van anderen en niet voor zichzelf.
23 - 25 Oordeel over spottende jongens
23 En hij ging vandaar naar Bethel. Toen hij langs de weg omhoog ging, kwamen er kleine jongens uit de stad. Die dreven de spot met hem en zeiden tegen hem: Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op! 24 Hij keerde zich om, zag hen en vervloekte hen in de Naam van de HEERE. Toen kwamen er twee beren uit het woud en verscheurden tweeënveertig van die kinderen. 25 En hij ging vandaar naar de berg Karmel; en vandaar keerde hij terug naar Samaria.
Er is in de dienst van Elisa niet alleen genade. Drie keer heeft hij ook oordeel gebracht: hier over spottende jongens, over Gehazi (2Kn 5:21-27) en over de officier van de koning (2Kn 7:1-2,17-20). Na de Jordaan en Jericho, de stad van de vloek, gaat Elisa op weg naar Bethel, dat betekent ‘huis van God’. Bij de plaats van de vloek wordt zegen gebracht. In verbinding met het huis van God wordt oordeel gebracht.
Elisa gaat op weg naar Bethel, maar daar komt hij niet aan. Na zijn ontmoeting met en oordeel over de spottende jongens gaat hij naar de Karmel. Deze jongens, die uit Bethel komen, hebben geen respect voor een dienaar van God. Zulke jongeren zullen geestelijk niet groeien, maar omkomen. Als jongeren geen respect hebben voor hen die Gods werk doen, zullen de beren bij hen hun verscheurend werk doen. Wij mogen ons wel afvragen wat voor soort jongeren de plaatselijke gemeente voortbrengt waar wij zijn. De plaatselijke gemeente mogen we zien als een afspiegeling van het huis van God.
Deze “kleine jongens” zijn geen onschuldige kleine kinderen. We moeten ze schatten zo rond de vijftien jaar. Zij weten wat zij zeggen. Wat ze zeggen, bewijst hun verachting van de waarheid. Hun waardering van de waarheid is overeenkomstig wat Bethel geworden is: de plaats waar het gouden kalf staat en de Baäl wordt vereerd. Zo is Bethel verworden tot een plaats waar voor God geen plaats meer is.
“Kaalkop” is een scheldwoord en een oordeel. Het spreekt van onreinheid (vgl. Lv 13:40-44). Door Elisa toe te roepen “ga op” spotten ze met de opname van Elia. Ze schelden Elisa uit, ze willen hem niet en willen dat hij weggaat. Ze zijn te vergelijken met de spotters van de eindtijd waarin wij leven (2Pt 3:3-4). Er is afgerekend met de hemelvaart van de Heer Jezus. Er wordt niet geloofd in Zijn hemelvaart en nog minder in Zijn terugkeer naar de aarde.
Elisa spreekt het oordeel uit. Hij doet dat “in de Naam van de HEERE”. Zo zal het oordeel komen over de ongelovige spotters. De jongeren uit de christelijke gezinnen, om zo te zeggen uit ‘Bethel’, zullen door woeste en wrede beren worden verscheurd. Mogelijk waren het berinnen, zo geven andere vertalingen dit woord weer. David wordt vergeleken met een berin die van jongen is beroofd (2Sm 17:8; Sp 17:12; Hs 13:8). Deze berinnen zijn verscheurende dieren voor jongens die geen respect hebben voor het leven, voor iets dat van God komt.
Na deze gebeurtenis gaat Elisa naar de Karmel. Op de Karmel is de dienst van Elia tot een hoogtepunt gekomen. Daar zal Elisa hebben nagedacht over de dienst van Elia. Vervolgens gaat hij naar Samaria, waar de koning van Israël, Joram, woont.