Inleiding
Er is veel ‘dood’ in dit hoofdstuk: een leerling-profeet (vers 1); de man van de Sunamitische, in zijn afgestorven lichaam (vers 14); de zoon van de Sunamitische (vers 20); de dood in de pot (vers 40). Er is ook veel leven in dit hoofdstuk, want op de dood volgt telkens het leven. Niet de dood heeft het laatste woord, maar het leven.
1 Een weduwe komt bij Elisa
1 Een vrouw, een van de vrouwen van de leerling-profeten, riep tot Elisa om hulp en zei: Uw dienaar, mijn man, is gestorven, en u weet zelf dat uw dienaar de HEERE vreesde. Maar [nu] is de schuldeiser gekomen om mijn beide kinderen als slaven met zich mee te nemen.
De geschiedenis van de olie van de weduwe en de geschiedenis van de drie koningen in het vorige hoofdstuk gaan allebei over schuldenaars. Mesa moest schatting betalen en de vrouw moet ook een schuld betalen. Het verschil is dat de koning van Moab wel kon betalen, maar niet wilde, terwijl de vrouw wel wil, maar niet kan, want ze is arm.
De vorige geschiedenis gaat over drie personen, drie koningen, te weten de koning van Israël, Joram, de koning van Juda, Josafat, en de koning van Edom. Deze geschiedenis gaat ook over drie personen, te weten een weduwe en haar beide zonen. In beide geschiedenissen is sprake van wanhoop. De koningen dreigen om te komen door gebrek aan water en doen daarom een beroep op de man Gods. Daarop verschijnt Elisa en helpt. Zo doet ook de vrouw een beroep op hem en hij komt en helpt. Beide geschiedenissen eindigen met een zoon. In de eerste wordt een zoon ter dood gebracht, in de tweede is er leven voor twee zonen.
In de eerste geschiedenis geeft de man Gods opdracht om geulen te graven, lege geulen. Daarvoor moest hard gewerkt worden. In de tweede moet de vrouw lege vaten verzamelen. Ook daarvoor moet hard gewerkt worden. In beide geschiedenissen wordt gevuld wat leeg is, maar wel met een verschillende inhoud. De geulen worden gevuld met water, de vaten worden gevuld met olie.
Water is een beeld van het Woord van God. Zo is het toegepast in het vorige hoofdstuk. Water is echter ook een symbool van de Geest van God, net als de olie. Water en olie als een beeld van de Heilige Geest zien we in de “stromen van levend water” (Jh 7:39) en in de “zalving vanwege de Heilige” (1Jh 2:20). Water en olie geven verschillende aspecten van het werk van de Geest weer. Hoe de Geest werkt, zien we bijvoorbeeld in het evangelie naar Lukas waar we mensen ontmoeten die vervuld zijn met de Geest: Johannes, Elizabeth, Zacharia, Simeon (vgl. Ef 5:18b).
Een weduwe komt met haar nood bij Elisa voor een oplossing van haar nood. Ze herinnert Elisa aan haar man als iemand die hij heeft gekend. Ze getuigt van hem dat hij hem heeft gekend als trouw en gehoorzaam aan het Woord van God. Zijn vrouw en kinderen volgden hem daarin. De man vreesde God.
Een weduwe is een hulpbehoevende (vgl. Jk 1:27a), iemand die afhankelijk is van de HEERE. De vrouw vertelt hem haar situatie. Elisa betwist het recht van de schuldeiser niet. Het gaat in de persoon van de vrouw om een gelovige die in ellendige omstandigheden verkeert. Ze is een beeld van een gelovige onder de wet. De wet voert het geestelijk leven tot slavernij.
Het gaat hier om de gerechtigheid van het vlees, de aanspraken van de wet, de slavernij van het vlees. De zonen dreigen tot slaven gemaakt te worden. In Handelingen 15 lezen we over een poging om de gelovigen aan de wet te onderwerpen en hoe de apostelen daarop reageren (Hd 15:1-31; zie ook de brief aan de Galaten). Tegenover de wet staat de vrijheid van de Geest.
2 - 4 De raad van Elisa
2 Elisa zei tegen haar: Wat kan ik voor u doen? Vertel mij wat u in huis hebt. En zij zei: Uw dienares heeft niets anders in huis dan een kruikje met olie. 3 Toen zei hij: Ga heen en vraag voor u buitenshuis kruiken, van al uw buren, lege kruiken; laat het er niet weinig zijn. 4 Ga dan naar binnen en sluit de deur achter u en achter uw zonen. Giet vervolgens [olie] in al die kruiken, en zet weg wat vol is.
De vrouw is arm, maar ze heeft nog een beetje olie. Ze denkt dat het niets voorstelt, maar als ze dit bij de man Gods brengt, kan ze daarmee aan de eis van de schuldeiser voldoen. Door de Geest, van Hem spreekt de olie, kan de gelovige aan de eis van de wet voldoen (Rm 8:4). En de vrouw kan leven bij “wat overblijft”. Ze weet dit alles nog niet, maar we zien dat in het verloop van deze geschiedenis.
Er is nog een mooie les te trekken uit het kruikje met olie dat de vrouw bezit. Het is niet veel, maar ze brengt het naar de man Gods waardoor het beetje olie tot een grote stroom olie wordt. Zo is het ook voor ons. Als we met wat we hebben naar de Heer gaan, zal Hij het gebruiken tot onze zegen. We zien iets dergelijks bij de staf van Mozes (Ex 4:2), bij de weduwe in Zarfath (1Kn 17:12-14) en bij de jongen met de vijf broodjes en twee vissen (Mk 6:38). Zo heeft ook ieder van ons een kruikje olie. De kruik is een beeld van ons lichaam en de olie stelt de Heilige Geest voor. We hebben door de Geest Die in ons woont genoeg om aan alle aanspraken van de wet te voldoen (Rm 8:4). Door de Geest kan God geweldige dingen doen.
Elisa vraagt de medewerking van de vrouw. Wat hij vraagt, doet een beroep op haar geloof in wat de man Gods zegt. Ze gaat ervaren dat de HEERE zegen geeft als er geloof aanwezig is. De vrouw wordt aangespoord om te denken aan anderen. Eerst is ze alleen met zichzelf bezig. Nu zegt Elisa als het ware: ‘Kijk naar de nood om je heen en je vergeet jezelf.’ De Heer Jezus zegt tegen Zijn discipelen: “Slaat uw ogen op en aanschouwt de velden, want zij zijn al wit om te maaien” (Jh 4:35b). Dat hebben we hier. De vrouw begint met belangstelling te krijgen voor haar omgeving. In het uitvoeren van haar opdracht schakelt ze haar zonen in.
Om te doen wat de man Gods zegt, moet ze naar binnen gaan en de deur achter zich dichtdoen. Wie ontmoedigd is, kan gaan bidden in de binnenkamer. In het gebed kunnen de ‘buren’, in wie we bijvoorbeeld ongelovige familieleden en collega’s kunnen zien, naar binnen worden gebracht. Dat wordt een zegen voor allen voor wie we bidden. Wat de Heer in geloof geeft, zijn geen tonelen voor het publiek, maar speelt zich in geloof in de binnenkamer af (vgl. Mt 6:6). Het resultaat wordt wel gezien.
5 - 7 Het wonder van de olie
5 Zo ging zij bij hem vandaan en sloot de deur achter zich en achter haar zonen. Die gaven haar [de kruiken] aan en zij goot [de olie] erin. 6 En het gebeurde, toen die kruiken vol waren, dat zij tegen haar zoon zei: Geef mij nog een kruik aan. Maar hij zei tegen haar: Er is geen kruik meer. Toen hield de olie op te stromen. 7 Zij kwam en vertelde het de man Gods. Hij zei: Ga de olie verkopen en betaal uw schuldeiser. En wat u [en] uw zonen betreft, u kunt leven van wat overblijft.
De vaten zijn alle verschillend geweest in grootte, vorm en gebruik. In één ding zijn ze gelijk: ze zijn allemaal leeg. Uit een leeg vat kun je niets halen, je kunt er alleen iets in doen. Dit is de manier waarop de zondaar tot God kan komen. Iedere zondaar is anders, maar als hij leeg is van zichzelf, kan God hem vullen met Zijn Geest.
Zolang er vaten bij gezet worden, blijft de olie stromen. Zo wordt ook elke vraag van Abraham met betrekking tot Sodom door de HEERE verhoord (Gn 18:23-32). Anderzijds is het ook een ernstig woord. De genade van God blijft stromen tot het laatste vat is gevuld, tot de laatste zondaar zich heeft bekeerd om aan de gemeente te worden toegevoegd. Daarna houdt het stromen op en is het niet meer mogelijk zich te bekeren.
De stroom houdt op als er geen vat meer is. We moeten veel durven vragen. Ons geschiedt naar ons geloof (Mt 9:29). Veel geloof, veel zegen. De vrouw heeft steeds genoeg olie om alle vaten mee te vullen. Als er geen vaten meer zijn, is dat het einde van de slavernij van het vlees. Het gaat niet om een grote of kleine gave, maar om het gebruik van het beetje olie dat we bezitten. Het is de Geest Die ieder van ons heeft gekregen, door Wie we in het gebed – niet ten behoeve van onszelf, maar – voor anderen kunnen bidden. Het vergeten van onszelf en denken aan anderen is een basisbeginsel van het christen zijn (Fp 2:4-5,25-26). Mensen zijn geïnteresseerd in dingen, God is geïnteresseerd in mensen. Het geloof zal zich hierin bij God aansluiten.
De vrouw is ook een beeld van het gelovig overblijfsel van Israël in de eindtijd. Op het overblijfsel zal de Geest worden uitgestort en ook op allen die het vrederijk zullen binnengaan. Alle vlees (alle vaten) zal vervuld zijn met Gods Geest (Jl 2:28a).
De olie wordt verkocht om elders zegen te verspreiden. Met de opbrengst wordt de schuld betaald. Het overschot is voldoende voor de rest van haar leven, om daarin de vrucht van de Geest te vertonen. Als de man Gods zegt dat ze met haar zonen kan “leven van wat overblijft”, bedoelt hij het leven in de volle zin van het woord. Hij wil dat ze zich in het leven verheugt als een geschenk van God.
Voor ons betekent het een leven dat geleefd wordt in de kracht van de Geest met het oog gericht op de Heer Jezus in de heerlijkheid. Daardoor kunnen we genieten van de zegeningen die het gevolg zijn van Zijn werk op het kruis en Zijn verheerlijking in de hemel.
8 - 11 Een kamer voor Elisa
8 Het gebeurde op een dag dat Elisa langs Sunem kwam, dat daar een vrouw van aanzien was, die er bij hem op aandrong de maaltijd te komen gebruiken. Zo dikwijls als hij daar langskwam, gebeurde het dat hij daarheen uitweek om er de maaltijd te gebruiken. 9 En zij zei tegen haar man: Zie toch, ik heb gemerkt dat deze man Gods, die steeds bij ons langskomt, heilig is. 10 Laten wij toch een klein bovenvertrek van steen maken en daar een bed, een tafel, een stoel en een kandelaar voor hem neerzetten; komt hij dan bij ons, dan kan hij zich daar terugtrekken. 11 En het gebeurde op een dag, dat hij daar kwam, zich terugtrok in dat bovenvertrek en daar ging liggen.
Als we de Heilige Geest laten werken, als we “leven van wat overblijft” (vers 7), wil dat zeggen dat we de kracht van de opstanding leren kennen. Dat zien we in deze geschiedenis. ‘Leven van wat overblijft’ wil zeggen, leven van de rijkdommen van de Geest. Dat zien we bij de Sunamitische. De arme weduwe van vers 1 is een rijke vrouw, een vrouw van aanzien, geworden. Er ontbreekt haar echter iets en dat is een zoon. Er is liefde, er zijn moederlijke gevoelens, maar er is niemand aan wie ze die gevoelens kwijt kan. Nu wordt de les geleerd dat de geestelijke rijkdommen genoten kunnen worden op grond van de dood en de opstanding.
De vrouw heeft het hart op de goede plaats en is gastvrij. Elisa maakt graag gebruik van haar gastvrijheid. Elia was de man van de eenzaamheid. Elisa is een man van gezelschap. Het is voor Elisa een weldaad in het doodse klimaat van het goddeloze Israël een huis te hebben waar hij welkom is. Zo heeft de Heer Jezus op aarde een huis in Bethanië waar Hij welkom is en in Maria een vrouw die Hem begrijpt.
Meerdere personen spelen een rol in deze geschiedenis, allemaal een verschillende, en van al deze personen kunnen we leren:
1. De moeder heeft zorg voor mensen, voor Elisa en haar zoon. In de gemeente zijn mensen die zorg hebben voor anderen.
2. Elisa is de leraar, de man met het Woord van God.
3. Gehazi is de knecht.
4. De jongen kunnen we zien als een beeld van jonge mensen in de gemeente.
5. De vader, een man die geen verantwoordelijkheid neemt, stelt de vleselijke gelovige voor, de man van het uiterlijke geloof.
De vrouw heeft geestelijk onderscheidingsvermogen. Ze heeft ontdekt dat Elisa een man Gods is en dat hij heilig is. Dat zegt ook iets van de wandel, het gedrag van Elisa. Hij leeft een aan God toegewijd leven. Daarom gunt zij hem een afzonderlijk vertrek. Ze wil hem niet meer als een bezoeker, maar als een voortdurende gast. Zo is het een verlangen van Christus dat wij Hem niet als een Bezoeker van ons hart en leven hebben, maar als een voortdurend aanwezige Gast.
Ze spreekt met haar man over haar plan, waarmee ze hem erkent als haar hoofd. De vrouw laat een afzonderlijk vertrek op het dak maken, met een sobere inrichting. Ze overlaadt hem niet met allerlei weldaden. Daardoor zal, om zo te zeggen, Elisa niet in de verleiding komen om naar dit huis te gaan vanwege de overvloed die hij daar steeds krijgt.
De kleine bovenkamer is een type van geloofsoefeningen van de gemeente, die door een huis wordt voorgesteld. In de inventaris kunnen we ook een geestelijke betekenis zien:
1. Een “bed” spreekt van rust. Christus geeft rust. De gezonde leer geeft rust.
2. Een “tafel” spreekt van gemeenschap.
3. Een “stoel” is om te zitten en te studeren, om onderwijs te ontvangen en ook om onderwijs door te geven.
4. De “kandelaar” spreekt van voorlichting door de Heilige Geest en het verspreiden van licht.
12 - 17 Elisa belooft de vrouw een zoon
12 Toen zei hij tegen zijn knecht Gehazi: Roep deze [vrouw] uit Sunem. En toen hij haar geroepen had, ging zij voor hem staan 13 Hij had namelijk tegen hem gezegd: Zeg nu tegen haar: Zie, u hebt heel veel zorg aan ons besteed, wat kan men voor u doen? Kan [ik] voor u tot de koning spreken of tot de bevelhebber van het leger? Maar zij had gezegd: Ik woon te midden van mijn volk. 14 Toen had hij gezegd: Wat kan men dan voor haar doen? En Gehazi had gezegd: Zij heeft helaas geen zoon, en haar man is oud. 15 Daarom had hij gezegd: Roep haar. En toen hij haar geroepen had, ging zij in de deuropening staan. 16 Hij zei: Op de vastgestelde tijd, over een jaar, zult u een zoon omhelzen. Maar zij zei: Nee, mijn heer, man Gods, lieg niet tegen uw dienares. 17 Maar de vrouw werd zwanger en baarde een jaar later een zoon, op de vastgestelde tijd, waarvan Elisa tot haar gesproken had.
Elisa wil zijn erkentelijkheid voor wat de vrouw voor hem doet tot uiting brengen. Hij heeft daartoe de middelen en invloed bij hogere instanties. Als hij haar voorstelt die middelen en invloed ten gunste van haar te gebruiken, wijst ze dat aanbod af met als motief: “Ik woon te midden van mijn volk.” De vrouw heeft bij al haar mooie eigenschappen ook dat zij tevreden is. Ze is ermee tevreden dat zij te midden van haar volk, dat is Gods volk, woont. Bij haar is de zeldzame combinatie aanwezig van Godsvrucht en tevredenheid (1Tm 6:6).
Elisa vraagt zijn knecht wat haar ontbreekt. Gehazi blijkt haar verborgen wens te kennen. Ook weet hij dat er menselijkerwijs niet meer aan die wens kan worden voldaan. Hij deelt dit Elisa mee. De reactie van Elisa is mooi. Hij erkent de juistheid van wat Gehazi heeft opgemerkt. Hij maakt gebruik van de informatie van zijn knecht die later toch bewijst een slechte knecht te zijn. Slechte mensen hebben soms een goed inzicht in situaties waarin zelfs een man Gods blijkbaar geen inzicht heeft. Hij gebiedt Gehazi de vrouw te roepen. Gehazi gehoorzaamt en de vrouw komt.
Elisa kent Gods gedachten. Hij belooft haar dat ze over een jaar een zoon zal omhelzen (vgl. Gn 18:14). De vrouw kan het niet geloven, maar het woord van de man Gods komt uit. De jongen wordt geboren door het woord van God uit de mond van de man van God. Het is een daad van God. Izak, Simson, Samuel en Johannes zijn ook allen geboren door Gods ingrijpen.
18 - 20 De dood van de zoon
18 Toen het kind groot werd, gebeurde het op een dag dat hij naar buiten ging, naar zijn vader, naar de maaiers. 19 En hij zei tegen zijn vader: Mijn hoofd, mijn hoofd! Die zei tegen een knecht: Draag hem naar zijn moeder. 20 Deze nam hem op en bracht hem bij zijn moeder. En hij zat tot de middag op haar knieën; toen stierf hij.
Als de jongen groot is geworden, gaat hij naar buiten, naar zijn vader en naar de maaiers. Zijn verblijf op het veld levert hem hoofdpijn op. Het is geen gewone hoofdpijn, maar een ondraaglijke pijn. Hij gaat met zijn pijn naar zijn vader. Zijn vader heeft echter geen belangstelling voor de jongen. Het enige wat de vader doet, is een knecht opdracht geven zijn zoon naar zijn vrouw te brengen.
In de gemeente zijn er die geen belangstelling hebben voor de jeugd. Ze stellen snel iets vast en geven opdrachten aan anderen. Hij is een oude man (vers 14) en een man van tradities (vers 23). Er zit geen leven in hem. Zijn vrouw lijkt ook geen vertrouwen in hem te hebben. Dit kunnen we uit de verdere geschiedenis opmaken.
De moeder is niet alleen “in aanzien” met betrekking tot materieel bezit, ze is niet alleen materieel een rijke vrouw, ze is ook rijk aan geestelijk inzicht. Ze heeft onderscheidingsvermogen en ziet dingen waarvoor haar man blind is. Ze neemt haar zoon “op haar knieën”. Nemen wij onze kinderen op de knieën, bidden wij voor hen? Terwijl zij haar zoon op haar knieën heeft, sterft hij. Dat veroorzaakt diepe oefeningen bij de vrouw. De barmhartigheden en de gaven van God zijn niet zonder een diepe beproeving voor het geloof.
21 - 28 De vrouw brengt haar nood bij Elisa
21 Zij ging naar boven en legde hem op het bed van de man Gods; daarna sloot zij [de deur] achter hem en ging naar buiten. 22 Zij riep haar man en zei: Stuur mij toch een van de knechten met een van de ezelinnen, zodat ik snel naar de man Gods kan gaan. Daarna kom ik [weer] terug. 23 Hij zei: Waarom ga je vandaag naar hem toe? Het is geen nieuwe maan en geen sabbat. Maar zij zei: Het is goed zo. 24 Toen zadelde zij de ezelin en zei tegen haar knecht: Drijf [haar] aan en ga; rijd zonder ophouden, tenzij ik [het] je zeg. 25 Zo ging zij [op weg] en kwam bij de man Gods, bij de berg Karmel. Het gebeurde nu, toen de man Gods haar van een afstand zag, dat hij tegen Gehazi, zijn knecht, zei: Zie, daar is de [vrouw] uit Sunem. 26 Welnu, loop haar toch snel tegemoet en zeg tegen haar: Gaat het goed met u? Gaat het goed met uw man? Gaat het goed met uw kind? En zij zei: Het gaat goed. 27 Toen zij bij de man Gods op de berg kwam, greep zij zijn voeten vast. Gehazi kwam echter naar voren om haar weg te duwen, maar de man Gods zei: Laat haar begaan, want haar ziel is bitter bedroefd in haar, en de HEERE heeft het voor mij verborgen en het mij niet bekendgemaakt. 28 Zij zei: Heb ik een zoon van mijn heer gevraagd? Heb ik niet gezegd: Bedrieg mij niet?
De dood van haar kind maakt de vrouw niet radeloos. Ze brengt hem naar het bed van de man Gods dat daardoor een doodsbed wordt. Dit is de mooiste plaats in het huis. Ze sluit de deur. Het is ermee als met onze kinderen die zich laten dopen. In hun doop worden zij vereenzelvigd met de dood van de Heer Jezus (Rm 6:3).
De dood van haar kind maakt haar niet passief, maar actief. Ze verzoent zich er niet mee dat haar kind gestorven is, maar ze wil naar de man Gods die haar dit kind had beloofd. Voordat ze gaat, vertelt ze haar man dat ze naar de man Gods gaat. Haar man volgt haar niet. Hij stelt alleen een vraag en stelt ook vast dat er geen aanleiding is naar de man Gods te gaan. Hij voelt geen nood en denkt alleen in termen van godsdienstigheid.
De man stelt mensen voor die alleen maar aan God kunnen denken in verband met speciale dagen en het voldoen aan godsdienstige verplichtingen. Hij is iemand met een orthodox geloof zonder leven. De vrouw kan haar verdriet niet delen met haar man. Op zijn vraag deelt ze hem mee dat het “goed zo” is. Ze weet dat ze bij hem geen begrip zal vinden voor haar verdriet en voor de weg van geloof die ze daarin gaat.
Dan gaat ze op weg naar de man Gods. Dat doet ze niet in een rustig tempo, maar met grote spoed. Het kind is gestorven. Voor hem is deze spoed niet nodig. Haar nood is echter groot en ook haar vertrouwen in de hulp van de man Gods. Daarom haast ze zich. Als Elisa haar al van ver herkent, stuurt hij haar zijn knecht Gehazi tegemoet om haar te vragen of het met haar, haar man en haar kind goed gaat. De vrouw antwoordt beleefd op de vragen van Gehazi, maar neemt geen genoegen met de knecht. Ook tegen hem zegt ze dat het “goed” is, want ze weet dat ook hij haar niet kan begrijpen als ze hem haar nood zou vertellen. Ze weet ook dat hij haar nog minder zou kunnen helpen. Haar geloof is alleen tevreden met de man Gods.
De vrouw overwint twee hindernissen van het geloof. De eerste hindernis bestaat uit de godsdienstige verplichtingen van de natuurlijke mens die we in haar man zien. De tweede hindernis is het gedrag van Gehazi. In Gehazi zien we iemand die zich opwerpt als de beschermer van wat hij als gepast gedrag tegenover de man Gods ziet, terwijl hij het geloof van de man Gods mist. Beide hindernissen zijn uitingen van orthodoxie zonder leven.
Als de vrouw bij Elisa is, werpt ze zich aan zijn voeten en grijpt die vast. Daarop doet Gehazi wat ook de discipelen deden, toen zij hen bestraften die kinderen bij de Heer Jezus brachten (Mt 19:13-14). Het is gemakkelijker mensen uit onbegrip te verstoten dan harten te peilen die vol verdriet zijn. Evenals de Heer Jezus het voor de kinderen opnam, neemt Elisa het voor de vrouw op.
Hij is echter niet als de Heer Jezus Die alles wist. Elisa moest ook een les leren. Een man Gods is altijd in de leerschool van God. Iemand die het Woord van God brengt, heeft niet altijd alle antwoorden. Na zijn erkenning dat hij niet weet wat de vrouw bezighoudt, spreekt de vrouw. Ze zegt niet ronduit dat haar zoon gestorven is, maar brengt haar geschokte vertrouwen tot uitdrukking.
29 - 31 Elisa stuurt Gehazi
29 Toen zei hij tegen Gehazi: Omgord je middel, neem mijn staf in je hand en ga [op weg]; als je iemand tegenkomt, groet hem niet, en als iemand jou groet, antwoord hem niet; en leg mijn staf op het gezicht van de jongen. 30 Maar de moeder van de jongen zei: [Zo waar] de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten. Toen stond hij op en volgde haar. 31 Gehazi ging voor hen uit en legde de staf op het gezicht van de jongen, maar er kwam geen stem en geen teken van leven. [Gehazi] keerde terug, hem tegemoet, en bracht hem [de] boodschap: De jongen is niet wakker geworden.
Elisa stuurt Gehazi er met zijn staf op uit om de jongen weer levend te maken. Hij geeft hem ook de opdracht zich onderweg niet te laten ophouden door een begroeting. Een oosterse begroeting is een uitvoerige aangelegenheid en zou voor lang oponthoud zorgen. Elisa moet blijkbaar nog meer leren. Hij moet ook nog leren dat zijn staf alleen betekenis heeft als deze in zijn hand is, de hand van de man Gods.
De vrouw neemt ook geen genoegen met een staf in de hand van de knecht. Ze is in geloof bij de HEERE Die leeft en bij Zijn profeet die verbonden is met de levende HEERE en dus zelf ook leeft. Ze zoekt het leven. Daarmee haalt ze Elisa over om met haar mee te gaan en haar te volgen op weg naar haar kind.
Gehazi doet alles wat tegen hem is gezegd, maar er is geen resultaat. Het is Gehazi vergaan als de discipelen die een maanzieke jongen niet konden genezen (Mk 9:18b). De oorzaak daarvan is, dat er in zijn hart de begeerte naar aardse rijkdom is, zoals het slot van het volgende hoofdstuk laat zien. Dat sluit persoonlijke geloofskracht uit. Bij hem is alles uiterlijk zoals het hoort, maar innerlijk is er een verloochening van de kracht van het geloof (2Tm 3:5a).
32 - 37 Elisa wekt de jongen op
32 En toen Elisa bij het huis kwam, zie, de jongen was dood, neergelegd op zijn bed. 33 Hij ging naar binnen, sloot de deur achter hen beiden en bad tot de HEERE. 34 Vervolgens ging hij op het kind liggen, legde zijn mond op diens mond, zijn ogen op diens ogen en zijn handen op diens handen. Hij strekte zich over hem uit en het lichaam van het kind werd warm. 35 Toen kwam hij terug en liep in het huis heen en weer. Hij ging [weer] naar boven en strekte zich over hem uit. Toen niesde de jongen tot zevenmaal toe; daarna deed de jongen zijn ogen open. 36 Hij riep Gehazi en zei: Roep deze [vrouw] uit Sunem. Hij riep haar en zij kwam bij hem; hij zei: Neem uw zoon op. 37 Toen kwam zij, viel voor zijn voeten neer en boog zich ter aarde; zij nam haar zoon op en ging naar buiten.
Hier spreekt de eenvoud van de aanpak van de man Gods en zijn afhankelijkheid van de HEERE. Hij zoekt niet de publiciteit, maar de HEERE. De man Gods vereenzelvigt zich met de dode jongen. Hij maakt zich een met zijn woorden (“mond”), met zijn inzichten (“ogen”) en met zijn daden (“handen”). Dat maakt de jongen warm. Zijn leven keert in hem terug.
Elisa loopt ook in het huis “heen en weer”. De toepassing is wel gemaakt, dat hij dat deed om te zien of er ergens in huis mogelijk een aanleiding was voor de dood van de jongen. Ook wij moeten regelmatig in ons huis ‘heen en weer’ lopen om te zien of er misschien dingen in ons gezin zijn binnengekomen die onze kinderen geestelijk beschadigen en zelfs van het geloof afkerig kunnen maken. Laten we de Heer bidden dat hij onze ogen voor die dingen opent en dat we ze radicaal de deur uit doen.
Voor de derde keer wordt de vrouw geroepen. Nu krijgt ze haar zoon door opstanding terug (Hb 11:35a). Haar eerste reactie is aanbidding van de HEERE. Daarna neemt ze haar jongen op. Ze krijgt hem terug uit de dood in de opstanding. Ze bezit nu haar zoon in het opstandingsleven.
38 - 41 De dood uit de pot verwijderd
38 Toen Elisa weer in Gilgal kwam, was er honger in het land, en de leerling-profeten zaten voor hem. Hij zei tegen zijn knecht: Zet de grote pot op [het vuur] en kook soep voor de leerling-profeten. 39 Een [van hen] ging naar het veld om groenten te plukken. Hij vond een wilde slingerplant en plukte daarvan wilde kolokwinten, zijn kleed vol. Hij kwam [terug] en sneed ze in stukken in de soeppot, hoewel zij niet wisten [wat het was]. 40 Daarna schepte men voor de mannen op om te eten. Het gebeurde nu, toen zij van die soep aten, dat ze het uitschreeuwden en zeiden: Man Gods, de dood is in de pot! Zij konden het niet eten. 41 Maar hij zei: Breng dan meel. En hij wierp het in de pot en zei: Schep het voor de mensen op om te eten. Toen was er niets verkeerds [meer] in de pot.
In deze geschiedenis leren we waarderen wat waardevol voedsel is door eerst te ervaren wat waardeloos, ja, levensgevaarlijk voedsel is. Er is honger in het land, maar Elisa zegt tegen zijn knecht dat hij een grote pot op het vuur moet zetten. In deze tijd van schaarste wil de man Gods een feestmaal klaarmaken. Hij wil de leerling-profeten voeden met goed voedsel.
Een van de leerling-profeten gaat naar het veld om ingrediënten voor de soep te halen. Hij komt terug met zijn kleed vol met wilde kolokwinten. Hij snijdt de kolokwinten in stukken – dat betekent dat hij ziet hoe ze er vanbinnen uitzien – en doet ze in de soeppot. Mogelijk hebben anderen erbij staan kijken, want er staat dat “zij niet wisten [wat het was]”. Zo zijn ze met elkaar verantwoordelijk voor een ondoordachte toevoeging aan wat de man Gods al in de pot heeft gedaan.
Wat hier gebeurt, illustreert het gevaar waarvoor Paulus in zijn brief aan de Kolossenzen waarschuwt. De Kolossenzen willen de Heer Jezus niet vervangen door wat anders, maar ze willen er iets aan toevoegen. Zij willen de menselijke wijsbegeerte toevoegen aan alle schatten van wijsheid die in Christus hun deel zijn. Zoiets doen betekent de dood in de pot.
Het gevolg is, dat waar leven zou moeten zijn, de dood aanwezig is. De eigen bijdrage is niet onschuldig, maar blijkt dodelijk te zijn. De geestelijke ondergang is het gevolg van wat we meer willen dan wat God ons geeft. Paulus is de man Gods die de grote pot aan de Kolossenzen voorzet, maar waarvan het gezonde voedsel wordt bedorven door wat er door de Kolossenzen aan wordt toegevoegd.
De man Gods weet de dood uit de pot te verwijderen door er iets aan toe te voegen dat de dood overwint. De kolokwinten kunnen er niet worden uitgehaald, maar er kan wel iets aan worden toegevoegd wat het gevaar uitschakelt. Er moet meel bij gedaan worden. Dit stelt in beeld voor het inbrengen van de Heer Jezus in de levens van gelovigen. Dat doet de dood wijken en maakt het leven zichtbaar.
42 - 44 Vermenigvuldiging van de broden
42 Er kwam een man uit Baäl-Salisa; hij bracht de man Gods broden van de eerstelingen, twintig gerstebroden en vers graan in zijn tas. En die zei: Geef het aan de mensen om te eten. 43 Maar zijn dienaar zei: Hoe moet ik dat aan honderd mannen voorzetten? En hij zei: Geef het aan de mensen om te eten, want zo zegt de HEERE: Men zal eten en overhouden. 44 Zo zette hij het hun voor, en zij aten en hielden over, overeenkomstig het woord van de HEERE.
Er komt een man bij Elisa met “broden van de eerstelingen”. Volgens wat er over ‘eerstelingen’ in de wet staat, zou de man deze broden naar de priesters in Jeruzalem hebben moeten brengen (Dt 18:4-5). Door ze naar Elisa te brengen erkent de man Elisa als de ware vertegenwoordiger van God in het land. Hij wil deze eerstelingen niet brengen naar priesters die zich verontreinigd hebben door de aanbidding van de HEERE te vermengen met de aanbidding van de Baäl.
Deze man is mogelijk een van de getrouwen te midden van de algemene afval, een van de zevenduizend die hun knie niet voor de Baäl hebben gebogen (1Kn 19:18). Zo komen we ook vandaag nog steeds mensen ‘uit Baäl-Salisa’ tegen, mensen die niet met de afvallige christenheid meegaan, maar in hun plaats de Heer trouw dienen en hun gaven bij Hem brengen.
De broden zijn gerstebroden. Dat herinnert aan de Heer Jezus als het brood van het leven. De spijziging van de vijfduizend door de Heer Jezus gebeurt met “vijf gerstebroden en twee vissen” (Jh 6:9). Is het niet treffend dat Hij verderop in Johannes 6, naar aanleiding van de spijziging, uitvoerig over Zichzelf spreekt als het “brood van het leven”? Omdat het hier gaat om ‘eerstelingen’, kunnen we dat verbinden met de opstanding van de Heer Jezus. Deze broden spreken van de Heer Jezus in de opstanding. Hij is de vrucht van het hemelse land. In beeld bedenkt deze man “de dingen die boven zijn” (Ko 3:1). Hij komt daarmee bij de man Gods. Zo mogen wij naar de Heer Jezus gaan met alles wat we van Hem hebben gezien en genoten.
De broden worden aan Elisa gegeven. Hij gebruikt die echter niet voor zichzelf, maar om anderen ermee te voeden. Hij deelt de broden met hen die bij hem zijn om naar hem te luisteren. Zij worden er ook door verkwikt en versterkt. Elisa kent de waarde ervan. De twintig broden lijken te weinig om honderd mannen te eten te geven, maar op een wonderlijke manier wordt het meer dan genoeg. Dat gebeurt niet doordat Elisa er zout of meel aan toevoegt of door zich erover uit te strekken – dat zagen we bij eerdere wonderen –, maar door het spreken van het woord van de HEERE. Daardoor worden de broden genoeg voor allen die bij hem zijn om ervan te eten. Door de man Gods wordt het voldoende en is er zelfs over.
Als we gaan uitdelen wat we eerst bij de Heer Jezus hebben gebracht, zullen we nooit tekortkomen. Allen worden verzadigd en hebben zo veel, dat ze zelf ook weer aan anderen kunnen uitdelen. Dit is wat we ook zien bij de vermenigvuldiging van de broden door de Heer Jezus (Mt 14:20-21; 15:37-38).