Inleiding
Voordat ik de samenvatting van de correspondentie aan u voorleg, wil ik u graag eerst kennis laten nemen van een correspondentie die ik enkele maanden eerder heb gevoerd met iemand die met hetzelfde onderwerp worstelde. Ik heb gevraagd of ik deze correspondentie openbaar mocht maken, omdat daarin voor veel andere christenen met eenzelfde achtergrond veel dingen op een herkenbare manier naar voren komen. De zuster met wie ik deze correspondentie heb gevoerd, heeft haar toestemming gegeven, waarvoor ik haar dankbaar ben. Het is ook haar wens dat de lezer erdoor wordt gediend.
Beste meneer de Koning,
Ik heb u een tijdje geleden gesproken over enkele vragen over de Romeinenbrief. Nu zit ik bij Romeinen 14 en loop eigenlijk weer een beetje vast. Het eerste gedeelte over niet oordelen en minachten, en niet proberen de ander te overtuigen van je gelijk, is me helder, hoewel ik daarin nog heel wat heb te leren in de praktische toepassing ervan. Hoe dan ook, ik wil me onder leiding van de Geest hiervoor inspannen. (Ik ben immers van Christus! Rm 14:8.)
Vanaf vers 13 loop ik vast, ik weet niet hoe ik dit praktisch moet toepassen. Het zit namelijk zo dat ik in een kerkelijke gemeente zit, waarin het ‘geen aanstoot’ geven heel vaak gebruikt wordt (naar mijn mening) om elkaar allerlei dingen op te leggen.
Om een voorbeeld te geven: Vrouwen mogen geen broeken dragen. Niet zozeer omdat dat duidelijk in de bijbel staat, maar meer omdat wij ons daar in onze cultuur mee onderscheiden van ‘de wereld’. Als je die opvatting niet deelt, moet je je er toch aan houden, want je mag een andere broeder die die opvatting wel heeft, geen aanstoot geven. (Het ‘geen aanstoot’ geven komt bij mij inmiddels over als een dreigement.) En deze redenering wordt op heel veel bijzaken of uiterlijke zaken toegepast.
Om bij het voorbeeld van de broek te blijven: Zelf voel ik me vrij om een broek te dragen (en nog heel veel gemeenteleden met mij). Ik heb het lange tijd niet gedaan uit angst voor oordeel van gemeenteleden (dus niet uit liefde), maar na mijn bekering ben ik het op een gegeven moment wel gaan doen. Misschien gedeeltelijk omdat ik het gewoon zat was (dat is waarschijnlijk geen goed motief), maar ook omdat ik merk dat jongeren uit mijn gemeente getrokken worden naar het evangelie, doordat ze zien dat er gelovigen zijn die in vrijheid leven. Het leven met Christus wordt voor hen iets bevrijdends in plaats van een leven met allerlei regels als raak niet, smaak niet en roer niet aan. (Ko 2:21). Ik heb al regelmatig getuigenissen van jongeren gehoord die juist doordat ze een bevrijdende, (maar geen losbandige) levenswandel zagen bij andere jonge gelovigen, zelf de Heer zijn gaan zoeken en tot geloof zijn gekomen.
Aan de andere kant weet ik dat er mensen zijn die het erg vinden dat ik broeken draag, ook al heeft nog nooit iemand (behalve mijn moeder, als opvoeder) mij daar persoonlijk op aangesproken. Deze mensen belijden zelf meestal niet dat ze Jezus als Heer kennen en vieren zelf geen Avondmaal, maar misschien zijn er ook wel mensen die Jezus wel aangenomen hebben en er verdriet van hebben. Ik weet het niet precies omdat ik er nog niet persoonlijk op aangesproken ben. Ik weet dus ook niet precies of ik medegelovigen echt tot struikelblok ben in hun groei in Christus (Rm 14:15). Dat zou ik niet op mijn geweten willen hebben!
Dat voorbeeld van die Afrikaanse broeder die u geen ei zou voorzetten, vind ik prachtig. Zelf hebben mijn man en ik weleens een broeder en zuster uit de Oekraïne te gast gehad, en toen hebben wij ze om dezelfde reden geen wijn aangeboden bij de maaltijd omdat zij dat als een verleiding zien, terwijl wij zelf bij de zondagse maaltijd wel altijd wijn drinken. (Zij vieren Avondmaal met druivensap.) We hebben dit met alle liefde zo gedaan.
Maar voor de regels in mijn eigen gemeente voelt het heel anders.
Paulus roept in 1 Korintiërs 10 op net als hij, in alles probeert allen tevreden te stellen (1Ko 10:32-33). En niet je eigen voordeel te zoeken maar dat van velen, opdat zij behouden worden. Ik voel eerlijk gezegd weerstand tegen deze tekst. Natuurlijk heb ik er veel, zo niet alles voor over dat anderen behouden worden. Maar ik heb het idee dat die mensen om wie het gaat niet wel of niet behouden worden door mijn kleding. Maar het kan zijn dat in dezen mijn vlees de overhand heeft.
Wat er in mij opkomt, is: ik kan het gewoon niet iedereen naar de zin maken. Als ik een broek draag (ik doe dit trouwens niet naar de kerkdiensten vanuit de motivatie om geen aanstoot te geven, enkele broeders zouden spontaan een hartaanval krijgen) word ik door een gedeelte van de gemeente beoordeeld als een vleselijk wandelend kind van God (of misschien wel als geen kind van God).
Maar als ik altijd volgens de normen van de kerkenraad gekleed ga (stijlvol en stemmig) voel ik me sowieso erg ongelukkig omdat ik me niet thuis voel in die kleren. Dat vind ik overigens geen doorslaggevend argument omdat of ik me gelukkig voel in mijn kleren uiteindelijk ondergeschikt is aan het behoud van anderen.
Wat voor mij een belangrijkere motivatie is, is dat als ik me altijd aanpas aan de kledingregels van de reformatorische subcultuur, dat ik dan naar anderen de boodschap afgeef dat je als christen je aan die ‘kledingwetten’ moet gaan houden. Waardoor ze soms bij voorbaat al afhaken. Dat wil ik ook zéker niet.
Ik weet niet of u nog wijs kunt worden uit dit verhaal. Ik wil met dit voorbeeld duidelijk maken dat ik worstel hoe ik God kan gehoorzamen in wat Hij van mij vraagt in Rm 14:13-23 en ook Ko 2:20-23, Gl 4:9-10.
Mijn man (mijn hoofd) is overigens van mening dat ik gewoon vrolijk en eigentijds (maar wel zedig natuurlijk) gekleed moet gaan. Andere gemeenteleden ‘nemen’ volgens hem teveel aanstoot aan dingen. Maar ik blijf er toch nog wel mee worstelen.
Met vriendelijke zustergroet,
Dag …
Bedankt voor je verhaal. Het is heel herkenbaar. Ik ga er toch wat uitvoerig op in, omdat het om meer gaat dan een kledingkeuze en het daarin rekening houden met anderen.
Onze kinderen zijn op reformatorische scholen geweest. Ik ben blij met de regels die ze hadden aangaande respect voor Gods Woord en omgangsvormen. De kledingvoorschriften heb ik geaccepteerd als iets dat de school belangrijk vond. Vroeger werd er naar school een uniform gedragen. Waar ik echter enorme moeite mee had en heb, is de betekenis die aan dit voorschrift wordt gegeven. Het is, zoals jij ongeveer schrijft, om zich daardoor van de ‘goddeloze en zedeloze wereld’ te onderscheiden. Het is echter uiterst misleidend te menen dat uiterlijk gedrag dat onderscheid toont. In de praktijk is het helaas vaak de maatstaf waarnaar dingen worden beoordeeld. Dat is het gevolg van de prediking van de kerk waaraan de school is gerelateerd. Die prediking gaat uit van de wet als leefregel voor de mens.
Deze leer wordt ook doorgetrokken in de politiek. Als de SGP aan de macht zou zijn, zouden bijvoorbeeld alle zwembaden op zondag gesloten worden, de koopzondagen afgeschaft enz. Ik zeg niet dat de zondag niet een speciale dag is, maar dat is hij voor het kind van God en niet voor de wereld. De wereld wordt nog niet geregeerd door de Heer Jezus, maar door de overste van de wereld. Het is onzinnig ongelovigen te verplichten zich te houden aan Gods geboden. Onze opdracht in de wereld is niet om de wereld aan Gods geboden te onderwerpen, maar te getuigen dat er redding van Gods oordeel is door belijdenis van zonden en geloof in het door Christus volbrachte werk aan het kruis. Dat werk was nodig omdat niemand de wet heeft kunnen houden. En Hij Die als Enige de wet volmaakt heeft gehouden en dus het leven in de ware zin had verdiend, is vrijwillig in de dood gegaan om hen die de dood verdienden vanwege hun overtreden van Gods geboden het leven te geven.
Het gevolg is dat wie in Hem gelooft, niet meer onder de wet, maar onder de genade staat (Rm 6:14). Leven in geloof staat haaks op leven volgens de wet. Die twee zijn niet met elkaar te combineren. Denken dat je als gelovige de wet kunt houden, is een miskenning van de bedoeling van de wet. Je vindt dit op duidelijke wijze in de brief aan de Galaten. Ik wil je aanraden na de brief aan de Romeinen die brief te gaan bestuderen. Mijn commentaar daarop kun je ook downloaden van de site van Heart Cry of van www.oudesporen.nl onder ‘publicaties Ger de Koning’.
Het beoordelen van het uiterlijk, waaronder de kledingvoorschriften, om daaraan iemands geestelijke toestand af te meten, is een uiterst kwalijke zaak. Ik zeg niet dat het uiterlijk onbelangrijk is. Overal waar de Schrift over het uiterlijk spreekt, zal elke toegewijde christen daar rekening mee willen houden. Daarbij is ook nog van belang het onderscheid te zien tussen wat God tot Israël heeft gezegd en wat Hij tot de gemeente zegt. Dat is een onderwerp apart, maar wel heel belangrijk voor het begrijpen van Gods wil. Het hele vraagstuk dat jij naar voren brengt, vloeit daaruit voort. Het gaat om een leven onder de wet of onder de genade.
Het is echt verkeerd om anderen op te leggen wat jij zelf in de Schrift hierover hebt gelezen en wat jij in je eigen leven wilt toepassen uit liefde voor de Heer Jezus. Zaken als kleding en de auto waarin je rijdt, zijn zaken tussen jou en de Heer. Die mag een ander niet voor jou uitmaken. Mensen die voor jou willen regelen hoe je eruit moet zien, hebben vaak helemaal geen geloof. Wetticisme wordt niet gekenmerkt door geloof in de Heer Jezus en kijken naar Hem en leren van Hem, maar kijken naar anderen om te zien of ze wel doen aan wat volgens hen de wet voorschrijft. Deze bemoeizucht wordt met allerlei vrome argumenten omgeven, maar het is geen werk van Gods Geest.
Om te beoordelen of zulke bemoeienissen naar de wil van de Heer zijn, kun je kijken wat de uitwerking is. Aan de vruchten ken je tenslotte de boom. Brengen dergelijke geboden hen die zich daaronder stellen of die ze aan anderen opleggen, dichter bij de Heer? Wordt er meer van Christus in hun leven zichtbaar? Openbaart de vrucht van de Geest (liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing, Gl 5:22) zich in dergelijke levens? Of zie je toch wel vaak een elkaar benijden en bijten en opeten (Gl 5:15)?
Het is een grote oneer voor God en het werk van Zijn Zoon om het uiterlijk tot norm van beoordeling te maken. Als jij in overleg met de Heer (en ook nog eens met instemming van je man) je vrij voelt om een broek te dragen, mag niemand zich tussen jou en de Heer plaatsen en jou je vrijheid betwisten of verbieden. Je bent geen aanstoot of ergernis voor anderen. Dat anderen zich daaraan ergeren, heeft te maken met hun verkeerde kijk op de vrijheid die er in Christus is. Zoals je zelf al aangaf, heeft dat niets met losbandigheid te maken. Inderdaad kunnen we de vrijheid misbruiken en het vlees of de eigen wil daardoor de ruimte geven. Dat moeten we ons steeds bewust blijven en dat geldt niet alleen voor wat je draagt, maar veel meer voor allerlei andere dingen die je zou willen. Het gaat om het motief.
Mensen die jou de vrijheid misgunnen die jij in Christus hebt, hebben vaak zelf een diep geestelijk probleem. Het is goed daar oog voor te hebben. Hun opmerkingen of soms zelfs beschuldigingen, mogen we met de zachtmoedigheid en liefde van de Heer Jezus beantwoorden. Misschien dat zij dan ook gaan zien wat Christus voor hen heeft gedaan en wat het betekent te leven in een levende relatie met Hem.
Ik wens je van harte Gods hulp toe in je leven met de Heer Jezus. Fijn dat je het wilt leven tot Zijn eer. Dat zegent Hij, zowel voor jezelf alsook voor anderen. Mocht er iets zijn wat niet duidelijk is, laat het gerust weten.
Hartelijke groet,
Beste meneer De Koning,
Dank u wel voor uw uitgebreide antwoord. Ik heb nu een moment tijd gevonden om te reageren, want het is me wel gedeeltelijk, maar nog niet helemaal duidelijk.
Wat ik eruit begrijp, is dat de ene christen nooit de andere christen iets op kan leggen, omdat hij daarmee andermans vrijheid in Christus beperkt. Dus iemand kan niet tegen u of mij zeggen: je mag geen ei eten of een broek dragen of vrolijk gekleed gaan want ik neem daar aanstoot aan. Dan zou je handelen op een manier waar in Kolossenzen 2 voor gewaarschuwd wordt, en daarmee probeer je een broeder onder de wet te brengen, terwijl hij onder de genade is.
In mijn situatie weet ik niet concreet iemand die geestelijk niet kan groeien door het dragen van een broek simpel omdat ik er nog nooit direct op aangesproken ben. Dus voel ik me vrij om het te blijven doen. Maar aan de andere kant betekent het bij ons in een zeer traditionele gemeente wel dat je soms opvalt (en misschien choqueert, zonder dat je het daarom doet) als je afwijkt van de rest. Hoewel ik daar soms zeer goede redenen voor kan hebben tussen mezelf en de Heer, weet ik ook dat het wel onrust, ergernis, roddel e.d. kan veroorzaken.
Ik ga bijvoorbeeld bewust niet stemmig gekleed aan het avondmaal, omdat mijn hart verheugd is dat ik mijn verlossing door het offer van de Heer mag gedenken, en ik het avondmaal niet zozeer als een begrafenismaal zie (wat bij sommige broeders/zusters wel het geval is).
Ik ben op bovenstaande wel aangesproken door een ouderling. Hij vond mij er te ‘leuk’ uitzien tijdens een avondmaalsdienst. Even letterlijk zwart-wit gezegd, had ik witte kleren aan en vond hij dat zwart gepast is bij het gedenken van de dood van de Heer. Ik heb toen uitgelegd waarom ik geen zwarte kleren aantrek, en hij bleef bij zijn visie. Hoewel we uiteindelijk wel vriendelijk uit elkaar zijn gegaan, ben ik me blijven kleden zoals ik altijd al deed.
(Als ik met een diep decolleté of minirok naar de kerk was gegaan en mijn broeder had mij aangesproken omdat mijn kleding een seksuele verleiding voor hem was geweest, had ik mijn kleding uiteraard aangepast. Ik wil een ander niet verleiden tot seksuele onreinheid. Maar van onzedigheid is absoluut geen sprake in deze situatie. Maar nu verleid ik hem misschien tot oordelen?)
Handel ik daarmee niet tegen Romeinen 14:19-21 (Rm 14:19-21)? En is de eventuele zonde van oordeel/ergernis dan voor mijn broeders verantwoordelijkheid? Voor welke situaties binnen mijn gemeente zouden deze verzen dan wel gelden? Weet u een dichtbij-huis voorbeeld? Ik vind het nog steeds lastig om de toepassing in mijn concrete leven dan wel te maken.
Misschien stel ik erg lastige vragen?
Met vriendelijke zustergroet,
Dag … ,
Ik kan me voorstellen dat het een moeilijke situatie voor je is. Het klopt dat je een andere christen nooit jouw wil kunt opleggen. Dat kun je wel met je eigen kinderen, en dat ook nog maar tot een bepaalde leeftijd.
Ook de kerk mag niet heersen. Als het toch gebeurt en je merkt dat jou de vrijheid in Christus wordt betwist, mag je je afvragen of dit 'kerk-zijn' naar Gods gedachten is. Zeker zijn er in de gemeente oudere gelovigen die zorg hebben voor anderen (1Th 5:12). Zij zien toe op het geestelijk welzijn van de gelovigen. Het kan zijn dat zij in de kleding iets opmerken wat mogelijk wijst op een afwijken van de Heer. Maar dat zit hem niet in de kleur van je kleding, maar in wat de Bijbel onzedig noemt. Je hebt dat zelf ook genoemd. Dat is het criterium.
Het uiterlijk is dus niet onbelangrijk, maar er wordt veel te veel naar gekeken en geoordeeld. Die geest is niet goed en daar kun je ook niet in meegaan, als je wilt groeien in een eigen relatie met de Heer. Je kunt je ook aanpassen, maar ik denk, als ik je goed aanvoel, dat je dan een gevangene wordt van het denken van mensen. Mensen mogen niet de norm van jouw omgang met de Heer zijn.
Hartelijke groeten en sterkte,
Goedemorgen,
Uw mails hebben me geholpen om mijn gedachten tot rust te brengen over dit onderwerp. God kent mijn motieven en als ik een broeder of zuster belemmer in zijn of haar geloof, zal God mij dat vast duidelijk maken. Hij weet dat ik dat geen struikelblok zou willen zijn.
…
Een hartelijke groet weer,