1 - 3 Joram koning over Israël
1 In het achttiende jaar van Josafat, de koning van Juda, werd Joram, de zoon van Achab, koning over Israël, in Samaria, en hij regeerde twaalf jaar. 2 Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, maar niet zoals zijn vader en zoals zijn moeder, want hij verwijderde de gewijde steen van de Baäl, die zijn vader gemaakt had. 3 Alleen hield hij vast aan de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen. Hij week daarvan niet af.
Joram is koning geworden, nadat zijn broer Ahazia kinderloos is overleden. Hoewel hij doet wat slecht is in de ogen van de HEERE, verwijdert hij toch een enkele gruwel die zijn vader heeft gemaakt. Dat blijft niet onopgemerkt door de HEERE.
Al is zijn goddeloosheid minder erg dan die van zijn ouders, toch “hield hij vast aan de zonden van Jerobeam”. Zijn volharden in de zonde wordt onderstreept door de opmerking aan het eind van het vers: “Hij week daarvan niet af.” Hij blijft een ongelovige.
4 - 5 Moab komt in opstand
4 Mesa nu, de koning van Moab, was een veehouder, en bracht aan de koning van Israël [als schatting] honderdduizend lammeren en honderdduizend rammen, met de wol. 5 Maar het gebeurde, nadat Achab gestorven was, dat de koning van Moab tegen de koning van Israël in opstand kwam.
De Moabieten zijn geweldige veeboeren en al vele jaren onderworpen aan het gezag van de koningen van Israël. Die hebben hun een grote schatting aan vee opgelegd. De dood van Achab is voor Mesa, de koning van Moab, de aanleiding zich aan de macht van Israël te onttrekken (2Kn 1:1).
Moab is een beeld van (de lusten van) het vlees. Hij onderwerpt zich, maar slechts voor een korte tijd en komt dan in opstand. Dat is altijd wat het vlees doet. Ons vlees onderwerpt zich niet aan God (Rm 8:7). Het begeert altijd rijkdom, macht, aanzien, plezier. Als het vlees zich laat gelden, zijn wij verliezers.
Israël verliest veel als Moab in opstand komt. Deze dieren en hun wol zijn zegeningen die God geeft. Als deze zegeningen worden genoten los van God, dienen ze het vlees. Als ze voor God worden geheiligd, kunnen ze worden gebruikt tot eer van God. Als Moab, het vlees, zich laat gelden, gaan de lammeren, de rammen en de wol, de offers, verloren voor de dienst aan God. In de geestelijke toepassing wil dit zeggen dat het lijken op de Heer Jezus (lammeren) en de toewijding die weldadig is voor anderen (wol van rammen) verdwijnen. Wol spreekt ook van gereinigd zijn van zonden (Js 1:18b).
6 - 8 Josafat is bereid Joram te helpen
6 Daarom verliet koning Joram in die tijd Samaria en monsterde heel Israël. 7 Hij ging [op weg] en stuurde [een boodschap] naar Josafat, de koning van Juda: De koning van Moab is tegen mij in opstand gekomen. Wilt u met mij ten strijde trekken tegen Moab? Hij zei: Ik zal optrekken; ik ben als u, mijn volk is als uw volk, mijn paarden zijn als uw paarden. 8 En hij zei: Langs welke weg zullen wij optrekken? Hij zei: Langs de weg van de woestijn van Edom.
Het verlies aan inkomsten door de opstand van Moab brengt Joram ertoe een leger op de been te brengen. Hij wil de Moabieten weer aan zich onderwerpen. Hij doet ook een beroep op Josafat om met hem ten strijde te trekken. Josafat gaat daar welwillend op in. Zo is hij ook eerder ingegaan op een verzoek van Achab om met hem mee te gaan. Hij zegt zijn medewerking toe met dezelfde woorden die hij ook tot Achab heeft gesproken (1Kn 22:4).
Josafat schijnt niets te hebben geleerd van wat hij met Achab heeft meegemaakt. Gelovigen leren moeilijk van hun ervaringen. Abraham en Izak hebben ook tweemaal eenzelfde fout gemaakt. We verbazen ons daar alleen over als we onszelf slecht kennen.
Joram vraagt langs welke weg ze zullen optrekken. De ongeestelijke gelovige Josafat geeft het advies om via een omweg langs de zuidkant Moab aan te vallen. Daardoor wordt ook de koning van Edom, die in die tijd aan Josafat onderworpen is, verplicht om mee te doen.
Het antwoord om deze opstandige koning weer te onderwerpen aan het gezag van de koning van Israël ligt niet in de verenigde legers van deze drie koningen. In de toepassing betekent dit dat het vlees kan niet worden bestreden met het vlees. Dat is nutteloze en schadelijke tijdverspilling. Ze moeten leren tot God te roepen. Daartoe worden ze vervolgens gebracht.
9 - 12 Elisa wordt geraadpleegd
9 Zo trokken de koning van Israël, de koning van Juda en de koning van Edom [ten strijde]. Toen zij zeven dagreizen een omtrekkende beweging gemaakt hadden, hadden het leger en het vee dat hen volgde, geen water [meer]. 10 Toen zei de koning van Israël: Ach, dat de HEERE [nu toch] deze drie koningen geroepen heeft om hen in de hand van Moab te geven! 11 Josafat zei: Is hier geen profeet van de HEERE, door wie wij de HEERE kunnen raadplegen? Toen antwoordde een van de dienaren van de koning van Israël en zei: Hier is Elisa, de zoon van Safat, die water op de handen van Elia goot. 12 Josafat zei: Het woord van de HEERE is bij hem! Toen gingen de koning van Israël en Josafat en de koning van Edom naar hem toe.
De drie koningen gaan samen op weg. Dan gebeurt er iets waarmee ze helemaal geen rekening hebben gehouden: na zeven dagen is er gebrek aan water. Als een gelovige met ongelovigen op pad gaat, kan dat slechts gebrek tot gevolg hebben. Op zo’n weg kan God geen zegen geven.
Joram maakt de HEERE daarover verwijten. Hij houdt nooit rekening met God, maar als het misloopt, geeft hij God de schuld. Zo gaat het met veel mensen vandaag. Zonder water is het onmogelijk Moab, het vlees, te overwinnen. Dit is de situatie waarin het merendeel van de christenheid zich bevindt. Er wordt geprobeerd allerlei uitingen van het vlees, die verderf zaaien, eronder te krijgen. Zonder het water van Gods Woord is dat echter een onmogelijke zaak.
Dan blijkt dat Josafat een gelovige is en zich onderscheidt van Joram. Hij vraagt naar een profeet van de HEERE. Niet Joram geeft het antwoord, maar een van zijn dienaren, iemand van het gewone volk. Joram zelf weet blijkbaar niet van de aanwezigheid van een profeet van de HEERE. De dienaar verwijst naar Elisa die blijkbaar met het leger is opgetrokken. De HEERE zal Elisa hebben duidelijk gemaakt om zich erbij aan te sluiten.
Josafat kent hem en weet dat het woord van de HEERE bij hem is. De drie koningen gaan naar hem toe. Elisa is geen mikpunt van koningen geweest, zoals Elia. Het is meer zo, dat hun lot van hem afhangt en dat zij naar hem toe komen. Dat zien we hier. Elisa wordt niet opgeroepen om voor die mannen te verschijnen. Het is andersom. De groten van de aarde gaan naar de man Gods.
13 - 19 De raad van Elisa
13 Maar Elisa zei tegen de koning van Israël: Hoe heb ik het [nu] met u? Ga naar de profeten van uw vader en naar de profeten van uw moeder! Maar de koning van Israël zei tegen hem: Nee, want de HEERE heeft deze drie koningen geroepen om hen in de hand van Moab te geven. 14 Elisa zei: [Zo waar] de HEERE van de legermachten leeft, voor Wiens aangezicht ik sta: als ik geen rekening hield met Josafat, de koning van Juda, dan zou ik u niet [eens] aankijken en u niet willen zien. 15 Nu dan, breng een [harp]speler bij mij. En toen de [harp]speler ging spelen, gebeurde het dat de hand van de HEERE over hem kwam, 16 en hij zei: Zo zegt de HEERE: Maak dit dal vol geulen. 17 Want zo zegt de HEERE: U zult geen wind zien en u zult geen regen zien, maar [toch] zal dit dal vol water zijn, zodat u kunt drinken, u, uw vee en uw [last]dieren. 18 En dit is [nog] gering in de ogen van de HEERE: Hij zal ook Moab in uw hand geven. 19 U zult alle versterkte steden en alle uitnemende steden verslaan, alle goede bomen vellen, alle waterbronnen dichtstoppen en alle goede stukken [land] met stenen bederven.
Elisa is een man zonder vrees. Zonder enig respect voor het hoge gezelschap zegt hij tegen de koning van Israël dat hij niets met hem te doen heeft. Er is geen geestelijke band. Hij zegt zelfs sarcastisch dat Joram maar naar de profeten van zijn ouders moet gaan. Het antwoord van Joram is wat hij eerder heeft gezegd, dat de situatie waarin hij is, door de HEERE is bewerkt.
Elisa zegt nog eens en nu sterker, dat hij niets met Joram te maken wil hebben. De man blijft goddeloos. De erkenning dat de HEERE de situatie heeft bewerkt, heeft hem niet tot berouw gebracht. Het enige wat hij wil, is uit deze ellendige situatie komen, meer niet. Het is omdat Josafat zich in dit gezelschap bevindt dat Elisa zich niet omdraait en vertrekt. Het lijkt er echter op dat hij zozeer verontwaardigd is door de houding van Joram en ook door die van Josafat, dat zijn geest eerst tot rust moet komen. Daarvoor heeft hij welluidende, rustgevende muziek nodig.
Geestelijk gezinde gelovigen zijn niet in staat om onder alle omstandigheden een woord van de Heer te spreken. Soms kan er zo’n onrust in de geest zijn ontstaan, dat er eerst rust moet komen. Er moet harmonie komen in een situatie van disharmonie. Die rust kan soms verkregen worden door een welluidend instrument. Christus is de hemelse harpspeler Die rust brengt in verontruste geesten. Christus is de grondtoon waarop elke nood in ons leven afgestemd kan worden, waardoor de nood gedragen kan worden en er uitzicht op een oplossing ontstaat.
Terwijl de muziek klinkt, komt Elisa tot rust en kan de hand van de HEERE over hem komen. Dan gaat hij spreken en zegt wat er moet gebeuren. In het dal, een beeld van de plaats van nederigheid, moeten geulen worden gegraven, opdat de geulen met water kunnen worden gevuld. Greppels graven, opdat die met water kunnen worden gevuld, terwijl er droogte is, spreekt van geloof. Graven spreekt van het wegnemen van aarde. Er moet vuil worden verwijderd dat verhindert dat er water in de greppels kan stromen.
Alles moet weg wat het water kan verhinderen om te stromen. In beeld wil dit zeggen dat er ruimte gemaakt moet worden voor het Woord van God, waarvan water een beeld is (Ef 5:26; Jh 15:3). Het water is ook een beeld van de Heilige Geest (Jh 7:37-39). Ruimte voor het Woord van God betekent ook ruimte voor de Geest. Woord en Geest werken altijd samen.
Als er greppels zijn gegraven, kunnen die met water worden gevuld tot redding van de koningen en hun legers en vee. Hoe meer geulen, hoe meer water. Zo zullen ze Moab kunnen verslaan. Wat moet er soms uit ons leven en de plaatselijke gemeente veel ‘aarde’ worden verwijderd, voordat het levende water van het Woord in onze levens en de plaatselijke gemeenten kan stromen.
Het graven vult de greppels niet met water. Het enige wat wij kunnen doen, is ruimte voor het water maken. Door een wonder van de HEERE zullen door het geloof waarmee de greppels zijn gegraven, deze greppels met water worden gevuld. Er zijn geen begeleidende, indrukwekkende tekenen, maar als hindernissen worden weggedaan, wordt de weg vrijgemaakt voor de zegen van God. Hij zal onze levens, als die in nederigheid worden geleefd, op wondere wijze met Zijn aanwezigheid vullen.
Het vullen van de greppels met water wordt gezien als een zaak die “gering in de ogen van de HEERE” is (vers 18). De genade van God gaat namelijk nog verder, want Hij zal Moab in hun macht geven. Als ons leven wordt geleefd in de kracht van Gods Woord en Gods Geest zal het resultaat zijn dat het vlees wordt overwonnen. De overwinning zal totaal zijn. God doet geen half werk.
20 - 27 Moab verslagen
20 En het gebeurde de [volgende] morgen, omstreeks [de tijd] dat men het graanoffer brengt, zie, dat er water uit de richting van Edom kwam, en [dat] het land vol water liep. 21 Toen nu heel Moab hoorde dat de koningen opgetrokken waren om tegen hen te strijden, werden allen die de gordel aanbinden en ouder samengeroepen; en zij stonden [opgesteld] bij de grens. 22 Toen zij ‘s morgens vroeg opstonden en de zon over dat water opging, zagen de Moabieten dat water tegenover [zich] rood als bloed. 23 En zij zeiden: Dat is bloed! De koningen hebben elkaar vast en zeker met het zwaard omgebracht en elkaar verslagen. Nu dan, [op] naar de buit, Moabieten! 24 Maar toen zij bij het leger van Israël kwamen, stonden de Israëlieten op en versloegen de Moabieten. En zij sloegen voor hen op de vlucht. Ja, zij drongen [het land] binnen en versloegen de Moabieten. 25 De steden maakten zij met de grond gelijk, en ieder wierp zijn steen op alle goede stukken [land] en vulden die [daarmee]. Ook stopten zij alle waterbronnen dicht en velden alle goede bomen, totdat [alleen] in Kir-Hareseth de stenen [van de muur nog] overbleven. Toen de slingeraars het omsingelden en aanvielen, 26 zag de koning van Moab dat de strijd hem te sterk was. Hij nam zevenhonderd mannen bij zich, die het zwaard uittrokken om zich een weg te banen naar de koning van Edom, maar zij waren er niet toe in staat. 27 Toen nam hij zijn eerstgeboren zoon, die in zijn plaats koning zou worden, en offerde hem als brandoffer op de muur. Dat bracht grote verbolgenheid teweeg in Israël; daarom braken zij op, bij hem vandaan, en keerden terug naar [hun] land.
Het water begint te stromen rond de tijd dat het morgengraanoffer in Jeruzalem wordt gebracht. Alle zegen die God laat stromen, is altijd gegrond op de waarde die de Heer Jezus, van Wie het graanoffer spreekt, voor Hem heeft en verbonden met Hem. Alle dingen in de wereld worden daarnaar gerekend.
De Moabieten zien alleen wat de Israëlieten doen. Ze hebben geen enkel idee van wat er echt gebeurt. Dat kan namelijk alleen worden waargenomen door het geloof. De Moabieten menen dat de Israëlieten zich klaarmaken om aan te vallen. Daarom mobiliseren zij allen die maar enigszins kunnen vechten. Ze beseffen niet dat ze hierdoor des te grondiger verslagen zullen worden. Als ze ’s morgens opstaan, zien ze de kleur van het water als de kleur van bloed. Ze trekken daaruit een verkeerde conclusie en menen een gemakkelijke overwinning met veel buit te behalen.
De wateren die voor de drie koningen leven betekenen, betekenen voor de Moabieten de dood. Zo was het Pascha in Egypte voor Israël een feest, maar voor de Egyptenaren betekende het oordeel. Zo was ook bij de uittocht uit Egypte de wolk licht voor Israël, maar duisternis voor de Egyptenaren. De wereld en het vlees weten niets van de dingen van God (1Ko 2:14). Wat een verkwikking is voor Gods volk, is voor de wereld de dood.
De Moabieten hebben zich blootgegeven en zijn onoplettend geworden. Als ze ontdekken wat er werkelijk aan de hand is, is het te laat. Er is voor hen niet aan de nederlaag te ontkomen. De Israëlieten doen met Moab en zijn akkers, waterbronnen en bomen naar het woord van Elisa in vers 19. Door de verkwikking van het water kunnen ze Moabs krachtbronnen verwoesten. Ook het nageslacht van het vlees, wat uit het vlees voortkomt, gaat in de dood. De enige weg om het vlees eronder te krijgen is door het Woord van God toegepast door de Geest van God.
De koning van Moab probeert nog door te breken om bij de Edomieten te komen en mogelijk met hen nog een bondgenootschap te sluiten. Dat lukt hem echter niet. Hij komt zelfs in zo grote nood, dat hij zijn troonopvolger, misschien wel een jongeman, aan zijn god Kamos offert. Misschien zou die door dit offer te vermurwen zijn om nog uitkomst te bieden.
De grote verbolgenheid of toorn die dat in Israël teweegbrengt, komt van de HEERE. De oorzaak ervan is de wraaklust van de Israëlieten die zo groot is, dat Mesa tot deze gruweldaad komt. Ze zijn vergeten dat de HEERE hun genade heeft bewezen. Ze nemen op onevenredige wijze wraak en stellen daardoor de God van Zijn volk als een onbarmhartige God voor. Deze valse voorstelling van God kan niet ongestraft blijven. Hoe de grote verbolgenheid tot uiting is gekomen, wordt niet vermeld. Wel wordt het voor het volk duidelijk dat ze niet langer in Moab moeten blijven en keren ze naar hun eigen land terug.