Enkele bijbelstudievragen
- Wanneer is iemand een christen in de zin van een kind van God? (1Ko 15:1-4)
- Kan een mens door het houden van de wet gerechtvaardigd worden? (Gl 2:16; Rm 3:20)
- Waardoor wordt een mens gerechtvaardigd? (Hd 13:39)
- Waarom wordt de wet “een juk” genoemd en wordt er gezegd dat dit juk door geen mens te dragen is? (Hd 15:10)
- Waarom wordt de wet “de bediening van de dood” en “de bediening van de veroordeling genoemd”? (2Ko 3:7,9)
- Waartoe, of met welk doel, is de wet gegeven? (Gl 3:19)?
- Hoe kan de wet “wettig” worden gebruikt? (1Tm 1:8-11)?
- Als we niet onder de wet, maar onder de genade zijn, kunnen we er dan maar op los leven? (Rm 6:14; Gl 5:1,13)
- Waarom sluiten wet en geloof elkaar uit? (Gl 3:1-12)
- Wat betekent het dat Christus de gelovige heeft vrijgekocht van de vloek van de wet? (Gl 3:13)
- Wat betekent het dat Christus “de scheidsmuur van de omheining … de wet van de geboden die in inzettingen bestaat” heeft weggebroken? (Ef 2:15)
- Wie neemt de wet serieus: degene die probeert de wet te volbrengen of degene die het oordeel van de wet over zichzelf erkent? (Rm 3:31)
- Waar staat in de Schrift dat de wet door gelovige moet worden gehouden ‘om die te doen uit dankbaarheid’?
- Naar welke norm behoort de gelovige te leven? (Ef 5:1-2)