1 - 3 Regering van Joas
1 In het zevende jaar van Jehu werd Joas koning en hij regeerde veertig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Zibja, uit Berseba. 2 Joas deed wat juist was in de ogen van de HEERE, al zijn dagen waarin de priester Jojada hem onderwees. 3 Alleen werden de [offer]hoogten niet weggenomen: het volk bracht nog [steeds] slachtoffers en reukoffers op de [offer]hoogten.
Er zijn meerdere koningen van wie we lezen dat ze deden “wat juist was in de ogen van de HEERE”. Zonder uitzondering lezen we echter ook van hen dat het later verkeerd met hen is gegaan. Ervaringen met de Heer zijn geen garantie voor het trouw blijven aan de Heer. In de jeugd is er vaak een frisheid voor de Heer die later kan verdwijnen. Het zijn waarschuwingen voor oudere gelovigen.
Bij Joas lezen we hoe het komt dat het verkeerd loopt. Zodra Jojada is gestorven, gaat het verkeerd. De grote vraag voor ieder die jong is, is of het geloof steunt op een eigen relatie met de Heer of op die van ouders of oudere gelovigen. Er kan nieuw leven zijn, zonder dat er oefening is in een persoonlijke omgang met de Heer en zonder dat men zich door Hem laat leren.
Het is voor (jonge) gelovigen niet goed afhankelijk te blijven van oudere gelovigen. Voor zusters is het belangrijk dat zij in hun geloof niet afhankelijk zijn van hun man. Het omgekeerde geldt trouwens ook. Zo is bijvoorbeeld voor zusters een eigen gebedsleven van groot belang. Het mag niet zo zijn dat gelovigen hulpeloos worden als bepaalde gelovigen wegvallen. Die hulpeloosheid is het gevolg van het feit dat deze gelovigen te zeer tegen andere gelovigen hebben aangeleund, zonder eigen verantwoordelijkheid te leren dragen. Voor ouders geldt ten opzichte van hun kinderen hetzelfde. Ze moeten hun kinderen leren zelfstandig in de Heer te zijn.
De hoogten die in vers 3 worden genoemd, zijn hoogten die aan de HEERE zijn gewijd. Op zulke hoogten heeft ook Salomo geofferd (1Kn 3:2-3). Zolang de tempel er niet is, laat God toe dat daarop wordt geofferd. Nu de tempel er is, zouden ze daarop niet meer moeten offeren. Het is te vergelijken met het dienen van God op een plaats waar de Heer Jezus niet in het midden kan zijn. Er zijn christenen die menen dat de Heer Jezus overal in het midden is, ook al zijn er dingen ingevoerd die niet in overeenstemming met Gods Woord zijn, zoals een door mensen aangestelde voorganger.
4 - 8 Joas draagt op de tempel te herstellen
4 Joas zei tegen de priesters: Al het geld van de geheiligde [gaven] dat in het huis van de HEERE gebracht wordt, [namelijk] het geld van wie [bij de getelden] gaat behoren, het geld voor elke persoon, [dat] zijn waarde [vertegenwoordigt en] elk [bedrag aan] geld, dat in ieders hart opkomt om [dat] in het huis van de HEERE te brengen, 5 [dat] mogen de priesters aannemen, ieder van zijn bekenden. Maar [dan] moeten zij zelf herstellen wat aan het huis bouwvallig is, welke bouwvallige [gedeelten] er ook maar gevonden worden. 6 Maar het gebeurde in het drieëntwintigste jaar van koning Joas, [toen bleek] dat de priesters niet hadden hersteld wat er aan het huis bouwvallig was, 7 dat koning Joas de priester Jojada en de [andere] priesters riep en tegen hen zei: Waarom herstelt u niet wat er aan het huis bouwvallig is? Nu dan, neem geen geld van uw bekenden [meer] aan, maar sta het af voor [het herstel van] de bouwvallige [gedeelten] van het huis. 8 En de priesters bewilligden erin geen geld van het volk [meer] aan te nemen, en [dan ook] niet te herstellen wat er aan het huis bouwvallig was.
Joas begrijpt dat alleen de tempel de plaats is waar Gods volk moet komen om te offeren. Daarom wil hij de tempel herstellen. Voor dit herstel worden drie soorten geld gebruikt: het losgeld dat iedere getelde moet betalen (Ex 30:11-16), geld van iemand die een belofte heeft gedaan en die belofte in een geldbedrag omzet (Lv 27:1-8) en geld dat vrijwillig wordt gegeven.
Joas gebruikt het geld niet om een nieuwe tempel te bouwen. Het gaat Joas niet om een nieuwe tempel. Hij handelt niet vanuit een houding dat het oude niet meer bevalt omdat het naar zijn mening ‘niet meer van deze tijd is’. Dit is wel de redenering die veel in de christenheid wordt gehoord en waarnaar wordt gehandeld. Het oude, wat God Zelf heeft gegeven, mag weer in de oorspronkelijke staat worden hersteld. Dat betekent voor ons dat we voor het in praktijk brengen van gemeente-zijn, teruggaan naar de beginselen van het Woord aangaande de gemeente.
Op een gegeven moment, “in het drieëntwintigste jaar” van zijn regering, constateert Joas dat er geen werk is gemaakt van het herstel van de tempel. Hierover roept hij Jojada en de priesters ter verantwoording en vermaant hen hierover. Joas is hier nog zo krachtig, dat hij zelfs Jojada kan vermanen. Hij wacht niet op antwoord – een eventueel antwoord wordt ons in elk geval niet meegedeeld –, maar geeft direct nieuwe orders om de tempel zo snel mogelijk hersteld te krijgen.
Uit de aanloop naar zijn hernieuwde bevel om de tempel te herstellen kan mogelijk worden opgemaakt waarom er tot nu toe niets van herstelwerkzaamheden is gekomen. Joas zegt dat ze geen geld meer van hun bekenden moeten aannemen. Mogelijk zijn ze zo druk bezig met het inzamelen en beheren van de ingekomen gelden, dat het werk waarvoor ze die gelden krijgen niet van de grond komt (vgl. Hd 6:1-6).
Er moet een andere manier gevonden worden. De priesters moeten zich niet meer met het inzamelen van geld bezighouden. Ze hoeven ook geen bijdrage meer te leveren aan het herstel van de tempel. Dat werk zal door anderen worden gedaan.
9 - 16 Inzameling voor het herstel van de tempel
9 Toen nam de priester Jojada een kist, boorde een gat in het deksel ervan en zette die naast het altaar, aan de rechterkant als men het huis van de HEERE binnenkomt; en de priesters die de deurwacht hadden, deden daar al het geld in dat in het huis van de HEERE gebracht werd. 10 Het gebeurde nu, wanneer zij zagen dat er veel geld in de kist was, dat de schrijver van de koning met de hogepriester kwam; zij deden het geld dat in het huis van de HEERE aangetroffen werd, in buidels en telden het. 11 Zij gaven het afgewogen geld in handen van de uitvoerders van het werk die aangesteld waren over het huis van de HEERE. Die betaalden het uit aan de timmerlieden en aan de bouwlieden die aan het huis van de HEERE werkten, 12 en aan de metselaars en de steenhouwers. Die [gebruikten het] om hout en gehouwen stenen te kopen om [daarmee] te herstellen wat er aan het huis van de HEERE bouwvallig was, en voor alles wat er voor het huis werd uitgegeven om [het] te herstellen. 13 Er werden voor het huis van de HEERE echter geen zilveren schalen, messen, sprengbekkens en trompetten gemaakt, [en ook] geen enkel gouden voorwerp of zilveren voorwerp, van het geld dat in het huis van de HEERE gebracht werd. 14 Maar zij gaven dat aan hen die het werk deden; zij herstelden daarmee het huis van de HEERE. 15 Zij vroegen geen rekenschap van de mannen aan wie zij dat geld in hun handen gaven om het aan hen te geven die het werk deden, want zij handelden oprecht. 16 Het geld van schuldoffers en het geld van zondoffers werd niet in het huis van de HEERE gebracht; dat was voor de priesters.
Het gaat om de bouw van het huis van God, dat is in onze tijd de gemeente. Dat huis is in verval. Er zijn velen in dat huis die geen leven uit God hebben. Veel gelovigen maken zich een met ongelovigen omdat ze niet vragen of er leven is. We moeten in Gods huis herstellen wat daarin niet goed is. Alles wat niet van de Heer is, moet worden weggedaan of weer naar Zijn wil worden hersteld.
Veel opwekkingen zijn gericht op persoonlijke beleving. Het is echter van belang dat het gaat om de gemeente van de levende God. Wie zich bekeert, wordt lid van het lichaam van Christus. Dit houdt in dat zo iemand er voor de ander en voor het geheel is. Hoe een lid in de gemeente functioneert, hangt af van de omgang met de Heer. Als er omgang met de Heer is en Zijn Woord wordt gelezen, zal Hij bekendmaken wat wij voor anderen kunnen betekenen. We leven in een ‘ik’ tijdperk. Dat zien we ook in de geloofsbeleving, die vooral ‘ik-gericht’ is.
De inzameling van het geld voor het herstel van de tempel gebeurt nu in een kist. In het deksel ervan heeft Jojada een gat geboord. De ingezamelde gelden worden alleen voor herstelwerkzaamheden gebruikt en niet voor het maken van gebruiksvoorwerpen in de tempel. Het geld wordt gegeven aan hen die het herstelwerk doen. Zij kunnen daar vrij over beschikken en kopen wat ze nodig menen te hebben. Ze hoeven geen verantwoording af te leggen hoe ze het geld precies hebben besteed. Er is vertrouwen. Vertrouwen wordt gegeven, niet geëist.
Er blijft ook een strikte scheiding tussen de gaven voor het herstel en het geld van schuldoffers en zondoffers. Het geld van schuldoffers en zondoffers is voor de priesters en wordt niet gebruikt voor de herstelwerkzaamheden. Het geld van de offers is afkomstig van de twintig procent die bij het brengen van een schuldoffer moet worden gegeven (Lv 5:16).
17 - 18 Hazaël bedreigt Jeruzalem
17 Toen trok Hazaël, de koning van Syrië, op en streed tegen Gath en nam het in. Daarna zette Hazaël er zijn zinnen op om tegen Jeruzalem op te trekken. 18 Maar Joas, de koning van Juda, nam al de geheiligde [gaven] die Josafat, Jehoram en Ahazia, zijn vaderen, de koningen van Juda, afgezonderd hadden, en zijn [eigen] geheiligde [gaven] en al het goud dat in de schatkamers van het huis van de HEERE gevonden werd, en in [die] van het huis van de koning, en stuurde [dat] naar Hazaël, de koning van Syrië; daarop trok deze van Jeruzalem weg.
Zonder enige aanleiding vermeldt de geschiedschrijver ineens het optrekken van Hazaël tegen Jeruzalem, nadat hij Gath heeft ingenomen. In 2 Kronieken 24 lezen we waarom deze tucht over Juda komt (2Kr 24:17-24). Daar zien we dat het met Joas goed gaat, zolang hij onder de goede invloed van de priester Jojada staat. Als Jojada wegvalt, luistert hij naar anderen. Joas is een man die snel beïnvloedbaar is. Hij geeft snel toe, hij heeft geen krachtige eigen mening. Goede vrienden hebben een goede invloed, slechte vrienden een slechte invloed.
Het gevolg is dat hij de HEERE verlaat. Daardoor betekent de tempel niet veel meer voor hem. Als hij onder druk van Hazaël komt, neemt hij niet de toevlucht tot de HEERE. Dat was wel de bedoeling van de HEERE, want deze vijand komt op hem af als een tuchtiging van Hem. Maar in plaats van tot de HEERE te gaan bedenkt hij een eigen oplossing. Hij neemt van de tempel, die eerst zo veel voor hem betekende, om daarvan de vijand te betalen opdat die van hem zal wegtrekken. Hij slaagt in zijn opzet, maar hij is tegelijk verder bij de HEERE weg dan ooit.
19 - 21 Dood van Joas
19 Het overige nu van de geschiedenis van Joas, en alles wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda? 20 Zijn dienaren stonden op en smeedden een samenzwering [tegen hem]. Zij sloegen Joas neer in Beth-Millo, waar men afdaalt naar Silla. 21 Zijn dienaren Jozacar, de zoon van Simeath, en Jozabad, de zoon van Somer, sloegen hem neer zodat hij stierf. Zij begroeven hem bij zijn vaderen in de stad van David, en zijn zoon Amazia werd koning in zijn plaats.
Het einde van Joas is vernederend. Hij wordt door twee van zijn dienaren vermoord. Deze mannen zijn zonen van heidense moeders (2Kr 24:26). Joas wordt begraven in de stad van David bij zijn vaderen. Er wordt niet bij vermeld dat hij in de graven van de koningen komt, wat wel is uitgelegd als een teken van de afkeuring van zijn latere gedrag.