Inleiding
De geschiedenis van Elisa wordt niet zozeer gekenmerkt door veel woorden, maar meer door handelingen. Maar ook die handelingen – die beelden met een betekenis zijn, ze beelden iets uit – spreken een duidelijke taal. Zo ook in deze geschiedenis. In 2 Koningen 4 zien we de profeet onder het volk van God. De lessen daar zijn voor de gelovigen voor hun geestelijke groei.
In 2 Koningen 5 gaat de profeet aan het werk buiten het volk van God, want hij is de profeet van de genade, en genade blijft niet beperkt tot Israël (Lk 4:27). Er zijn in die tijd in Israël veel melaatsen, zoals de Heer Jezus zegt. Dat is een schokkend beeld van de onreinheid en het verderf van het volk. Van het volk wordt niemand van zijn melaatsheid gereinigd, omdat niemand een beroep op Gods genade doet. Zonder enige aanspraak wordt de heidense Naäman wel gereinigd en genezen. Alleen God kan dat doen. Zijn genade strekt zich uit tot hen die zich buiten Zijn volk bevinden.
1 De grote Naäman
1 Naäman, de bevelhebber van het leger van de koning van Syrië, was een aanzienlijk man in de ogen van zijn heer en van hoog aanzien, want door hem had de HEERE de Syriërs verlossing gegeven. Deze man was een strijdbare held, [maar] hij was melaats.
Naäman is een groot man in de wereld. Bovendien heeft de HEERE bemoeienis met hem. Hij heeft overwinningen geboekt die de HEERE hem gegeven heeft. God is al met deze man bezig. Hij heeft echter een groot probleem. Bij al zijn voornaamheid, aanzien en rijkdom is hij melaats. Hoe groot een mens ook is in de ogen van andere mensen, in de ogen van God is hij melaats, zondig.
We zien hier dat God het hele wereldgebeuren bestuurt. Hij is niet alleen de God van Israël. Met Israël staat Hij wel op een speciale manier in verbinding, maar dat betekent niet dat Hij niets van doen heeft met de volken. Hoewel Hij sinds de zondvloed de volken op hun eigen wegen laat gaan (Hd 14:16) en geen directe bemoeienis met hen heeft, is Hij wel Degene Die de loop van het hele wereldgebeuren in Zijn hand heeft en bestuurt. Hij leidt alles naar Zijn doel.
2 - 3 Een klein meisje
2 En er waren benden uit Syrië getrokken, die een klein meisje uit het land Israël als gevangene weggevoerd hadden. Zij was in dienst bij de vrouw van Naäman. 3 Zij zei tegen haar meesteres: Och, was mijn heer maar bij de profeet die in Samaria is; dan zou die zijn melaatsheid bij hem wegnemen.
Vers 2 vormt een groot contrast met vers 1. In vers 1 zien we het grote wereldgebeuren, in vers 2 de omstandigheden van het leven van een klein meisje. Naäman is “van hoog aanzien”, het meisje is “een klein meisje”. Het hele verhaal van dit hoofdstuk wordt ‘gemaakt’ door dit kleine meisje, van wie we zelfs niet eens de naam weten. Maar God heeft een plan met het leven van dit meisje. Hij wil haar gebruiken voor de genezing van Naäman. Zo gebruikt hij alles voor Zijn doel, ook de verkeerde daden van mensen, zoals het roven van dit meisje.
De grote man is voor zijn genezing afhankelijk van een klein meisje. Zij zoekt geen wraak, maar wil goed doen. Ze doet iets heel eenvoudigs. Ze steekt geen preek af, maar ze verwijst naar de man Gods. Zo kunnen wij mensen meenemen naar samenkomsten waar Gods Woord wordt gebracht of naar mensen die Gods Woord brengen. Ze heeft niet meegemaakt dat Elisa een melaatse heeft genezen, maar ze heeft geloof en ze weet dat er een man Gods is. Hoe vaak al heeft de vinger van een kind een volwassene de juiste weg gewezen.
Het meisje moet al veel hebben meegemaakt. Het zal je toch maar gebeuren dat je door vijandige mannen als buit wordt meegenomen. Misschien heeft ze wel gezien hoe haar ouders zijn gedood. Ze is meegenomen, zonder een kans om ooit nog naar huis terug te keren. Alles wat voor een kind van waarde is, is voor haar slechts herinnering. Een dergelijke herinnering kan een kwelling zijn in een situatie als die van haar. Al haar eventuele dromen over een mooie toekomst zijn vermorzeld. Ze is het slavinnetje van de vrouw van de generaal van het vijandige land. Wat ze heeft meegemaakt, is allemaal in staat om haar te verbitteren.
Ze zou met een intens gevoel van leedvermaak hebben kunnen kijken naar de melaatse Naäman. Deze boosdoener, de verwoester van haar leven, zou ze met intense voldoening een langzame dood kunnen zien sterven. Toch is daarvan bij haar geen sprake. Ze lijkt uit een Godvrezend gezin te komen, een ‘overblijfsel’ gezin. Ze kent de profeet Elisa en weet dat Gods kracht door de profeet werkzaam is. In plaats van uit te zijn op wraak is ze uit op het welzijn van haar meester en wijst hem, via zijn vrouw, op de man Gods in Israël.
We zien hier de bijzondere leiding van God. Vaak worden mensen in Gods koninkrijk gebracht door moeitevolle inspanningen van anderen, door wat anderen moeten lijden. We weten dat uit landen waar de gelovigen worden vervolgd. Hoeveel lijdende gelovigen zijn al tot eeuwige zegen geweest voor hen die hen vervolgden. In deze geschiedenis zou er voor Naäman zonder dit meisje geen genezing van zijn lichaam en redding van zijn ziel zijn geweest.
We zien hier ook hoe in Gods regering het grote van de internationale politiek en het kleine van de persoonlijke omstandigheden zich verenigen. Dat zien we ook vandaag. God regeert door middel van overleg in parlementen en op ministeries, waar wordt overlegd over de te voeren strategie. God regeert ook door alledaagse onopvallende ontmoetingen, een telefoontje, een bezoekje. God staat boven alles en laat alles meewerken tot het vervullen van Zijn raad.
4 - 7 Hulpvraag aan de koning van Israël
4 Toen ging [Naäman] zijn heer vertellen: Zo en zo heeft het meisje dat uit het land Israël komt, gesproken. 5 Daarop zei de koning van Syrië: Kom, ga [op weg]. Ik zal een brief aan de koning van Israël sturen. En hij ging heen en nam tien talent zilver, zesduizend [sikkel] goud en tien stel gewaden met zich mee. 6 En hij bracht de brief bij de koning van Israël, [waarin stond]: Nu dan, wanneer deze brief bij u aangekomen is, zie, heb ik mijn dienaar Naäman naar u toe gestuurd, opdat u zijn melaatsheid bij hem wegneemt. 7 En het gebeurde, toen de koning van Israël de brief gelezen had, dat hij zijn kleren scheurde en zei: Ben ik dan God, om te doden en om levend te maken, dat deze [man iemand] naar mij toe stuurt om bij een man zijn melaatsheid weg te nemen? Want, voorwaar, besef toch en zie in dat hij een voorwendsel tegen mij zoekt.
De vrouw van Naäman gelooft wat het meisje zegt. Dat betekent dat dit meisje altijd trouw haar werk heeft gedaan en in alles betrouwbaar is gebleken. Ze heeft niet de kantjes ervan afgelopen. Ze zal werkelijk een voorbeeldig slavinnetje zijn geweest. Zonder daartoe vermaand te hoeven worden heeft ze beantwoord aan het Schriftwoord: “[Vermaan] de slaven aan hun eigen meesters onderdanig te zijn, in alles welbehaaglijk te zijn, niet tegen te spreken, niet te ontvreemden, maar alle goede trouw te bewijzen, opdat zij de leer van God, onze Heiland, in alles versieren” (Tt 2:9-10). Misschien heeft ze wel eens verteld over haar thuissituatie. Hoe dan ook, de vrouw van Naäman vertelt haar man dat er in Israël iemand is die hem kan genezen.
Ook Naäman gelooft wat het meisje heeft gezegd. Maar hij handelt er niet naar. Hij gaat naar zijn eigen koning. Hij heeft diens invloed nodig, meent hij. Hij kon trouwens ook moeilijk op eigen houtje als generaal naar een vijandig volk gaan. Hij heeft ook zijn toestemming nodig.
Zijn heer wil zich inzetten voor de genezing van zijn legeroverste. Hij doet dat op zijn eigen manier, zonder enige aanwezigheid van geloof. Diplomatiek schrijft de koning van Syrië aan de koning van Israël of deze zijn generaal wil genezen. Mogelijk gaat hij ervan uit dat de man van wie hij zulke goede berichten hoort, zich wel aan het hof van de koning moet bevinden, in zijn dienst als zijn privégenezer.
Tevens geeft hij zijn generaal een enorm geschenk mee. Hij ziet in Elisa niet meer dan een genezer bij wie je genezing kunt kopen. Het zal blijken dat dit niet het geval is. Veel mensen menen dat je voor de vergeving van de zonden iets kunt doen. De afschuwelijke aflaat die de rooms-katholieke kerk onder inspiratie van de duivel heeft bedacht, is daarvan een voorbeeld. De koning van Syrië lijkt op deze manier de koning van Israël de eer van de genezing te willen geven.
Dit soort diplomatie baat echter niets en werkt zelfs averechts. De koning van Israël voelt zich aangevallen. Theoretisch kent hij God. Hij roept het uit of hij dan wel God zou zijn dat hij de melaatse zou kunnen genezen, want inderdaad kan alleen God melaatsheid genezen (vgl. Gn 30:2). In de praktijk houdt hij echter totaal geen rekening met God. Hij denkt alleen aan zijn eigen positie. Hij kan alleen op politiek niveau denken. Hij, die als geen ander als leider van Gods volk moet laten zien dat er een God is Die kan genezen, ziet alleen horizontaal. Hij en zijn volk dragen de Naam van God, maar rekenen niet met Hem. Is dat niet zo in het grootste deel van de christenheid vandaag?
Aan Elisa denkt de koning niet, hoewel de profeet vlak bij hem woont. Veel geestelijke leiders wijzen vandaag ook niet op de Heer Jezus omdat ze alleen aan hun eigen positie denken. Ook zij hebben daardoor geen antwoord op de vragen van het leven.
8 - 10 Elisa laat Naäman naar hem toe komen
8 Maar het gebeurde, toen Elisa, de man Gods, hoorde dat de koning van Israël zijn kleren gescheurd had, dat hij [een boodschap] naar de koning stuurde: Waarom hebt u uw kleren gescheurd? Laat hem toch naar mij toe komen. Dan zal hij weten dat er een profeet in Israël is. 9 Zo kwam Naäman met zijn paarden en met zijn wagen, en hij bleef voor de deur van het huis van Elisa staan. 10 Toen stuurde Elisa een bode naar hem toe om te zeggen: Ga heen en was u zevenmaal in de Jordaan; dan zal uw vlees weer gezond worden en zult u rein zijn.
Terwijl de koning mogelijk in zijn kamer heen en weer loopt en met zijn ministers overlegt hoe ze deze crisis het hoofd kunnen bieden, komt er bericht van Elisa. Elisa heeft van de reactie van de koning gehoord en is in verontwaardiging ontstoken. Hij gebiedt de koning om Naäman naar hem toe te sturen, opdat in elk geval Naäman zal weten dat er een profeet is die de woorden van God bekendmaakt.
Het zal een opmerkelijke vertoning zijn geweest. Het hele voorname gezelschap, de hele indrukwekkende stoet, verlaat het paleis van de koning en parkeert voor de nederige woning van de profeet. Dan komt een bode van Elisa naar buiten om Naäman het goede nieuws te brengen hoe hij genezen kan worden.
Elisa komt zelf niet naar buiten, zelfs niet om Naäman even te groeten. Hij wil geen ogenblik tegemoetkomen aan de pracht en praal van Naäman en blijft zo onberoerd voor de schittering van de wereld. De grootheid van Naäman zegt hem niets, maar de melaatsheid van Naäman zoveel te meer. Ook wil Elisa zichzelf niet op de voorgrond stellen. Alleen zijn woord is belangrijk en dat kan ook een bode overbrengen.
11 - 12 Reactie van Naäman
11 Maar Naäman werd erg kwaad en ging weg; hij zei: Zie, ik zei bij mijzelf: Hij zal vast en zeker naar buiten komen, [voor mij] gaan staan, de Naam van de HEERE, zijn God, aanroepen, zijn hand over de plaats strijken en de melaatsheid wegnemen. 12 Zijn niet de Abana en de Farpar, de rivieren van Damascus, beter dan alle wateren van Israël? Zou ik mij daar niet in kunnen wassen en rein worden? Zo keerde hij zich om en vertrok in woede.
Naäman is zeer ontstemd over deze behandeling. Hoe durft Elisa hem zo te behandelen! Als grote man wil hij met respect worden behandeld, ook als het gaat om zijn genezing die hij zelf niet kan bewerken. Hij wil er ook voor betalen. Hij is dubbel beledigd: hij wordt niet behandeld op de manier die hij wil en hij moet ook iets doen wat hij beneden zijn waardigheid vindt.
De woorden “zie, ik zei bij mijzelf” geven aan dat Naäman zo zijn eigen ideeën over zijn genezing heeft. Elisa moest naar buiten komen en een passend ritueel uitvoeren om hem te genezen. Maar Elisa behandelt hem als een melaatse en dat wil Naäman niet. Naäman heeft het script voor zijn genezing geschreven en of de profeet dat maar even wil uitvoeren. Hij verwacht van deze wonderdoener een spektakelstuk, een wervelende show.
Hoe vaak hebben wij er ook al een idee van hoe God ons probleem moet oplossen? En als het dan niet naar onze verwachtingen gaat, zijn wij dan ook niet teleurgesteld in God? We willen niet alleen Gods zegeningen, maar we willen ook aangeven op welke manier Hij ons die moet geven. Zo willen we de soevereine God tot onze ‘boodschappenjongen’ maken. Of we zien God als een automaat: gooi er een gebed in en je kunt je gewenste artikel eruit halen.
Naäman heeft twee problemen: zijn melaatsheid en zijn trots. Hij moet eerst van zijn trots worden bevrijd om daarna van zijn melaatsheid te kunnen worden gereinigd. Naäman heeft zo zijn argumenten om niet eenvoudig te doen wat de profeet heeft gezegd. Waarom de Jordaan? Waarom op die manier? Waarom niet in een andere rivier? Hij kent wel rivieren die groter en schoner zijn.
Maar hij kent niet het verschil tussen deze rivieren en de Jordaan. Wat de Jordaan anders maakt dan elke andere rivier, is dat de Jordaan spreekt van de dood, maar dan als ondergaan door de Heer Jezus. Alleen daar is redding te vinden. In andere rivieren, die ook van de dood spreken, is het gevolg ondergang zonder genezing. Die rivieren helpen niet.
Naäman wordt boos, omdat hij zich nog niet heeft uitgeleverd aan de genade. Dat moet hij nog leren. Naäman moet zichzelf leren zien als een verdorven Syriër (vgl. Dt 26:5). Dit moet ook de Israëliet leren. Godsdienstig vlees wil gestreeld worden, maar het moet geoordeeld worden.
Wat Naäman, in beeld, moet leren, is dat alleen in de dwaasheid van het kruis redding te vinden is. Paulus heeft deze dwaasheid gepredikt in Korinthe (1Ko 1:22-25), waar de gelovigen ook zo hoog van zichzelf dachten. Veel mensen – en soms ook gelovigen! – houden niet van de vernedering die het evangelie betekent, ze houden niet van de eenvoud van het evangelie en ook niet van de smalle weg van het evangelie. Het mag dwaasheid lijken je vertrouwen te stellen op Iemand Die aan een smadelijk kruishout stierf, het toonbeeld van zwakheid en ellende, het is wel de enige manier om gered te worden. Hij is de redding of het is voor eeuwig verloren gaan.
13 - 14 Naäman wordt rein
13 Toen kwamen zijn dienaren naar voren, spraken tot hem en zeiden: Mijn vader, [als] die profeet u iets moeilijks opgedragen had, zou u dat niet gedaan hebben? Hoeveel te meer, nu hij tegen u gezegd heeft: Was u en u zult rein zijn! 14 Daarom daalde hij af en dompelde zich zevenmaal onder in de Jordaan, overeenkomstig het woord van de man Gods. Zijn lichaam werd weer gezond, als het vlees van een kleine jongen, en hij werd rein.
Naäman krijgt een aantal mensen op zijn weg die hem de weg tot zijn behoudenis wijzen. Eerst is daar het dienstmeisje van zijn vrouw. Zij wijst hem via zijn vrouw op de profeet. De tweede persoon is de bode van Elisa. Hij brengt hem het woord van de profeet. De derde keer zijn het zijn dienaren. Het is nu een persoonlijk contact, dienaren die op hem inpraten om toch maar te doen wat er tegen hem is gezegd. Het gaat om het aangrijpen van het middel dat hem is voorgesteld. Het is de nazorg, het begieten van de boodschap.
De dienaren hebben een goede relatie met Naäman. Er blijkt vertrouwelijkheid tussen hen te zijn. Ze overreden hem met eenvoudige argumenten. Ze wijzen hem op de eenvoud van wat er van hem wordt gevraagd. Dat blijkt tegelijk de grote hindernis te zijn. De dienaren helpen hem er overheen.
Op aandringen van zijn dienaren legt Naäman alle waardigheid af. Voor het oog van zijn ondergeschikten vernedert hij zich. De grote man wordt een kleine jongen. Door als een klein kind te worden krijgt hij een nieuw bestaan dat op dat van een kleine jongen lijkt. Niet alleen vernedering is nodig, er is ook geloof nodig. Hij moet zich niet vijf of zes keer in de Jordaan onderdompelen, maar zeven keer (vgl. Jz 6:2-4). Al zijn geld en de voorspraak van zijn koning baten niets. Het komt aan op geloofsgehoorzaamheid.
15 - 16 Naäman wil Elisa belonen
15 Toen keerde hij terug naar de man Gods, hij en zijn hele gevolg. Hij kwam en ging voor hem staan en zei: Zie toch, [nu] weet ik dat er op de hele aarde geen God is dan in Israël. Nu dan, neem toch een geschenk aan van uw dienaar. 16 Maar hij zei: [Zo waar] de HEERE leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, ik wil het niet aannemen! En hij drong bij hem aan om het aan te nemen, maar hij weigerde het.
Zonder pracht en praal gaat Naäman terug naar Elisa en gaat voor hem staan. Naäman is totaal veranderd. Dat is te zien aan zijn houding. Liefst vijf keer spreekt hij in de verzen 15-18 tot Elisa over zichzelf als “uw dienaar”. Dat is toch wel een enorme verandering ten opzichte van de arrogante houding die hij eerst had. Hij is ook veranderd in zijn belijdenis. Hij belijdt de God van Israël als de enige God op aarde. Wat zal Elisa graag hebben gewild dat het hele volk van God dit van harte beleed! Het is in elk geval bij koning Ahazia niet in zijn hoofd opgekomen om dat te belijden (2Kn 1:3,6,16).
Naäman wil Elisa bedanken. Hij wil een geschenk geven om zijn dankbaarheid te tonen en niet meer om zijn genezing te kopen. Dat komt door gebrek aan kennis. Elisa weigert dat geschenk. Hij wil vermijden dat Naäman aan zijn genezing toch een betaling verbindt. Elisa heeft wel eens geschenken aangenomen. Een dienaar moet leren geschenken aan te nemen, maar hij moet ook leren ze te weigeren. Bij de prediking van het evangelie moet het vermeden worden.
17 - 19 Naäman keert terug naar huis
17 Naäman zei daarop: Zo niet, laat [dan] toch aan uw dienaar een last aarde gegeven worden, [zoveel als] een span muildieren [dragen kan], want uw dienaar zal geen brandoffer of slachtoffer meer brengen aan andere goden, dan [alleen] aan de HEERE. 18 In deze zaak moge de HEERE uw dienaar vergeven: Wanneer mijn heer het huis van Rimmon zal binnengaan om zich daar neer te buigen, en hij op mijn hand zal leunen, moet ik mij in het huis van Rimmon [ook] neerbuigen. Als ik mij [zo] zal neerbuigen in het huis van Rimmon, laat de HEERE uw dienaar in deze zaak [dan] toch vergeven. 19 Toen zei hij tegen hem: Ga in vrede. Toen [Naäman] op enige afstand van [Elisa] gekomen was,
Dan vraagt Naäman om een gunst. Hij wil wat aarde van Gods land meenemen naar zijn eigen land om daarop de HEERE offers te brengen. Daardoor zal hij zich ook herinneren dat hij een is met het volk van God en in de geest samen met hen de enige God aanbidden Die aanbidding toekomt.
We moeten op deze handelwijze van Naäman maar geen kritiek uitoefenen. Elisa doet dat ook niet. We kunnen Naäman zien als een pas bekeerd iemand, iemand die nog in zijn geloof moet groeien. Dan is veel geduld nodig. Hij is nog geen volgroeide gelovige. Daarbij heeft hij ook nog verplichtingen waar hij niet onderuit kan.
Dat Naäman dit allemaal zo zegt, getuigt van een gevoelig geweten. Hij ervaart het spanningsveld tussen het exclusieve aanhangen van de God van Israël en wat er van hem wordt verwacht in verband met zijn werk. En dat baart hem zorgen. Het ware te wensen dat het geweten van de Bethel bezoekende en Baäl kussende Israëlieten zou gaan spreken zoals het bij deze heiden het geval is.
De HEERE heeft Naäman niet alleen van zijn melaatsheid genezen, maar hem ook tot een trouwe en Godvrezende aanbidder gemaakt. Hij heeft zich letterlijk “van de afgoden tot God … bekeerd om [de] levende en waarachtige God te dienen” (1Th 1:9). Hij heeft bij de Jordaan niet alleen zijn melaatsheid verloren, hij heeft er ook zijn heidendom verloren. Dat blijkt duidelijk uit de verandering van zijn houding en uit zijn belijdenis.
De reactie van Elisa op wat Naäman zegt, is niet dat hij een preek gaat houden. Hij laat hem gaan in vrede in de overtuiging dat het met Naäman wel goed zal komen. De HEERE zal hem wel verder leiden. Zo gaat ook de kamerling zijn weg in vrede en met blijdschap nadat Filippus hem het evangelie heeft verkondigd en heeft gedoopt (Hd 8:39).
20 - 24 De hebzucht van Gehazi
20 zei Gehazi, de knecht van Elisa, de man Gods: Zie, mijn heer heeft Naäman, die Syriër, tegengehouden; hij heeft uit zijn hand niets aangenomen van wat hij meegebracht had. Maar [zo waar] de HEERE leeft, ik zal hem achterna rennen en [wel] iets van hem aannemen. 21 Dus volgde Gehazi Naäman. En toen Naäman zag dat hij hem achterna rende, liet hij zich van de wagen zakken, [ging] hem tegemoet en zei: Is [alles] goed? 22 En hij zei: [Alles] is goed. Mijn heer heeft mij gestuurd om te zeggen: Zie, er zijn nu uit het bergland van Efraïm twee jongemannen van de leerling-profeten bij mij gekomen. Geef hun toch een talent zilver en twee stel gewaden. 23 Naäman zei daarop: Neem alstublieft twee talent aan. Hij drong bij hem aan en bond twee talent zilver in twee buidels, met twee stel gewaden, en hij gaf ze aan twee van zijn knechten, die ze voor hem uit droegen. 24 Toen hij nu bij de heuvel kwam, nam hij [alles] van hen over en borg het op in een huis. Hij liet de mannen gaan en zij gingen weg.
Gehazi is een beeld van de toestand van Israël tegenover de heiden die genade ontvangen heeft. De haat die de Heer Jezus ontvangt als Hij naar de genezing van Naäman verwijst, betreft niet zozeer het feit van de genezing van Naäman, als wel het feit dat Naäman wordt genezen met voorbijzien van Israël (Lk 4:27-29). Genade die wordt betoond aan ongodsdienstige mensen, roept de haat op van godsdienstige mensen die genade als een recht claimen.
Er is een groot verschil tussen de bekeerde heiden Naäman en de verdorven Israëliet Gehazi. Naäman heeft van Elisa geleerd dat God een God van genade is. Daarom heeft Elisa zijn giften geweigerd. Elisa wilde dat Naäman onder de indruk kwam van de HEERE, de God van Israël, als een God van genade. God is niet om te kopen of te manipuleren met wat een mens ook maar kan geven of doen.
Wat Gehazi doet, moet in dit licht worden gezien. Door zijn gedrag maakt hij van de gevende God een vragende of zelfs eisende God. Hij wordt in zijn gedrag geleid door hebzucht. Ondanks dat hij zoveel heeft meegemaakt met de man Gods, is zijn hart niet veranderd. Onder alle wonderen van genade is zijn hart koud gebleven. Het is met hem als met Judas. Hij is door het geld gevangen.
Als hij ziet dat Elisa niets van Naäman aanneemt, is dat schokkend voor hem. Wat een gemiste kans om op een in zijn ogen legale manier rijk te worden! Het kan toch niet waar zijn dat Naäman met al zijn schatten weer vertrekt, zonder dat hij daar een deel van krijgt. Naäman heeft het immers aangeboden. Hij bedenkt een list om toch wat van de rijkdom van Naäman in bezit te kunnen krijgen.
In de manier waarop hij over Naäman spreekt, “Naäman, die Syriër”, klinkt iets door van minachting. Geldzucht is een vreselijke zaak onder het volk van God. Wie door geldzucht bevangen is, is blind voor de waarde van de persoon. In zijn vermetelheid waagt Gehazi het zelfs de Naam van de HEERE aan zijn hebzucht te verbinden. Met gebruikmaking van de woorden “de HEERE leeft” neemt hij het besluit Naäman achterna te snellen.
Behalve dat hij de Naam van de HEERE ijdel gebruikt (Ex 20:7), bedient hij zich van leugen. Als hij bij Naäman komt, hangt hij het verhaal op dat de profeet zich heeft bedacht. Elisa heeft namelijk bezoek gekregen. In een enkele zin verwoest Gehazi alles wat Elisa Naäman in vers 16 heeft willen leren. Gehazi legt met wat hij zegt een smet op Elisa, de man Gods, alsof deze toch nog aanspraak maakt op een beloning. De leugen die hij gebruikt, bederft ook Gods genade. Hij hangt een prijskaartje aan de genade van God. Hij stelt God voor als een ‘eiser’, een God Die neemt en dus niet anders is dan alle afgoden van de volken. Dit verklaart waarom zijn straf zo ernstig is.
Gehazi krijgt wat hij vraagt en zelfs meer. Naäman geeft hem het enorme bedrag van twee talent zilver en ook de twee gevraagde gewaden. Listig laat Gehazi zijn rijkdom naar een plaats brengen waar hij die zelf kan verbergen. Hij houdt er echter geen rekening mee dat hij te maken heeft met Iemand voor Wie alle dingen naakt en geopend zijn en Die een profeet heeft aan wie Hij kan meedelen wat Hij ziet.
We kunnen de handelwijze van Gehazi toepassen op veel van wat in de christenheid vandaag gebeurt. Paulus spreekt daarover in de brief aan de Galaten. Daar zijn mensen die beweren dat de dood van de Heer Jezus niet voldoende is om behouden te worden. Er moet volgens hen nog iets bij, namelijk het houden van bepaalde voorschriften van de wet, zoals de besnijdenis. Bij de Galaten heeft de ‘Jezus-Plus Beweging’ ingang gevonden. Maar alles wat ‘plus’ is, verduistert de genade. Dat geldt voor de wet, de doop, de leer van de gemeente. Alles wat we aan Christus toevoegen als voorwaarde om christen te zijn en als zodanig te worden aanvaard, is een verduistering van de genade.
25 - 27 Gehazi wordt melaats
25 Daarna keerde hijzelf [terug] en ging voor zijn heer staan. Elisa zei toen tegen hem: Waar [kom je] vandaan, Gehazi? Hij zei: Uw dienaar is niet hierheen of daarheen gegaan. 26 Maar hij zei tegen hem: Ging mijn hart niet mee, toen die man zich vanaf zijn wagen omkeerde [en] je tegemoet ging? Was het tijd om dat zilver aan te nemen en gewaden aan te nemen, [om] olijfbomen en wijngaarden, schapen en runderen, dienaren en dienaressen [te kunnen kopen]? 27 Daarom zal de melaatsheid van Naäman zich voor eeuwig aan jou en aan jouw nageslacht hechten. Toen ging hij bij hem weg, melaats, [wit] als de sneeuw.
Als Gehazi weer bij Elisa terug is, doet hij alsof er niets is gebeurd. Hij neemt zijn gebruikelijke plaats weer in, klaar om zijn heer te dienen. Met zijn vraag geeft Elisa Gehazi gelegenheid zelf met zijn kwaad voor de dag te komen. Hij benut die gelegenheid niet, maar blijft in de leugen volharden.
De man Gods zegt dan hoe hij in zijn hart Gehazi is gevolgd en in de geest heeft gezien wat er is gebeurd toen Gehazi zich bij Naäman meldde. Hij heeft gezien dat Naäman Gehazi welkom heeft geheten en hem alles heeft gegeven wat hij vroeg. Elisa spreekt niet over de letterlijke geschenken die Naäman gaf, maar over wat Gehazi van plan was er allemaal mee te kopen. Hij kende de ongebreidelde hebzucht van zijn knecht.
Zo kende ook de Heer Jezus de geldzucht van Judas. Toch heeft Hij Judas verdragen, evenals Elisa Gehazi heeft verdragen. Hij heeft de handelwijze van Gehazi niet verhinderd, net zomin als de Heer Jezus de handelwijze van Judas heeft verhinderd. God laat de mens in zijn volle verantwoordelijkheid.
Elisa vraagt erbij of het wel de juiste tijd was om al dit spul van Naäman te nemen. Het was niet de juiste tijd en omdat het niet de juiste tijd ervoor was, had Gehazi dit gestolen. We moeten leren klokkijken op de klok van God. Vooruitgrijpen op Gods tijd is bijvoorbeeld dat we nu al politieke invloed of zelfs regeringsbevoegdheid willen bezitten, terwijl ons dat niet is gegeven. Regeren met Christus komt nog (1Ko 4:8; 6:2-3).
We lezen niet dat Elisa Gehazi de opdracht geeft het geld en de goederen naar Naäman terug te brengen. Hij heeft het geld van Naäman genomen en hij mag het houden. Hij krijgt er echter ook de melaatsheid van Naäman bij.