Inleiding
Dit hoofdstuk is de conclusie en tevens samenvatting van Spreuken 1-8 dat de inleiding op dit boek vormt. Zowel vrouw Wijsheid als vrouw Dwaasheid doet een laatste oproep. De twee vrouwen illustreren het onderwijs van de voorgaande acht hoofdstukken.
Ze richten zich beiden tot de onverstandigen (verzen 4,16), bij wie het aan wijsheid ontbreekt. Het zijn de naïevelingen, de lichtgelovigen. Zij hebben wijsheid nodig om te leven, maar ze worden heel gemakkelijk beïnvloed door dwaasheid. De beide vrouwen dingen om hun gunst. Ze doen dat ieder op een eigen manier met een daarbij passend resultaat. Ingaan op de uitnodiging van vrouw Wijsheid betekent ingaan in het leven. Ingaan op de uitnodiging van vrouw Dwaasheid betekent ingaan in het dodenrijk. Vrouw Wijsheid biedt het leven aan, zonder iets over plezier te zeggen. Vrouw Dwaasheid biedt plezier aan, zonder iets over de dood te zeggen.
Vrouw Wijsheid wordt voorgesteld als de Bouwster en Bewoonster van een prachtig huis Die Haar dienstmeisjes erop uitstuurt om gasten uit te nodigen. Vrouw Dwaasheid wordt voorgesteld als een ontuchtige vrouw die op een stoel bij de deur van haar huis zit en de voorbijgangers lokt om bij haar te komen. Beide vrouwen hebben een feest met een maaltijd georganiseerd.
1 - 6 De uitnodiging van de Wijsheid
1 De hoogste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd,
Haar zeven pilaren uitgehakt.
2 Zij heeft Haar vee geslacht, Haar wijn gemengd,
ook heeft Zij Haar tafel gereedgemaakt.
3 Zij heeft Haar dienstmeisjes uitgezonden:
Zij roept op de toppen van de hoogten van de stad.
4 Wie is er onverstandig? Laat hij hierheen afwijken.
[Wie] zonder verstand is, tegen hem zegt Zij:
5 Kom, eet van Mijn brood
en drink van de wijn [die] Ik gemengd heb.
6 Verlaat de onverstandige dingen en leef,
en begeef u op de weg van het inzicht.
De Wijsheid, Die hier voor de laatste keer in deze inleidende hoofdstukken optreedt, wordt hier “de hoogste Wijsheid” genoemd (vers 1). Dat betekent dat in Haar een volheid van wijsheid is, alle wijsheden zijn in Haar. Opnieuw zien we hierin een duidelijk beeld van Christus “in Wie al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen zijn” (Ko 2:3).
Van Haar wordt gezegd dat Zij “Haar huis gebouwd” heeft. Het gaat om iets nieuws, dat door Haar is gemaakt en dat beschikbaar is voor allen die op Haar uitnodiging ingaan. Het is Haar huis. Dat heeft Ze niet alleen voor Zichzelf gebouwd, maar daarin wil Ze anderen ontvangen en zich thuis laten voelen. Haar huis vormt een enorm contrast met het huis van de hoer. De hoer bouwt haar huis niet, maar breekt het af.
De Wijsheid heeft ook “Haar zeven pilaren uitgehakt” om daarop Haar huis te laten rusten. Het getal zeven spreekt van volkomenheid, zonder gebrek, en volmaaktheid, zonder gemis. Het gebouw is op een volmaakte grondslag gevestigd, waardoor het onwankelbaar vaststaat.
Jakobus noemt zeven kenmerken van “de wijsheid die van boven is” (Jk 3:17), die we kunnen toepassen op de zeven pilaren. Het zijn kenmerken die volmaakt in de Heer Jezus te zien zijn.
1. Het eerste kenmerk van de wijsheid is dat zij “rein” is. Jakobus benadrukt het belang daarvan door van de reinheid te zeggen dat zij “de eerste plaats” inneemt. De volgende kenmerken vloeien daaruit voort. Reinheid is een eerste vereiste omdat het gaat om Christus Die rein is.
2. De wijsheid is “vervolgens vreedzaam”. Christus is de grote Vredestichter. Wie Hem aanneemt en wijs wordt, zal ook een vredestichter zijn. De Heer Jezus spreekt in de bergrede ook eerst over reinheid en daarna over vrede (Mt 5:8-9).
3. Een volgende pilaar van het huis van vrouw Wijsheid heet “inschikkelijk”. Het is een huis waarin niemand voor zijn eigen rechten opkomt. Hoe inschikkelijk was Christus.
4. Wie wijs is, is ook “gezeglijk”. Christus liet Zich in alles door Zijn Vader gezeggen, dat wil zeggen dat Hij Zich volkomen voegde naar de wil van Zijn Vader. Dat zal ook bij ieder zo zijn die de uitnodiging van de Wijsheid aanneemt.
5. In Zijn verhouding tot anderen was Christus “vol barmhartigheid en goede vruchten”. Hij was en is bewogen met anderen die in ellende zijn en is voor hen tot zegen. Ieder die wijs is, zal dat ook zijn.
6. Christus was en is in Zijn omgang met anderen “onpartijdig”. Hij trekt niemand voor en sluit niemand buiten. Er is bij Hem geen aanzien des persoons, zoals dat ook niet aanwezig is bij hen die wijs zijn.
7. Ten slotte was en is Hij “ongeveinsd”. Er is geen huichelarij bij Hem. Hij doet Zich niet anders voor dan Hij is, maar is Wie Hij zegt te zijn. Dat geldt ook voor ieder die wijs is.
De Wijsheid heeft niet alleen het huis en de pilaren klaargemaakt. Ze heeft ook in dat huis Zelf alles klaargemaakt om de genodigden te ontvangen en te eten te geven (vers 2). Het menu bestaat uit vlees en wijn, uit eten en drinken, van de beste soort.
Dat “Zij … Haar vee geslacht” heeft, laat zien dat Zij Haar eigen vee gebruikt. Hierin kunnen we een verwijzing zien naar Christus Die Zichzelf in de dood heeft gegeven als een voorziening voor zondaars. Alleen op grond van Zijn dood kunnen zij tot het feestmaal komen. Het is om zo te zeggen geen vegetarisch banket, maar een banket waarvoor bloed is vergoten en waar vlees wordt gegeten.
In beeld, ofwel wat de geestelijke betekenis betreft, gaat het om het eten van het vlees van de Zoon des mensen en het drinken van Zijn bloed. Door het eten ervan krijgt iemand eeuwig leven, maar dat moet gevolgd worden door het voortdurend eten ervan (Jh 6:53-56). Omdat er, gezien de uitnodiging van vrouw Wijsheid, door anderen van dit vlees gegeten mag worden, kunnen we denken aan Christus als het dank- of vredeoffer. Het dank- of vredeoffer stelt Christus voor in Zijn werk aan het kruis op grond waarvan gemeenschap met Hem, met God en met elkaar mogelijk is (vgl. 1Ko 5:7-8).
Dit banket, waar gemeenschap wordt beleefd, geeft behalve leven ook vreugde. Die vreugde zien we in de wijn die Zij heeft gemengd. Wijn is een beeld van vreugde (Ri 9:13; Ps 104:15). Ook met de wijn heeft Zij Zich beziggehouden. Ze heeft die met water of met kruiden gemengd, zodat die van de beste kwaliteit is. De wijn spreekt van volkomen blijdschap die wordt genoten als er gemeenschap is met de Vader en de Zoon en met elkaar (1Jh 1:1-4).
Vervolgens zien we dat Zij “ook” Haar tafel heeft gereedgemaakt. Het woord “ook” wijst op een extra werkzaamheid. Een “tafel” spreekt van gemeenschap, van iets gemeenschappelijk bezitten en dat delen. Dat er over “Haar tafel” wordt gesproken, wil zeggen dat het Haar er niet alleen om gaat de gasten van eten en drinken te voorzien, maar dat zij ook samen met hen eet en drinkt. “Haar tafel” spreekt van gemeenschap met Haar, van het delen in wat Haar deel is.
Als de Wijsheid alles heeft klaargemaakt om de gasten te ontvangen, zendt Ze “Haar dienstmeisjes” uit (vers 3). Door hen roept Zij “op de toppen van de hoogten van de stad”. De dienstmeisjes vertolken Haar stem. Ze doet er alles aan om iedereen met Haar uitnodiging te bereiken. Iedereen kan Haar horen, want Ze “roept”. Iedereen kan Haar zien, want ze neemt een hoge plaats in de stad in. Zo zendt Christus Zijn dienaren uit met Zijn uitnodiging om tot Zijn feestmaaltijd te komen.
En wie nodigt Zij uit? Ieder die onverstandig is en dat ook erkent, want aan hem wordt gevraagd om naar Haar af te wijken (vers 4). Wat Zij maakt, Haar huis, is ruim en heeft een onwankelbare grondslag (vers 1). Wat Zij aanbiedt, Haar maaltijd, is vorstelijk (vers 2). Wie Zij uitnodigt, passen daar niet bij. Ze zijn het tegenovergestelde van vorstelijk, want ze komen van de straat en missen elke kwalificatie om daar aanwezig te zijn. De Heer Jezus gebruikt in een gelijkenis hetzelfde beeld (vgl. Lk 14:21-23).
Er moet dan ook iets gebeuren, voordat iemand de uitnodiging aanneemt. De roep om te komen houdt namelijk ook een oproep tot bekering in. Dat klinkt door in de woorden “laat hij hierheen afwijken”. Wat de Wijsheid aanbiedt, kan alleen worden genoten als het pad van de zonde wordt verlaten. Wie inziet dat hij “zonder verstand is”, zal afwijken van zijn onverstandige weg, hij zal die weg verlaten, zich bekeren, en tot de Wijsheid komen.
Ze nodigt uit, niet om alleen maar te komen kijken, maar om van Haar brood te komen eten en te komen drinken van de wijn die Zij heeft gemengd (vers 5). Hoeveel mensen blijven op een afstand staan kijken naar wat Christus aanbiedt, zonder daadwerkelijk het eeuwige leven aan te nemen dat Hij aanbiedt.
Sommigen denken dat het te gemakkelijk is. Je kunt het niet zomaar aannemen. Zij menen dat er eerst wat door hen gedaan moet worden. Anderen willen eerst nog van het leven genieten. Zij menen dat ze zelf wel kunnen bepalen wanneer ze zullen komen. Maar het is een uitnodiging zonder voorwaarden en tevens een uitnodiging die onvoorwaardelijk moet worden aangenomen. Het enige wat de genodigden moeten doen, is komen en dat direct doen (vgl. Js 55:1).
Elk excuus om de uitnodiging niet aan te nemen (vgl. Lk 14:18-20) valt onder de “onverstandige dingen” die moeten worden verlaten. Wie die verlaat, gaat leven. Zolang er geen bekering heeft plaatsgevonden, bevindt iemand zich in de dood. Maar wie luistert naar de stem van de Wijsheid, dat is de stem van de Zoon van God, zal uit de dood overgaan in het leven (Jh 5:24). Dit is het leven in de ware en volle zin ervan dat wordt aangeboden bij bekering.
Wie zich bekeert en leeft, begeeft zich “op de weg van het inzicht”, dat is de weg waarop men inzicht toont, een handel en wandel die door inzicht worden bepaald. Het is de weg waarop de gelovige de gemeenschap met God en de Zijnen zoekt. Op die weg wordt de Schrift gelezen en geraadpleegd en wordt Gods leiding in het gebed gevraagd. Ook wordt de raad of vermaning van medegelovigen gewaardeerd. Deze dingen getuigen van inzicht.
Christus, de Wijsheid van God, is niet meer op aarde. Hij is de verhoogde Wijsheid geworden, verheerlijkt aan de rechterhand van God. Gods Wijsheid wordt nu zichtbaar, komt tot uiting, in de bouw van een geestelijk huis, de gemeente. Dit huis bestaat uit de vele zonen die Christus tot heerlijkheid leidt. Zij kennen God en de verborgenheden, waardoor zij hun leven in het licht van de eeuwigheid kunnen leven.
7 - 12 De spotter en de wijze
7 Wie een spotter bestraft, laadt schande op zich,
en wie een goddeloze terechtwijst, [draagt] zijn schandvlek.
8 Wijs een spotter niet terecht, anders zal hij u haten.
Wijs een wijze terecht, en hij zal u liefhebben.
9 Geef [onderricht] aan een wijze, en hij zal nog wijzer worden,
onderwijs een rechtvaardige, en hij zal inzicht vermeerderen.
10 Het beginsel van wijsheid is de vreze des HEEREN
en de kennis van de heiligen is inzicht.
11 Want door Mij zullen uw dagen talrijk worden,
en zullen jaren van leven u worden toegevoegd.
12 Als u wijs bent, bent u wijs ten bate van uzelf.
Bent u een spotter, [dan] moet u dat alleen dragen.
De verzen 7-12 vormen een overgangsgedeelte dat het vorige gedeelte (verzen 1-6) met het volgende (verzen 13-18) verbindt. We horen hier nog de Wijsheid spreken, Die de belangrijkste dingen van Haar onderwijs samenvat. We kunnen deze woorden zien als gesproken tot de onverstandige. Hij moet zich niet met een spotter inlaten, ook niet om hem te bestraffen. Als hij hem wil bestraffen, zal hij namelijk “schande op zich laden”. Met een spotter in debat gaan betekent dat je wordt overladen met vuiligheid.
Een spotter is in wezen “een goddeloze” (vers 7). Het is iemand die moedwillig zondigt en voor geen rede vatbaar is (2Pt 3:3-5). Het is gevaarlijk iemand die moedwillig God tart terecht te wijzen. Zo iemand volgt zijn eigen lusten en gaat doelbewust tegen alle geboden van God in. Het is parels voor de varkens gooien als we hem het moois van het evangelie voorhouden. De kans is groot dat hij zich zal omkeren om zijn vermaner te verslinden (Mt 7:6).
Wat in dit gedeelte staat, is een indringende voorstelling van de twee soorten mensen die we in dit boek zijn tegengekomen: de spotter en de wijze. De “spotter” is de persoon die leeft met verachting voor wijs en gezond onderwijs. Zijn spotternij zit zo diep, dat hij het ook niet kan verdragen dat anderen daar wel naar luisteren. Dat uit hij door daarover cynische opmerkingen te maken.
De Wijsheid adviseert dringend de spotter niet terecht te wijzen, want je bewerkt er alleen maar mee dat hij je gaat haten (vers 8a). De spotter is onverbeterlijk. Daarom waarschuwt de Wijsheid dat ieder die probeert een spotter te corrigeren, om problemen vraagt. Ruzie maken en beledigingen uiten zitten deze cynische rustverstoorders in het bloed. Het enige antwoord dat de spotter geeft, is haat. Wie probeert de spotter te corrigeren, wordt door hem met afkeer verworpen.
Het komt erop neer dat er een situatie kan zijn dat wie wijs is, nog wijzer moet worden, en dat wie een spotter is, nog meer moet spotten (vgl. Op 22:11). De Wijsheid maakt duidelijk dat het karakter van ieder mens zich verder zal ontwikkelen in de richting die hij heeft gekozen. De Wijsheid stelt voor een keus met eeuwige consequenties.
Tegenover de reactie van de spotter op een bestraffing staat de reactie van de wijze op een bestraffing (vers 8b). De wijze zal degene liefhebben die hem terechtwijst. Hij bewijst dat hij een wijze is door naar een vermaning te luisteren. En dat niet alleen. Hij zal de vermaner liefhebben. Vermaning die wordt aangenomen, bewerkt liefde, het tegenovergestelde van de haat die bij de spotter opkomt als hij wordt vermaand.
Het laat zien dat iemand niet hoog van zichzelf denkt en bereid is om verder onderwijs te ontvangen. Hij is behalve een wijze, ook een rechtvaardige (vers 9). Zo iemand wil meer inzicht krijgen in Wie God is en in wie hij zelf is. Dat inzicht geeft het leven zijn ware rijkdom en betekenis. Het wordt dan met steeds meer voldoening geleefd, omdat steeds meer wordt beantwoord aan Gods bedoeling ermee.
Ware wijsheid vindt haar oorsprong in “de vreze des HEEREN” (vers 10). Zonder vrees, in de zin van eerbied, voor God kan er geen sprake van wijsheid zijn. Niemand is wijs zolang hij God niet vreest. Vrezen betekent bang zijn voor zichzelf om God oneer aan te doen. Het is niet de vrees van een slaaf voor een meester, maar van iemand die God liefheeft. Het eerste bewijs van wijsheid, het begin ervan, is God vrezen.
Wie wijs is vanuit de vreze des HEEREN, is niet bang voor Hem, maar wil juist dicht bij Hem zijn om Hem beter te leren kennen. Door ”de kennis van de Heiligen” – met Wie God als de drie-enige God wordt bedoeld en niet de Godvrezenden – krijgt de wijze inzicht in het leven, hoe het geleefd moet worden.
Wie luistert naar de roepstem van de Wijsheid en het begin daarvan, de vrees voor God, omarmt, krijgt daarvoor een prachtige beloning. Die beloning wordt als een extra argument aangevoerd om de uitnodiging van de Wijsheid te aanvaarden. De Wijsheid stelt talrijke dagen en toevoeging van jaren ofwel het eeuwige leven in het vooruitzicht (vers 11). Het gaat hier, zoals steeds, over het leven van de ziel en niet over het lichamelijk leven. “Maar wie de wil van God doet”, dat wil zeggen wie naar de Wijsheid luistert, “blijft tot in eeuwigheid” (1Jh 2:17).
In vers 12 volgt de conclusie met een overeenkomst en een tegenstelling. Zowel wie wijs is als wie een spotter is, krijgt met de gevolgen te maken van wie hij is. Wie wijs is, zal daar zelf het voordeel van hebben, terwijl wie een spotter is daarvan zelf de gevolgen moet dragen. Wie wijs is en zich door wijsheid in zijn leven laat leiden, wordt daarvoor door de wijsheid beloond. De wijsheid draagt de beloning in zichzelf. De spotter, hij die met de wijsheid spot, verwondt alleen zichzelf en zal uiteindelijk in de eeuwige pijn zijn.
“Ieder” – zowel wie wijs is als wie een spotter is – “zal zijn eigen pak dragen” (Gl 6:5), wil zeggen dat ieder verantwoordelijk gesteld wordt voor alles wat hij heeft gedaan. De wijze zaait voor de Geest en de spotter zaait voor zijn eigen vlees. De resultaten zijn daarmee in overeenstemming (Gl 6:7-8).
Wijsheid en spot geven God geen voordeel of nadeel (vgl. Jb 22:2-3). God vindt geen gemis in Zichzelf. Hij is de alleen gelukkige God. Wijsheid en spot hebben vaak wel gevolgen voor anderen, maar ook dat is hier niet aan de orde. Hier gaat het om wat het uiteindelijke deel van de wijze en de spotter persoonlijk zal zijn, de resultaten van hun persoonlijke keus. Voor wie de overeenkomst en het verschil ziet, zal de juiste keus niet moeilijk zijn.
13 - 18 De uitnodiging van vrouw Dwaasheid
13 Vrouwe Dwaasheid is onrustig,
louter onverstand: zij heeft nergens weet van.
14 Zij zit bij de deur van haar huis,
op een troon, [op] de hoogten van de stad
15 om naar de voorbijgangers op de weg,
die rechtdoor willen gaan, te roepen:
16 Wie [ook maar] onverstandig is, laat hij [van zijn weg] hiernaartoe afwijken.
[Wie] zonder verstand is, tegen hem zegt zij:
17 Gestolen water is zoet,
en in het geheim [genuttigd] brood is aangenaam.
18 Maar men weet niet dat daar gestorvenen liggen,
haar genodigden liggen in de diepten van het graf.
“Vrouwe Dwaasheid” is de vreemde vrouw, de hoer (vers 13). We hebben haar al eerder gehoord en gezien (Sp 2:16; 5:3; 7:5). Ze “is onrustig”. Haar leven is een en al ongedurigheid. Ze heeft geen stabiliteit en kan die daarom ook niet bieden, dit in tegenstelling tot vrouw Wijsheid. Het ontbreekt haar aan het geringste beetje verstand, ze is “louter onverstand” en daarom extreem dwaas. “Zij heeft nergens weet van”, dat wil zeggen dat ze geen enkele kennis van het goede heeft. God is de grote Afwezige in haar leven.
Al dit gemis aan rust, verstand en kennis maakt haar niet beschaamd. Het interesseert haar in het geheel niet wat anderen van haar denken, wat voor kwaad ze aanricht in families, lichamen en zielen van anderen en waarvan ze zichzelf berooft en wat ze uiteindelijk over zichzelf brengt. Wie op haar uitnodiging ingaat, is natuurlijk niet minder schuldig, maar hier gaat het initiatief van haar uit. Aan haar schaamteloze houding en gedrag wordt ook in onze dagen op steeds schaamtelozer manier uiting gegeven. De aanplakbiljetten langs de wegen en de advertenties in allerlei media zijn de schaamte allang voorbij.
Het contrast met vrouw Wijsheid is enorm. Vrouw Wijsheid heeft een prachtig huis gebouwd en daarvoor zeven pilaren uitgehakt (vers 1). Ze heeft er hard voor gewerkt. Vervolgens heeft Ze een maaltijd klaargemaakt en de tafel gedekt (vers 2). Vrouw Dwaasheid heeft niets gedaan. Ze bouwt niet, maar breekt af. Ze heeft geen huis klaargemaakt en ook geen maaltijd bereid.
Vrouw Dwaasheid zit “bij de deur van haar huis” en wel “op een troon” (vers 14). Schaamte kent ze niet en ook een minderwaardigheidsgevoel is haar vreemd. Dat ze op een troon zit, betekent dat ze zich een koningin voelt. Ze waant zich daardoor “[op] de hoogten van de stad”. Zoals ze zich voelt, zo gedraagt ze zich ook. Ze wil gezag uitstralen, alsof het een voorrecht is met haar in contact te komen.
Het doet denken aan “het grote Babylon, de moeder van de hoeren” (Op 17:5), die van zichzelf in haar hart zegt: “Ik zit als koningin” (Op 18:7). Het is een symbolische weergave van de roomse kerk, die in Rome zetelt en gebouwd is op zeven heuvels (Op 17:9). Dit verdorven systeem heeft in geestelijke zin hoererij gepleegd met de koningen van de aarde en zich als een van hen opgesteld.
Ze is nadrukkelijk aanwezig in het straatbeeld (vers 14) en ze nodigt iedere voorbijganger uit (vers 15). Ze is op verschillende terreinen een imitatie van de Wijsheid, zoals bij het roepen vanaf de hoogten van de stad, de uitnodiging en de maaltijd. Vrouw Dwaasheid bezit ogenschijnlijk Godsvrucht, maar de kracht ervan verloochent zij (2Tm 3:5). Ze is bedorven van denken en verwerpelijk wat het geloof betreft (2Tm 3:8). In haar zien we de duivel als een meester-imitator aan het werk.
De duivel is ook een uitstekende reclamemaker. We zien dat in de reclamefolders en promotiefilmpjes, waarin altijd wordt ingespeeld op de behoeften van de mens. Hij weet heel goed waar de behoeften van de mens liggen. Hij kent de behoeften van de mens aan eten en drinken en seksualiteit. Dat zijn in zichzelf geen zondige behoeften, want ze zijn door God in de mens gelegd. Het zijn echt menselijke behoeften. Het worden pas zondige behoeften als de mens erin gaat voorzien zonder God te vragen en ingaat op de aanbiedingen die de duivel doet.
Vrouw Dwaasheid richt zich als spreekbuis van de duivel tot iedereen, niet alleen tot hen die er doelbewust op uit zijn om te zondigen. Zij roept tot hen “die rechtdoor willen gaan”, die niet willen afwijken, maar het goede pad willen lopen in gehoorzaamheid aan wat hen is geleerd uit Gods Woord. Zij stelt het goede pad echter als saai voor. Heel listig laat ze zien dat afwijking van de gebruikelijke weg de nodige variatie geeft, waardoor het leven schijnbaar spannend en uitdagend wordt.
Ze doet de Wijsheid ook na door zich speciaal te richten tot wie “onverstandig” is (vers 16; vgl. vers 4). Laat die maar een keer van zijn weg afwijken en naar haar toe komen. Tussen al die voorbijgangers loopt beslist ook wel iemand die “zonder verstand is”. Voor hem heeft ze een heel aantrekkelijke uitnodiging.
Ze biedt onomwonden “gestolen water” aan (vers 17), waarmee ze de voorbijgangers oproept tot ongeoorloofde seksuele omgang met haar. Ze speelt hiermee in op de hartstocht als dorst (vgl. Sp 5:15). Deze wijze van dorstlessen is inderdaad stelen, want het is het stelen van de intimiteit van iemand die daar alleen recht op heeft. Zij stelt het als “zoet” voor. De satan stelt de zonde altijd ‘zoet’ voor, terwijl de nasmaak ervan o zo bitter is.
Bij het gestolen water hoort ook “in het geheim [genuttigd] brood”, dat is ‘brood van verborgenheden’, ‘brood van verborgen plaatsen’ (vgl. Dt 13:6). Het genieten van dit brood kan het daglicht niet verdragen. Zij stelt het als “aangenaam” voor, terwijl de nasmaak ervan heel vies is.
Door het water en het brood op deze wijze aan te bieden doet ze een beroep op de neiging die in ieder mens schuilgaat en dat is de neiging om iets te doen wat onwettig is, wat tegen de regels van God ingaat. Maar wat zij aanbiedt, kan met recht ‘een gevangenismaaltijd’ worden genoemd, zoals het spreekwoord zegt dat iemand in de gevangenis ‘op water en brood zit’. Wie dit water drinkt en dit brood eet, wordt een gevangene van haar.
De afloop is nog veel erger dan een gevangenis. Wie haar huis binnengaat, ontmoet daar een gezelschap van “gestorvenen” (vers 18). Al zijn voorgangers die op haar uitnodiging zijn ingegaan, “liggen in de diepten van het graf” (Sp 2:18; 7:27). Het huis van vrouw Dwaasheid blijkt ‘het keelgat naar de hel’ te zijn. Allen die op aarde van haar water drinken en van haar brood eten, zullen dat tot in eeuwigheid verteren in de hel. Deze confrontatie met de dood moedigt de keus voor het leven aan.
Vrouw Wijsheid en vrouw Dwaasheid illustreren twee wegen met elk een eigen einde. De Heer Jezus noemt deze wegen de brede weg en de smalle weg (Mt 7:13-14). Hij roept op de brede weg te vermijden en het rechte en smalle pad van een rechtvaardig en wijs leven te volgen. De brede weg leidt naar het verderf, de smalle weg leidt naar het leven. Bijna alle volgende verzen in dit boek stellen deze twee wegen voor: de weg van en naar het leven en de weg van en naar de dood.