Opmerking en antwoord
Opmerking: De wet was er al, voordat de wet op Sinaï werd gegeven. Het bewijs daarvoor lezen we in Exodus 16: “Toen zeide de Here tot Mozes: Zie, Ik zal voor u brood uit de hemel laten regenen; dan zal het volk uitgaan en verzamelen zoveel als voor elke dag nodig is, opdat Ik het op de proef stelle, of het al dan niet wandelt naar mijn wet” (Ex 16:4-5). Welke wet wordt bedoeld? Een die volgens uw uitgangspunt nog niet eens bestond! Want hij zou pas gedurende hun verblijf in de Sinaï gecreëerd zijn en dit vond volgens de Bijbelse gegevens (Ex 19:1) pas een maand later plaats.
Antwoord:
Wet in algemene zin
Ook hier is het belangrijk het verband te bezien waarin een onderwerp voorkomt. In Exodus 16 gaat het om het verzamelen van het manna. God zei dat het volk dat zes dagen mocht doen, maar niet op de zevende dag. Hij stelt het volk op de proef met het oog op de zevende dag, de sabbat, die door Hem was ingesteld bij de schepping. Dat heeft niet te maken met de wet die Hij op Sinaï zou geven, maar met een instelling bij de schepping. Daarnaar verwijst het ‘wandelt naar Mijn wet’ terug. Later neemt God die instelling in de wet van de tien geboden op.
Er zijn buiten de wet van Sinaï om allerlei algemene wetmatigheden in de schepping. Vanaf de schepping bestaan er natuurwetten. Ook kun je ook zeggen dat het een wet is dat een mens moet slapen. Zonder slaap zal hij zijn lichaam verwoesten. Als een mens ongezond eet en drinkt of er een ongezonde leefwijze op na houdt, is het een wet dat dit zich in zijn gezondheid zal wreken. Ook zijn er natuurwetten die een mens niet ongestraft kan negeren. Al dit soort wetten of wetmatigheden zijn allemaal door God gegeven.
Wet op de offers
In dezelfde lijn kunnen we ook naar de offers kijken. Het is noodzakelijk voor de mens om God met een bloedig offer te naderen en daarom is dat een wet voor hem, zonder dat er uitdrukkelijk een wet wordt gegeven die dat eist. Voor de zondaar bestond de noodzaak al om God met een bloedig offer te naderen, voordat de verschillende wetten op de offers in het boek Leviticus werden gegeven. Dat zien we al bij Abel. Hij handelde op grond van geloof door een offer te brengen van de eerstelingen van zijn schapen, van hun vet (Gn 4:4; Hb 11:4). Had God hem daartoe een wet gegeven? Nee, er was geen voorschrift, we lezen er niets van. Maar Abel had begrepen uit het feit dat God zijn ouders met rokken van vellen had bekleed, dat er bloed moest vloeien om met God in verbinding te komen. Kaïn bracht ook een offer, maar hij meende dat God maar tevreden moest zijn met de vruchten van zijn noeste arbeid die kwamen van een vervloekte aarde. Hij meende dat hij wel tot God kon komen zonder een bloedig offer. Het geloof, of het ontbreken ervan, bepaalde hoe de mens tot God naderde en daarnaar handelde God.
Periode vóór en na de wet
Er is ook een kenmerkend verschil tussen de periode vóór de wet en de periode na het geven van de wet. Uit dit verschil blijkt duidelijk dat de wet van de tien geboden die God bij Sinaï aan Zijn volk geeft, van totaal andere orde is dan allerlei vormen van wet die er waren, voordat die wet werd gegeven. Wanneer God bij de Sinaï de wet aan Zijn volk heeft gegeven, verandert namelijk Zijn verhouding tot het volk. Dat is heel duidelijk te zien als we het boek Numeri, dat Gods verhouding tot het volk beschrijft nadat Hij de wet heeft gegeven, vergelijken met het boek Exodus vóór de wet. Als het volk in Exodus 16, dus voordat God de wet op Sinaï geeft, zondigt, handelt Hij met hen in genade. Als het volk echter zondigt nadat Hij de wet op Sinaï heeft gegeven, brengt Hij het oordeel over hen. Dat zien we keer op keer in Numeri.