Vraag en antwoord
Vraag: Dat een christen niet meer onder de wet is en voor hem niet als leefregel dient, is mij duidelijk. Maar waarom wordt (veelal nog) aan zondaren dan nog steeds de wet voorgehouden, terwijl de prediking van het evangelie van de Here Jezus Christus (de heerlijkheid van het Nieuwe Testament) door de Heilige Geest (dus gepaard gaande met betoon van geest en kracht) toch de zondaar overtuigt? Als het tuchtmeester zijn gestopt is, dan moet toch ook worden gestopt met het voorhouden van de wet (na 70 na Christus) aan zondaren? Er is nu toch een nader/hoger Middel om zondaren te overtuigen?
Graag lees ik uw visie hierop.
Antwoord:
Wij weten
Ik kan de vraag niet beter beantwoorden dan met een bespreking van 1 Timotheüs 1:8-11 (1Tm 1:8-11). In die verzen stelt Paulus tegenover de onwetendheid van de zogenaamde leraars het ‘wij weten’ van het christelijk geloof. Dit is de christelijke kennis die we mogen bezitten door goed onderwijs, in tegenstelling tot de valse leraars. Alleen iemand die op de hoogte is van de waarheid van God, kan alles op zijn juiste plaats zetten.
We hoeven geen enkele twijfel aangaande de wet en het gebruik ervan te hebben. Hoe het met de wet zit, legt Paulus vanaf 1Tm 1:8 op indrukwekkende wijze uit. Deze verzen zijn van enorme betekenis voor de christen en dat niet alleen voor hen die zich reformatorisch noemen. Ook in de evangelische christenheid wordt de stroom steeds breder die ervoor pleit de wet, of bepaalde delen ervan, weer in ere te herstellen.
De wet wettig gebruiken
Paulus veroordeelt zowel hen die zich bezighouden met fabels en geslachtsregisters, als de leraars van de wet. Maar er is wel een groot onderscheid. De fabels en geslachtsregisters komen voort uit de verbeelding van de mens, terwijl de wet van God komt. Daarom is de wet ook goed (Rm 7:12). Waar het nu om gaat, is hoe de wet gebruikt moet worden.
Paulus zegt dat we de wet ‘wettig’ moeten gebruiken, dat wil zeggen in overeenstemming met de bedoeling ervan. We moeten die bedoeling dus kennen. Van belang is, om eraan te denken dat de wet is gegeven:
- bij de Sinaï, ongeveer 2500 jaar na Adam of 1500 jaar voor Chr., dus niet vanaf de schepping (Rm 5:20; Gl 3:19);
- aan Israël, aan één volk dus (Rm 9:4);
- om dit volk af te zonderen van de overige volken (Ef 2:14-15);
- als een tuchtmeester tot op Christus (Gl 3:24), wat het tijdelijke karakter ervan aangeeft.
Verder ligt de kracht van de wet in de veroordeling. De wet bewerkt toorn (Rm 4:15) en is de bediening van de dood (2Ko 3:7,9). De wet geeft geen kracht om aan de heilige eisen van God te voldoen. Ze stelt de zonde als overtreding duidelijk in het licht (Rm 3:20) en velt daarover een onbarmhartig en rechtvaardig oordeel (Hb 10:28).
Niet voor een rechtvaardige
Daarom wil Paulus dat wie de wet gebruikt ‘dit weet’ en wel als eerste ‘dat de wet niet bestemd is voor een rechtvaardige’. Net als in het vorige vers is dit ‘weten’ het kennen van de christelijke waarheid in tegenstelling met het Jodendom. Het is het ‘weten’ van allen die leven vanuit geloof en die leven in het tijdperk van het geloof.
Een rechtvaardige is iemand die door het geloof in Christus door God voor rechtvaardig is verklaard (Rm 4:5; 5:1,9). Op zo iemand kan de wet van God niet meer van toepassing zijn, omdat Christus hem van al zijn zonden heeft bevrijd door er Zelf het oordeel over te dragen. De eis van de wet heeft in Christus zijn volle uitwerking gehad. Christus ging in de dood. Wie in Hem gelooft, is met Hem in de dood gegaan. Het is dwaasheid op iemand die dood is, de wet van toepassing te verklaren.
Daarbij komt dat de wet door geen mens te volbrengen is. Dat ligt niet aan de wet, maar aan de mens. Elk mens, christen of niet, die zich onder de wet plaatst, al is het om die te doen uit dankbaarheid, stelt zich daarmee onder de vloek (Gl 3:10). De gelovige is niet onder de wet (Rm 6:14; 7:4,6; Gl 3:23,25), want hij is in Christus (2Ko 5:17) en Christus is het einde van de wet tot gerechtigheid voor ieder die gelooft (Rm 10:4).
Dit alles houdt in dat ‘een rechtvaardige’, niets meer met de wet te doen heeft als een middel waardoor zijn verhouding met God wordt geregeld.
De wet is bestemd voor …
Dan is nog de vraag van belang voor wie de wet dan wel bestemd is en op wie hij dan wel van toepassing is. Dat zegt Paulus vervolgens. De wet is van God en kan nuttig gebruikt worden (in tegenstelling tot de ‘fabels’ van 1Tm 1:4) als een zwaard voor het geweten van de zondaar. De zondaar kan er door worden overtuigd dat hij een zondaar is. Om dit te verduidelijken laat Paulus een aantal categorieën zondaars de revue passeren om af te sluiten met een allesomvattende categorie.
Hij begint met enkele categorieën die hij samenvoegt door het woord ‘en’. Het eerste paar bestaat uit ‘wettelozen en weerspannigen’. Een wetteloze is iemand die weigert enige vorm van gezag te erkennen. Een weerspannige weigert aan een bevel te gehoorzamen. Zulke mensen moet de wet worden voorgehouden om hun duidelijk te maken dat ze Gods toorn over zich afroepen. ‘Goddelozen en zondaars’ vormen het tweede paar. Een goddeloze denkt niet aan God, trekt zich niets van God aan. Een zondaar mist het doel waarvoor God hem het leven heeft gegeven.
Het volgende paar, ‘onheiligen en ongoddelijken’, wordt gekenmerkt door het negatieve voorvoegsel ‘on’. Niet alleen ontbreekt er iets, er wordt een negatieve invulling gegeven. Een onheilige leeft in verbinding met het verderf. Een ongoddelijke is niet alleen goddeloos, maar behandelt God respectloos, tart Hem door zijn levenswijze.
De voorgaande duo’s maken de innerlijke verdorvenheid van de mens en zijn vervreemding van God duidelijk. Bij de volgende categorieën gaat het om de daden die voortkomen uit de mens die in zo’n toestand leeft. Deze daden vormen een rechtstreekse overtreding van een gebod.
Het paar ‘vadermoorders en moedermoorders’ overtreedt het 5e gebod (Ex 20:12). ‘Doodslagers’ overtreden het 6e gebod (Ex 20:13). ‘Hoereerders’ en ‘hen die bij mannen liggen’ overtreden het 7e gebod (Ex 20:14). Dit gebod betreft alle zonden van seksuele aard, ongeacht of het gaat om heteroseksuele zonden of om homoseksualiteit. ‘Mensenrovers’ overtreden het 8e gebod (Ex 20:15; 21:16; Dt 24:7) en ‘leugenaars’ en ‘meinedigen’ overtreden het 9e gebod (Ex 20:16).
Na deze opsomming besluit Paulus de lijst niet met: alles wat verder tegen de wet ingaat. Dat is heel belangrijk om op te merken. In plaats daarvan besluit hij met een veel hogere maatstaf om te bepalen wat zonde is: ‘al wat verder ingaat tegen de gezonde leer’, dat is de gezond makende leer. In die leer wordt de heiligheid van God volkomen gehandhaafd. Die leer is rein en zonder vermenging met vreemde, menselijke gedachten.
Het evangelie
De in de vorige verzen vermelde zonden worden niet alleen door de wet veroordeeld. Ze zijn ook in strijd met de gezonde leer van het Nieuwe Testament. Die gezonde leer is volkomen in overeenstemming met ‘het evangelie van de heerlijkheid van de gelukkige God’ (1Tm 1:11). God is de gelukkige God die alle geluk in Zichzelf vindt, maar die ook mensen door het evangelie wil laten delen in Zijn geluk.
Dit evangelie gaat ver boven de wet uit. In het evangelie spreekt God niet in donder en bliksem vanaf de Sinaï. Hij spreekt daarin in de volheid van Zijn genade en waarheid in Christus om verloren zondaren barmhartigheid te bewijzen. Bij Sinaï was niet Zijn volheid te zien. Daar maakte God Zich bekend in Zijn eisen. En dan moeten we daarbij bedenken dat de wet niet het maximale is dat God van de mens eist, maar het minimale. De heerlijkheid van God daarentegen is het geheel van al Zijn volmaaktheden, die bovenal zichtbaar geworden zijn in Christus op het kruis.
In het evangelie van de heerlijkheid wordt de heerlijkheid van God geopenbaard in Christus (2Ko 4:4). De schitterende uitwerking van dit evangelie is dat de rechtvaardige steeds meer veranderd kan worden in overeenstemming met Christus. Daarvoor moet hij zich bezig houden met de heerlijkheid van Christus (2Ko 3:18).
In het licht van de heerlijkheid van dat evangelie verbleekt de betekenis van de wet. Het is ermee als wat ik onlangs las op de lezers schrijven pagina van het programmablad Visie. Iemand reageerde daar op de stelling of de wet wel of niet moest worden voorgelezen in de kerkdienst. Hij vergeleek het met het huwelijksformulier dat hem en zijn vrouw op hun trouwdag was voorgelezen. Net zomin als hij elke dag of elke week zijn vrouw het huwelijksformulier voorleest, net zomin is het de bedoeling van God dat Hij aan Zijn kinderen elke week de wet voorhoudt. Als liefde de verhouding kenmerkt, is het sowieso overbodig in het huwelijk het huwelijksformulier en in de kerkdienst de wet voor te lezen. Ik vind dit een mooie illustratie die goed aansluit bij de vraag.