Voordat Elia in de hemel wordt opgenomen, maakt hij samen met Elisa een tocht langs enkele van de bekendste plaatsen in Israël. Hij reist van Gilgal naar Bethel, daarna naar Jericho, en ten slotte naar de Jordaan. Elisa treedt later zelf ook in al deze plaatsen op (2Kn 2:1818Toen kwamen zij bij hem terug, terwijl hij in Jericho verbleef, en hij zei tegen hen: Heb ik niet tegen u gezegd: Ga niet?; 4:3838Toen Elisa weer in Gilgal kwam, was er honger in het land, en de leerling-profeten zaten voor hem. Hij zei tegen zijn knecht: Zet de grote pot op [het vuur] en kook soep voor de leerling-profeten.; 6:22Laten wij toch naar de Jordaan gaan en ieder daarvandaan een boomstam nemen, en er een [verblijf]plaats voor ons maken om er te wonen. En hij zei: Ga [maar].).
Deze plaatsen zijn bekend uit de vroegere geschiedenis van het volk van God:
1. Gilgal is de plaats van de besnijdenis, het uitgangspunt voor de verovering van het beloofde land (Jz 4:1919Het volk was de tiende van de eerste maand uit de Jordaan opgeklommen, en zij sloegen hun kamp op in Gilgal, aan de oostkant van Jericho.; 5:99Verder zei de HEERE tegen Jozua: Vandaag heb Ik de smaad van Egypte van u afgewenteld. Daarom gaf men die plaats de naam Gilgal, tot op deze dag.; 10:4343Toen keerde Jozua terug naar het kamp in Gilgal, en heel Israël met hem.).
2. Bethel kennen wij al uit het boek Genesis. Het is de plaats waar God Zich openbaart aan de aartsvader Jakob en waar Hij hem Zijn onvoorwaardelijke beloften van zegen schenkt; Bethel is de plaats waar God wil wonen – Bethel betekent ‘huis van God’ (Gn 28:11-1911Hij bereikte de plaats waar hij overnachtte, want de zon was ondergegaan. Hij nam [een] van de stenen van die plaats, maakte [daar] zijn hoofdkussen [van], en legde zich op die plaats te slapen.12Toen droomde hij, en zie, op de aarde stond een ladder, waarvan de top de hemel raakte, en zie, de engelen van God klommen daarlangs omhoog en omlaag.13En zie, de HEERE stond boven aan die [ladder] en zei: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham en de God van Izak; dit land waarop u ligt te slapen, zal Ik u en uw nageslacht geven.14Uw nageslacht zal [talrijk] zijn als het stof van de aarde en u zult zich uitbreiden naar het westen, het oosten, het noorden en het zuiden. In u en uw nageslacht zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.15En zie, Ik ben met u, Ik zal u beschermen overal waar u heen zult gaan en Ik zal u terugbrengen in dít land, want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik gedaan heb wat Ik tot u gesproken heb!16Toen Jakob uit zijn slaap ontwaakte, zei hij: De HEERE is werkelijk op deze plaats, en ik heb het niet geweten.17Daarom was hij bevreesd en zei hij: Hoe ontzagwekkend is deze plaats! Dit is niets anders dan het huis van God en de poort van de hemel.18Daarna stond Jakob 's morgens vroeg op. Hij nam de steen waar hij zijn hoofdkussen [van] gemaakt had, zette die overeind als een gedenkteken en goot er olie op.19Hij gaf die plaats de naam Bethel, hoewel de naam van de stad eerst Luz was.; 35:1-4,14-151Daarna zei God tegen Jakob: Sta op, ga naar Bethel en ga daar wonen en maak daar een altaar voor de God Die aan u verschenen is, toen u vluchtte voor uw broer Ezau.2Toen zei Jakob tegen zijn huis[gezin] en tegen allen die bij hem waren: Doe de vreemde goden die in uw midden zijn, van u weg. Reinig u en verwissel uw kleren.3Laten wij opstaan en naar Bethel gaan. Ik zal daar een altaar maken voor de God Die mij antwoordde op de dag toen ik in nood was, en Die met mij geweest is op de weg die ik gegaan ben.4Toen gaven zij Jakob al de vreemde goden die ze bij zich hadden, en de ringen die ze in de oren droegen. En Jakob verborg ze onder de eik die bij Sichem staat.14Jakob richtte op de plaats waar [God] met hem gesproken had een gedenkteken op, een stenen gedenkteken. Hij goot er een plengoffer over uit en goot er olie over.15En Jakob gaf de plaats waar God met hem gesproken had, de naam Bethel.).
3. Bij Jericho openbaart de HEERE Zich aan Jozua als de Vorst van het leger van de HEERE, de Aanvoerder van Zijn legermacht (Jz 5:13-1513Het gebeurde toen Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen opsloeg en zag, en zie, er stond een Man voor hem met een getrokken zwaard in Zijn hand. Jozua ging naar Hem toe en zei tegen Hem: Hoort U bij ons of bij onze tegenstanders?14Hij zei: Nee, maar Ik ben de Bevelhebber van het leger van de HEERE. Nu ben Ik gekomen. Toen wierp Jozua zich met het gezicht ter aarde, boog zich neer en zei tegen Hem: Wat [wil] mijn Heere tot Zijn dienaar spreken?15Toen zei de Bevelhebber van het leger van de HEERE tegen Jozua: Doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop u staat, is heilig. En Jozua deed dat.). Jericho is het geweldige bolwerk dat de Israëlieten de toegang verspert tot het beloofde land, maar dat valt voor de macht van Israëls God (Jz 6:20-2120Het volk juichte, toen zij op de bazuinen bliezen. En het gebeurde, zodra het volk het bazuingeschal hoorde, dat het volk een luid gejuich aanhief. En de muur stortte in en het volk klom de stad in, ieder recht voor zich uit, en zij namen de stad in.21En zij sloegen alles wat in de stad was, met de ban, met de scherpte van het zwaard, van de man tot de vrouw toe, van het kind tot de oude, en tot het rund, het schaap en de ezel toe.).
4. De Jordaan is de rivier die de Israëlieten belet het land binnen te gaan, waarvan de wateren echter worden afgesneden voor de ark van het verbond van de HEERE, zodat geheel Israël op het droge kan overtrekken (Jz 3:1,14-171Toen stond Jozua 's morgens vroeg op. Zij braken op uit Sittim en kwamen tot aan de Jordaan, hij en al de Israëlieten. En zij overnachtten daar voordat zij overstaken.14En het gebeurde, toen het volk uit zijn tenten opbrak om de Jordaan over te steken, dat de priesters de ark van het verbond droegen, voor het volk uit.15En zodra de dragers van de ark tot aan de Jordaan kwamen, en de voeten van de priesters die de ark droegen, in het water gedompeld waren, aan de rand van het water – de Jordaan was helemaal buiten zijn oevers getreden al de dagen van de oogst –16bleef het water dat van bovenaf kwam, staan. Het bleef staan als een dam heel ver weg bij de stad Adam, die naast Sarthan ligt. En [het water] dat naar de zee van de Vlakte, de Zoutzee, stroomde, verdween; het werd afgesneden. Toen stak het volk over, tegenover Jericho.17Maar de priesters die de ark van het verbond van de HEERE droegen, stonden op het droge, in het midden van de Jordaan, onbeweeglijk. En heel Israël stak over op het droge, tot heel het volk het oversteken van de Jordaan voltooid had.).
Helaas is het in de dagen van Elia en Elisa niet meer zo, dat deze plaatsen uitsluitend getuigen van de grote daden van God. Het zijn veelmeer monumenten van de zondigheid van het volk geworden, plaatsen van verwording en afgodendienst. Jerobeam heeft de kalverendienst, die stamt uit Egypte, ingevoerd in Bethel en in Dan (1Kn 12:28-2928Daarom pleegde de koning overleg en maakte twee gouden kalveren. Hij zei tegen [het volk]: Het is te veel voor u om op te trekken naar Jeruzalem. Zie uw goden, Israël, die u uit het land Egypte hebben doen optrekken.29En hij plaatste het ene in Bethel, en het andere zette hij in Dan.). De profeten Hosea en Amos veroordelen de afgodscultus te Bethel, samen met die te Gilgal (Hs 4:1515Als u, Israël, hoererij wilt bedrijven,
laat Juda toch niet [mede]schuldig worden!
Kom toch niet naar Gilgal,
ga niet naar Beth-Aven,
en zweer niet: [Zo waar] de HEERE leeft!; 9:1515Al hun kwaad bleek in Gilgal,
ja, daar heb Ik hen gehaat.
Vanwege hun slechte daden
zal Ik hen uit Mijn huis verdrijven.
Ik zal hen voortaan niet meer liefhebben:
al hun vorsten zijn opstandig.; 12:1212Was Gilead al ongerechtigheid, nu zijn zij helemaal nutteloos geworden.
In Gilgal hebben zij stieren geofferd.
Ook hun altaren zijn als [steen]hopen
in de voren van de velden.; Am 4:44Kom naar Bethel en zondig,
naar Gilgal om veel te zondigen.
Breng 's morgens uw offers,
op [elke] derde dag uw tienden.; 5:55Maar zoek niet [in] Bethel,
in Gilgal moet u niet komen
en u moet niet naar Berseba trekken,
want Gilgal zal zeker in ballingschap gaan
en Bethel zal tot niets worden.).
Jericho staat evenmin gunstig bekend. Het is de stad van de vloek, die volgens Gods bevel niet herbouwd had mogen worden. In de dagen van Achab is dit toch gebeurd, nog wel door een inwoner van Bethel. Deze man heeft zijn overtreding van het woord van de HEERE moeten betalen met het leven van twee van zijn zonen (Jz 6:2626In die tijd liet Jozua [het volk] zweren: Vervloekt is die man voor het aangezicht van de HEERE die opstaat om deze stad Jericho te herbouwen. Laat hij haar fundering leggen op zijn eerstgeboren zoon en haar poorten oprichten op zijn jongste zoon!; 1Kn 16:3434In zijn dagen bouwde Hiël uit Bethel Jericho [weer] op. Op zijn eerstgeboren zoon Abiram legde hij de fundamenten ervan, en op zijn jongste [zoon] Segub richtte hij de poorten ervan op, overeenkomstig het woord van de HEERE, dat Hij gesproken had door de dienst van Jozua, de zoon van Nun.). Het is merkwaardig dat juist dit feit van de herbouw van Jericho de schakel vormt tussen Achabs ongerechtigheden – het sluit de opsomming daarvan af (1Kn 16:3434In zijn dagen bouwde Hiël uit Bethel Jericho [weer] op. Op zijn eerstgeboren zoon Abiram legde hij de fundamenten ervan, en op zijn jongste [zoon] Segub richtte hij de poorten ervan op, overeenkomstig het woord van de HEERE, dat Hij gesproken had door de dienst van Jozua, de zoon van Nun.) – en het plotselinge optreden van Elia als oordeelsprofeet (1Kn 17:11En Elia, de Tisbiet, uit de inwoners van Gilead, zei tegen Achab: [Zo waar] de HEERE, de God van Israël, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, er zal deze jaren geen dauw of regen komen, behalve op mijn woord!). Het is alsof met de herbouw van Jericho het toppunt van de ongerechtigheid is bereikt en het oordeel over het volk en zijn goddeloze vorst onafwendbaar is geworden.
Terwijl hij langs deze plaatsen trekt, neemt Elia afscheid van zijn aardse loopbaan. Hij zal daarbij hebben gedacht aan alles wat God voor Israël heeft gedaan, maar tevens aan Israëls verval en afval van hun bevoorrechte positie. God neemt hem buiten het beloofde land op in Zijn heerlijkheid, nadat hij met Elisa door de Jordaan is getrokken. Het lijkt erop dat God hem dit eerbewijs niet kan schenken in het land dat zozeer van Hem is afgeweken.
Zijn opneming kan niet gebeuren in Gilgal, of in Bethel, of in Jericho, of aan landzijde van de Jordaan. Elia moet telkens verder trekken, totdat God hem in het Overjordaanse wegneemt van de aarde. Wij zouden bijna zeggen dat het een variant is op wat er met Henoch is gebeurd. Van Henoch lezen we dat hij “wandelde met God, en hij was niet [meer], want God nam hem weg” (Gn 5:2424Henoch wandelde met God, en hij was niet [meer], want God nam hem weg.; Hb 11:55Door [het] geloof werd Henoch weggenomen opdat hij [de] dood niet zag, en hij werd niet gevonden, omdat God hem had weggenomen; want vóór zijn wegneming heeft hij getuigenis verkregen dat hij God behaagd had.). Elia behaagt God, evenals Henoch dat heeft gedaan, en God eert hem door hem op te nemen in de hemel, evenals Hij met Henoch heeft gedaan.
Deze laatste reis van de profeet is echter ook van grote betekenis voor Elisa, die hem trouw vergezelt en niet van zijn zijde wil wijken. Voor Elisa is deze lange tocht enerzijds een goede gelegenheid om zich voor te bereiden op het afscheid van zijn leermeester en anderzijds is het een goede introductie tot zijn eigen loopbaan. Wij zien hem hier naast zijn geëerde meester wandelen, wiens werk hij moet voortzetten. Hij is niet alleen de metgezel van Elia, maar ook diens opvolger. Als zijn meester in de hemel is, moet hij diens taak hier beneden voortzetten.
Dat is voor ons als christenen, die verbonden zijn met een Heer in de hemel, een belangrijke les. Wij dienen een verheerlijkte Heer en mogen Hem hier op aarde ‘vertegenwoordigen’. Wij doen dit in de kracht van de Heilige Geest Die Hij ons vanuit de hemel heeft gegeven. Zoals de geest van Elia op Elisa rustte, heeft Christus ons Zijn Geest geschonken, opdat wij leesbare brieven van Hem zullen zijn (2Ko 3:2-32U bent onze brief, geschreven in onze harten, gekend en gelezen door alle mensen;3u, van wie blijkt dat u een brief van Christus bent, door onze bediening opgesteld, geschreven niet met inkt, maar met [de] Geest van [de] levende God, niet op stenen tafelen, maar op vlezen tafelen van de harten.).
Maar wij hebben ook behoefte aan de nodige voorbereiding om Hem op waardige wijze te kunnen dienen. Wij zullen moeten wandelen aan Zijn hand en Hem moeten volgen waar Hij ons leidt. Hoewel Elisa hier tot driemaal toe op de proef wordt gesteld, blijft hij onafscheidelijk aan de zijde van Elia (2Kn 2:2,4,62Elia zei tegen Elisa: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Bethel gezonden. Maar Elisa zei: Zo waar de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten. Zo gingen zij naar Bethel.4En Elia zei tegen hem: Elisa, blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij zei: [Zo waar] de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten. Zo kwamen zij in Jericho.6En Elia zei tegen hem: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar de Jordaan gezonden. Maar hij zei: [Zo waar] de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten. Zo gingen zij beiden verder.). Samen trekken ze verder en gaan ze zelfs op het droge door de Jordaan, de doodsrivier. “Zo gingen zij beiden verder” (vers 66En Elia zei tegen hem: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar de Jordaan gezonden. Maar hij zei: [Zo waar] de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten. Zo gingen zij beiden verder.; vgl. Gn 22:6,86Daarop nam Abraham het hout voor het brandoffer en legde dat op zijn zoon Izak. Hijzelf nam het vuur en het mes in zijn hand. Zo gingen zij beiden samen verder.8Abraham zei: God zal Zichzelf voorzien van het lam voor het brandoffer, mijn zoon. Zo gingen zij beiden samen verder.; Ru 1:1919Zo gingen zij samen [verder], tot zij in Bethlehem kwamen. En het gebeurde, toen zij Bethlehem binnenkwamen, dat de hele stad over hen in rep en roer raakte, en [de vrouwen] zeiden: Is dit Naomi?).
Als wij met de Heer wandelen, leidt Hij ons van stap tot stap voort, van de ene ‘halteplaats’ naar de andere. Wij zullen dan ook evenals Elia en Elisa de situatie van Gods volk in ogenschouw moeten nemen. Wij zullen op onze beurt worden geconfronteerd met het diepe verval, het verderf dat zijn intrede heeft gedaan te midden van wat nu het volk van God op aarde is, de belijdende christenheid.