Vraag en antwoord
Vraag: Ik heb uw stukje op Heart Cry gelezen waar het ging of de gelovigen de wet als een leefregel nog heeft. Ik heb hier de laatste tijd veel over nagedacht met de Bijbel in de hand, hoe moet ik dan 1Jh 2:3-4 lezen en Ef 6:1-2 en Gl 5:13-15?
Dit is geen strikvraag maar een gewetensvraag.
Antwoord:
Bedankt voor uw mail en oprechte vragen naar aanleiding van enkele Schriftplaatsen. Hierop wil ik graag ingaan. Ik doe dat door de betreffende teksten te bespreken. Ik hoop dat het voor u een en ander verduidelijkt. Mocht dat niet zo zijn, vraagt u dan gerust verder.
De geboden bewaren
Johannes spreekt in 1 Johannes 2:3-4 over de kenmerken van het nieuwe leven (1Jh 2:3-4). Hij wil zijn lezers daarmee bemoedigen. Het is namelijk zo dat er in de tijd van Johannes valse broeders waren binnengeslopen die prachtige dingen konden zeggen over het kennen van God. Zij zeiden God te kennen en wel op een heel speciale en diepgaande manier. Maar die personen bleken misleiders te zijn. Dat voerde tot de vraag hoe onderkend kan worden of iemand God kent, en ook hoe iemand het bij zichzelf kan onderkennen.
Een eerste kenmerk waaraan kan worden onderkend of iemand God kent, is dat hij gehoorzaam is. Het bewijs dat iemand God kent, levert hij niet door te spreken over opzienbare visioenen die hij zou hebben gehad of indrukwekkende gaven die hij zou bezitten. Kan iemand zeggen dat hij de geboden van de Heer Jezus wil doen? Is er zoveel liefde voor Hem dat iemand bereid is Hem te gehoorzamen en in Zijn wegen te wandelen? Toen Paulus tot bekering kwam, was het bewijs ervan niet dat hij ineens in tongen ging spreken, maar dat hij vroeg: Heer wat wilt U dat ik doen zal? Het gaat er niet om te denken: Ik wandel niet altijd in gehoorzaamheid en daarom ben ik niet bekeerd. Het gaat er om dat een kind van God in zijn hart het verlangen vaststelt naar Zijn geboden te wandelen. Dat verlangen bewijst dat het eeuwige leven er is.
De geboden zijn hier niet de tien geboden, maar het verlangen alles te doen wat de Vader zegt. We zien dat volmaakt in het leven van de Heer Jezus. De wet was niet Zijn leefregel (hoewel Hij natuurlijk de wet volmaakt heeft volbracht), maar de geboden van de Vader (Jh 10:17-18; 12:49; 14:31). Een bewijs dat de geboden van de Vader verder gaan dan het vervullen van de wet, is wat we lezen in Johannes 10:17-18. Daar zegt de Heer Jezus dat Hij Zijn leven aflegt en het ook weer neemt. Hij doet het omdat Hij daartoe een gebod van de Vader had gekregen. Waar staat een dergelijk gebod in de wet? Nergens.
Als er nu iemand komt die zegt dat Hij God kent, dan geeft Johannes hier een middel om dat te toetsen. Zien we bij zo iemand dat hij geen rekening houdt met de geboden van God, merken we geen verlangen om de wil van God te doen? Dan kunnen we hem classificeren als een leugenaar. Hij doet zijn eigen wil. In hem is de waarheid niet. Hij heeft de Heer Jezus, Die de waarheid is, niet als zijn leven.
Het gebod: eer uw vader en uw moeder
Na de huwelijksverhouding tussen man en vrouw in Efeziërs 5, brengt Paulus in Efeziërs 6 de verhouding tussen ouders en kinderen naar voren (Ef 6:1-3). Net als in de verhouding tussen man en vrouw in het huwelijk, kan ook in de verhouding tussen ouders en kinderen een hemelse waarheid worden gerealiseerd. Om echt van de christelijke zegeningen te kunnen genieten, dienen we ons in genoemde verhouding te gedragen zoals Paulus hier aangeeft. Ook nu richt de apostel zich eerst tot hen die de onderdanige positie innemen, de kinderen. Dat zij direct worden aangesproken, geeft aan hoe belangrijk ze zijn. Ze hangen er niet maar een beetje bij. Nee, zij mogen er aan bijdragen dat de nieuwe mens (want daarover gaat het in deze brief aan de Efeziërs, Ef 4:24) hier zichtbaar wordt, namelijk als zij gehoorzaam zijn.
Ouders gehoorzamen
Wij leven in een wereld die is doordrenkt van een geest van opstand en het doen van de eigen wil. Helaas houdt die geest geen halt voor de huisdeur van de christelijke gezinnen. ‘De ouders ongehoorzaam’ is immers een kenmerk van ‘de laatste dagen’ (2Tm 3:1-2). Het aantal ontspoorde jongeren neemt toe. Hoe dat komt? Een reden is dat er steeds minder ‘normale’ gezinnen zijn. Een andere reden is dat ouders er niet aan denken dat de relatie ‘kind – ouders’ door God is ingesteld. Ouders maken fouten, maar de kinderen moeten hun ouders gehoorzamen. Een opvoeding zonder handhaving van gezag is in strijd met Gods wil. Door hun kinderen gehoorzaamheid te leren, bewijzen ouders hun een grote dienst. Kinderen die niet hebben geleerd te gehoorzamen, komen ook moeilijk tot bekering.
Dat ouders niet volmaakt zijn, geeft het kind niet het recht ongehoorzaam te zijn. Daarom staat er als extra motief bij ‘in de Heer’. Een kind gehoorzaamt niet omdat zijn ouders geen fouten maken, of gehoorzaamt alleen als het begrijpt wat er gevraagd wordt, maar een kind gehoorzaamt, omdat de Heer het zegt. Het maakt ook niet uit of een kind zich al heeft bekeerd of niet. De opdracht geldt voor elk kind. Gelovige kinderen zullen ook ongelovige ouders moeten gehoorzamen. Deze houding, dit gedrag is recht voor God.
Met de aanhaling van het vijfde gebod van de wet onderstreept de apostel het belang van gehoorzaamheid. Hij haalt dit gebod niet aan omdat wij nog onder de wet zouden zijn. Juist deze brief aan de Efeziërs heeft met de wet, die regels geeft voor het leven op aarde, geen enkele verbinding. De brief plaatst ons juist in de hemel en van daaruit wordt ons leven bestuurd. Maar dat brengt ons niet tot een handelen in strijd met de wet. Met dit gebod toont Paulus aan dat bepaalde beginselen van de wet ook gelden onder de genade.
Gebod met een belofte
Het is een bijzonder gebod, want aan dit vijfde gebod wordt geen sanctie verbonden, zoals bij andere geboden, maar een belofte. In het gebod wordt niet over gehoorzamen gesproken, maar over eren. ‘Eren’ is iemand de plaats geven die hem toekomt en houdt tevens gehoorzaamheid in. Eren gaat verder dan gehoorzamen. Als kinderen een bepaalde leeftijd hebben bereikt en zelfstandig wonen of getrouwd zijn, is gehoorzaamheid niet meer aan de orde. Maar eren blijft wel een opdracht.
Dat God grote waarde hecht aan het eren van vader en moeder, blijkt wel uit de inhoud van de belofte. Uit die belofte blijkt ook dat het gebod niet is aangehaald omdat wij nog onder de wet zouden zijn. De belofte is namelijk niet voor ons. God belooft dit aan een aards volk, waarmee Hij door de wet in verbinding staat. Wij hebben een heel andere positie. In tegenstelling tot Israël, dat bij gehoorzaamheid zegen op aarde zou krijgen, zijn wij gezegend met alle zegeningen in de hemelse gewesten. De zegen van de Heer heeft in deze tijd niet te maken met aardse voorspoed. Een arme, zieke gelovige hoeft niet per se ontrouw te zijn en een rijke, gezonde gelovige niet per se trouw.
De christelijke vrijheid
In Galaten 5:13-15 wijst Paulus er nog eens op dat de in Christus gelovige geroepen is om vrij te zijn (Gl 5:13-15). Dat wil niet zeggen dat hij nu vrij is om te zondigen. De christen mag dan wel van de wet bevrijd zijn, maar dat wil niet zeggen dat hij nu geen gezag meer boven zich heeft. Christelijke vrijheid staat de zonde niet toe, maar moedigt integendeel aan tot dienen uit liefde. Echte vrijheid is alleen te vinden binnen de door God gestelde grenzen. Het volmaakte voorbeeld zien we bij de Heer Jezus. Als we elkaar dienen door de liefde, vervullen we wat de wet eist. Nu kan er worden gedacht: Dus we moeten toch de wet houden? Nee, Paulus gaat hier niet terug naar de wet. Wat hij laat zien is, dat wat de wet eiste en de mens niet kon volbrengen, in de praktijk van de christelijke vrijheid werkelijkheid wordt.
De wet eist
Liefde verdraagt zwakheden, eist niet, stelt geen voorwaarden, verlangt ernaar te dienen. De wet weet niets van barmhartigheid, kan niet meegaand zijn en moet alles veroordelen wat niet aan zijn volmaakt rechtvaardige eis voldoet. Waar de wet of iets wat daarvan is afgeleid norm wordt voor de verhouding tot God en tot elkaar, is het onvermijdelijke gevolg dat er strijd ontstaat. De wet eist liefde tot elkaar, maar bij de Galaten toen en in de christenheid nu gebeurt het tegendeel. Wie de wet houdt, bouwt een eigen gerechtigheid op en kan geen medelijden hebben met anderen. Ze vereist een harde opstelling, anders is de wet geen wet meer. De strijd die uit wetticisme voortkomt (en ook strijd die voortkomt uit het bestrijden van wetticisme!), voert tot uitdelging. Eerst is er bijten, dan opeten en ten slotte verslinden. Het lijkt op Johannes 10:10 waar de Heer Jezus spreekt over stelen, dan slachten en ten slotte verderven (Jh 10:10).