1 - 9 Joahaz koning over Israël
1 In het drieëntwintigste jaar van Joas, de zoon van Ahazia, de koning van Juda, werd Joahaz, de zoon van Jehu, koning over Israël in Samaria [en hij regeerde] zeventien jaar. 2 Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, want hij volgde de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen; hij week daarvan niet af. 3 Daarom ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël, en Hij gaf hen al die dagen in de hand van Hazaël, de koning van Syrië, en in de hand van Benhadad, de zoon van Hazaël. 4 Maar Joahaz trachtte het aangezicht van de HEERE gunstig te stemmen, en de HEERE verhoorde hem, want Hij zag de onderdrukking van Israël, dat de koning van Syrië hen onderdrukte. 5 En de HEERE gaf Israël een verlosser, zodat zij van onder de hand van de Syriërs uitkwamen; en de Israëlieten woonden als voorheen in hun tenten. 6 Toch weken zij niet af van de zonden van het huis van Jerobeam, die Israël deed zondigen, [maar] zij gingen daarin voort; ook bleef de gewijde paal in Samaria staan. 7 Voorzeker, hij had voor Joahaz niet [meer] volk laten overblijven dan vijftig ruiters met tien strijdwagens en tienduizend [man] voetvolk; want de koning van Syrië had hen omgebracht en gemaakt als stof bij het dorsen. 8 Het overige nu van de geschiedenis van Joahaz, alles wat hij gedaan heeft en zijn macht, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Israël? 9 Joahaz ging te ruste bij zijn vaderen en zij begroeven hem in Samaria, en Joas, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
Na de geschiedenis van koning Joas van het tweestammenrijk in het vorige hoofdstuk zijn we nu weer bij de tien stammen. We bevinden ons in de geschiedenis van het tienstammenrijk in de periode van de regering van het huis van Jehu. Die regeringsperiode is de langste in heel de geschiedenis van het tienstammenrijk. Het is een familieregering van maar liefst vijf opeenvolgende koningen. Het begint met Jehu, die wordt opgevolgd door zijn zoon Joahaz, daarna komt de zoon van Joahaz, Joas, daarna de zoon van Joas, Jerobeam II en ten slotte Zacharia, de zoon van Jerobeam II. Maar dan is het toch afgelopen.
De regering van het huis van Jehu is beperkt gebleven tot vier geslachten na hem omdat de ijver van Jehu beperkt of gedeeltelijk is geweest. Hij heeft wel veel gedaan wat God van hem heeft gevraagd, maar zijn hart is niet volkomen met de HEERE geweest. Hij heeft de afgodendienst laten bestaan.
Het is al eerder opgemerkt dat de regering van de koningen van de tien stammen een beeld zijn van de ontwikkeling van de kerkgeschiedenis die in Openbaring 2-3 wordt gegeven. De fase van het huis van Jehu herkennen we in de kerkgeschiedenis in het zendschrijven aan de gemeente in Sardis (Op 3:1-6). Wat tegen en van Sardis wordt gezegd, is een lichtpunt in vergelijking met Thyatira, zoals de geschiedenis van Jehu een lichtpunt is na de geschiedenis van het huis van Achab.
Van Jehu en zijn nakomelingen staat echter ook dat ze volharden in de afgoderij. Daarom staat ook van die nakomelingen dat ze doen “wat slecht was in de ogen van de HEERE” (vers 2). Dat lijkt op wat van Sardis gezegd moet worden, dat ze wel de naam hebben te leven, maar dat ze in werkelijkheid dood zijn (Op 3:1b).
Vanwege de ontrouw van Joahaz stuurt de HEERE Hazaël als een tuchtroede. Hij wil daardoor bewerken dat ze naar Hem terugkeren. Hazaël onderdrukt het volk van God. Hierom heeft de profeet Elisa gehuild (2Kn 8:11-12).
Dan lezen we iets van Joahaz waardoor hij uniek is onder de koningen van Israël. We lezen namelijk voor de eerste en de laatste keer ofwel de enige keer van een koning van Israël dat hij het aangezicht van de HEERE met gebed zoekt. Letterlijk staat er dat Joahaz ‘het aangezicht van de HEERE streelde’. Dat laat wel zien hoe intens hij heeft gebeden.
Dit gebed blijft niet zonder antwoord. De HEERE geeft een verlosser. Het is net als bij Achab, dat een beetje zich voor God vernederen Gods genade laat stromen (vgl. vers 23; 1Kn 21:27-29). Het is niet duidelijk wie de verlosser is en wanneer de verlossing heeft plaatsgevonden. Misschien dat met deze verlosser de zoon van Joahaz, Joas, wordt bedoeld, zoals in vers 25 staat. Daar lezen we dat Joas de Syriërs drie keer heeft verslagen. Het is ook mogelijk dat Jerobeam II wordt bedoeld, van wie staat dat de HEERE door zijn hand Israël verloste (2Kn 14:27). Helaas moet er gezegd worden dat ze, ondanks de verlossing, blijven volharden in de afgodendienst (vers 6).
Vers 7 sluit aan op vers 4. Door Hazaël is een grote slag toegebracht aan de strijdkrachten van Joahaz, waardoor zijn macht tot een minimum gereduceerd is. Wat er nog van zijn macht over is, staat beschreven “in het boek van de kronieken van de koningen van Israël”, evenals “alles wat hij gedaan heeft en zijn macht”. Na deze vermelding volgt de mededeling van zijn dood en begrafenis.
10 - 13 Joas koning over Israël
10 In het zevenendertigste jaar van Joas, de koning van Juda, werd Joas, de zoon van Joahaz, koning over Israël, in Samaria, [en hij regeerde] zestien jaar. 11 Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE: hij week niet af van al de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen, maar hij ging daarin voort. 12 Het overige nu van de geschiedenis van Joas, alles wat hij gedaan heeft, en zijn macht waarmee hij gestreden heeft tegen Amazia, de koning van Juda, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Israël? 13 En Joas ging te ruste bij zijn vaderen, en Jerobeam zat op zijn troon. Joas werd begraven in Samaria, bij de koningen van Israël.
De geschiedschrijver is kort in zijn verslag van de regering van Joas. In dit verslag horen we het refrein dat voor alle koningen van Israël klinkt. Met dit refrein is wat de Heilige Geest betreft zijn geschiedenis samengevat. Een beschrijving van zijn daden wordt verder niet gegeven. Over de macht waarmee hij tegen Amazia heeft gestreden, wordt in het volgende hoofdstuk iets gezegd, in de beschrijving van de regering van Amazia (2Kn 14:8-15). Dan vermeldt de schrijver de dood en begrafenis van Joas. Daarmee lijkt zijn geschiedenis ten einde. Maar dan krijgen we nog een verslag van een ontmoeting die hij met Elisa heeft gehad.
14 - 19 Joas op bezoek bij de zieke Elisa
14 Elisa was ziek geworden; het was de ziekte waaraan hij zou sterven. Joas, de koning van Israël, kwam bij hem en huilde om hem. Hij zei: Mijn vader, mijn vader, wagen van Israël en zijn ruiters! 15 En Elisa zei tegen hem: Neem een boog en pijlen, en hij bracht hem een boog en pijlen. 16 Hij zei tegen de koning van Israël: Leg uw hand aan de boog. Toen legde hij zijn hand [daaraan], en Elisa legde zijn handen op de handen van de koning. 17 En hij zei: Doe het venster naar het oosten open. En hij deed het open. Toen zei Elisa: Schiet! En hij schoot. Hij zei: Het is een pijl van verlossing door de HEERE, en een pijl van verlossing van de Syriërs, want u zult de Syriërs in Afek verslaan, tot vernietiging toe. 18 Daarna zei hij: Neem de pijlen. En hij nam ze. Toen zei hij tegen de koning van Israël: Sla op de grond. En hij sloeg driemaal en hield [toen] op. 19 Toen werd de man Gods heel kwaad op hem en zei: U had vijf- of zesmaal moeten slaan; dan zou u de Syriërs tot vernietiging toe verslagen hebben. Maar nu zult u de Syriërs [slechts] driemaal verslaan.
Ineens komen we hier Elisa weer tegen. Het laatste dat we van hem hebben gehoord, staat in verband met de zalving van Jehu (2Kn 9:1-4). Dat is op dit moment bijna vijfenveertig jaar geleden. Al die tijd heeft hij in de verborgenheid geleefd. Elisa is nu een oude man en zijn einde nadert. Hij is ziek en aan die ziekte zal hij sterven.
We zien hier trouwens dat de bewering dat een gelovige niet ziek hoeft te zijn, een leugen is. God kan een ziekte gebruiken als middel in Zijn hand om een gelovige tot Zich te nemen. Dat doet Hij hier met Elisa. Er is geen spoor te bekennen dat hij ziek zou zijn vanwege een zonde of iets dergelijks. Er wordt eenvoudig vermeld dat hij ziek ligt aan de ziekte waaraan hij zal sterven.
Voordat hij sterft, gebeuren er nog een paar opmerkelijke dingen die tegelijk ook kenmerkend zijn voor zijn hele leven. Zijn einde is net zo merkwaardig als het begin en het hele verloop van zijn geschiedenis. We lezen dat de HEERE tegen Elia van Elisa zegt dat hij zal doden wie aan het zwaard van Jehu ontkomt (1Kn 19:17). Dat gaat hier gebeuren, door de hand van Joas.
Joas komt bij Elisa op bezoek. Een jonge koning komt bij een oude, stervende profeet. We kunnen dit in een bepaald opzicht vergelijken met het samengaan van de jonge Elisa met de vertrekkende Elia. Joas gebruikt ook de woorden die Elisa spreekt als Elia van hem wordt weggenomen (vers 14; 2Kn 2:12). Joas zegt daarmee hetzelfde als Elisa over Elia, dat in deze ene man de hele kracht van Israël is samengebald en dat de hele kracht uit Israël wordt weggenomen als Elisa sterft. Bij Elia is dat laatste niet zo, want Elisa volgt hem, terwijl zijn geest op hem rust. Als Elisa echter zal sterven, is er geen opvolger die in zijn kracht verder zal gaan.
Bij Elisa is Gods kracht aanwezig. Dat ziet de slechte Joas goed. Hij gebruikt wel dezelfde woorden als Elisa, maar hij heeft niet hetzelfde geloof. Dat blijkt uit wat volgt. Hij wordt getest of hij de geestelijke kracht van Elisa wil hebben, zoals Elisa die van Elia wilde hebben en ook heeft gekregen.
De test bestaat uit de manier waarop hij zal omgaan met een boog en pijlen. Joas moet die voor Elisa halen. Als hij op bevel van Elisa heeft aangelegd, legt Elisa zijn handen op de handen van Joas. Deze handeling toont aan dat Joas het instrument is om de macht van Hazaël te verbreken, maar dat hij zich goed moet realiseren dat zijn kracht in de kracht van Elisa ligt. Dat is natuurlijk niet de lichamelijke kracht, maar de geestelijke kracht van deze man Gods. Door zijn handen op de handen van Joas te leggen gaat in vervulling wat de HEERE over Elisa en Hazaël heeft gezegd (1Kn 19:17).
Vervolgens krijgt Joas de opdracht het venster naar het oosten open te doen. Het oosten spreekt van een nieuwe dag, van nieuwe hoop. Door dat open raam moet Joas een pijl wegschieten. Het bevel om dat te doen klinkt met kracht uit de mond van de zwakke, stervende profeet. Elisa verklaart dat die pijl “een pijl van verlossing door de HEERE, en een pijl van verlossing van de Syriërs” is. In die pijl is de kracht van de HEERE aanwezig. Elisa voegt eraan toe: “Want u zult de Syriërs in Afek verslaan, tot vernietiging toe.” Als hij het van Gods kracht verwacht, kan hij de verlossing van de vijand, Syrië, bewerken. Uit alles wat Elisa zegt, wordt duidelijk dat alle handelingen een symbolische betekenis hebben.
Na het onderwijs komt de test of hij het begrepen heeft. Elisa zegt tegen hem dat hij de pijlen in zijn hand moet nemen en op de grond moet slaan. Joas doet wat Elisa zegt. Uit wat hij doet, blijkt dat hij er iets van heeft begrepen, maar dat de wezenlijke boodschap aan hem is voorbijgegaan. Hij had zich in dit symbool (vgl. 1Kn 22:11) van overwinning moeten inleven. Dan zou hij vele malen geslagen hebben. Nu slaat hij slechts driemaal. Daardoor heeft hij de vijand niet volkomen kunnen verdelgen.
Als wij weinig geloof hebben, komt er maar weinig tot stand. Evenals bij Joas ontbreekt ook bij ons vaak de geloofsenergie dat God een groot werk zal doen. We blijven vaak passief. Joas krijgt, wat hij gelooft. Hij heeft drie keer geslagen en zal drie overwinningen boeken (vers 25).
20 - 21 Dood van Elisa
20 Daarna stierf Elisa en zij begroeven hem. Nu kwamen er aan het begin van het jaar telkens benden uit Moab in het land. 21 En het gebeurde, toen men een man aan het begraven was, dat zij, zie, een bende zagen. Daarom wierpen zij de man in het graf van Elisa. Toen de man [daarin] terechtkwam en met de beenderen van Elisa in aanraking kwam, werd hij weer levend en rees overeind op zijn voeten.
Het geloof van Joas is gering omdat hij niet het geheim van leven uit de dood kent. De kracht van God is ook bij Elisa in zijn dood. Ook in zijn dood blijft die kracht aanwezig. Elisa blijft een bron van kracht om te leven. Het is de overwinning van de dood, dat is de kracht van God die zichtbaar wordt in de opstanding. Het gaat om het geloof in de God Die leven uit de dood kan geven, ook nu, maar dan in geestelijk opzicht. Wij mogen weten dat de ware kracht in het graf van de Heer Jezus ligt. In dat graf ligt tegelijk de oorsprong van het nieuwe leven dat we hebben door Zijn dood.
Vanwege de ontrouw van Gods volk kunnen de vijanden, de benden van Moab, aan het begin van het jaar telkens in het land komen om te roven. In die situatie geeft God dit prachtige getuigenis van de kracht van Zijn genade in de opstanding uit de doden. De aanleiding is de begrafenis van een man. Terwijl men de man naar zijn graf brengt, wordt het gezelschap overvallen door een bende. Gedwongen door de nood werpen de mensen de man in het dichtstbijzijnde graf. Dat blijkt het graf van Elisa te zijn.
Zodra de man in het graf in aanraking met de beenderen van Elisa komt, wordt hij weer levend. Wat hier gebeurt, kunnen we zien als een samenvatting van het hele leven van Elisa. Hij is de man die in de opstandingskracht van God heeft gepredikt. De andere dode die door Elisa levend is gemaakt, ligt zo gezegd op dezelfde plaats, het bed van de man Gods (2Kn 4:21). We kunnen hierin het beeld zien dat zij die in de dood van de Heer Jezus een met Hem zijn geworden, door Zijn dood levend zijn geworden.
In algemene zin kunnen we Elisa ook zien als een beeld van iedere man van God. Dan weten we dat waar een man van God werkzaam is, nieuw leven komt. Een man Gods staat in verbinding met de levende God en geeft het leven van God door in zijn hele dienst.
De man die tot leven komt, kunnen we zien als een beeld van het gelovig overblijfsel. Israël is op dit moment dood, maar het volk zal tot leven komen door in aanraking te komen met de Heer Jezus, dat wil zeggen door het geloof in Hem. Als Israël weer door God wordt aangenomen als Zijn volk, is dat niets anders “dan leven uit [de] doden” (Rm 11:15). Dat leven heeft zijn oorsprong in het graf van de Heer Jezus. Door die aanraking zal het volk “op zijn voeten” overeind rijzen. Het zal weer een zelfstandige natie worden en dan wandelen in de weg die God het wijst.
22 - 25 God is Zijn volk genadig
22 Hazaël, de koning van Syrië, onderdrukte Israël al de dagen van Joahaz. 23 Maar de HEERE was hun genadig. Hij ontfermde Zich over hen en keerde Zich tot hen, omwille van Zijn verbond met Abraham, Izak en Jakob. Hij wilde hen niet te gronde richten en heeft hen niet verworpen van voor Zijn aangezicht, tot nu toe. 24 En Hazaël, de koning van Syrië, stierf, en zijn zoon Benhadad werd koning in zijn plaats. 25 Joas, de zoon van Joahaz, nam uit de macht van Benhadad, de zoon van Hazaël, de steden [terug] die [Hazaël] in de oorlog uit de macht van zijn vader Joahaz genomen had. Joas versloeg hem driemaal en bracht de steden van Israël [weer aan Israël] terug.
In dit gedeelte vinden we een laatste getuigenis van de genade van God. Deze genade kan zich niet groot tonen vanwege de afwezigheid van berouw en bekering. Toch is die genade er. De genade vindt haar bron in God Zelf. De beloften die God aan ons heeft gedaan, zijn niet gedaan vanwege onze trouw, maar vanwege en op basis van het werk van Zijn Zoon.
Het is opmerkelijk dat het betoon van Gods genade in drie verschillende bewoordingen tot uiting komt: Hij is hun ‘genadig’, Hij ‘ontfermt’ Zich over hen en Hij ‘keert Zich’ tot hen. God heeft Zijn volk nooit definitief verworpen.
De uitwerking van Gods genade is weldadig voor Israël. God geeft in Zijn genade Joas de kracht om de steden van Israël, die de Syriërs in bezit hadden, uit hun macht te nemen. Dit zal een ware weldaad voor die steden zelf geweest zijn. Hierdoor zijn ze verlost van het juk van de verdrukking. Het zal ook een weldaad voor het hele koninkrijk zijn geweest, dat door het terugbrengen van de steden onder de vlag van Israël weer sterker is geworden.
Joas heeft door Gods genade de Syriërs driemaal verslagen, net zo vaak als hij de pijlen tegen de grond had geslagen (verzen 18-19). Maar dan houden zijn overwinningen op.