1 - 3 De oprechte arme en de dwaas zonder kennis
1 Beter een arme die in zijn oprechtheid [zijn weg] gaat,
dan iemand die verkeerd van lippen en bovendien een dwaas is.
2 Ja, bezieling zonder kennis is niet goed,
en wie haastig is met de voeten, zondigt.
3 De dwaasheid van een mens verdraait zijn weg,
en [dan] is zijn hart [nog] woedend op de HEERE [ook]!
De tegenstelling in vers 1 is die tussen “een arme … in zijn oprechtheid” en “iemand die verkeerd van lippen en bovendien een dwaas is”. Vanwege de tegenstelling met de arme kunnen we bij de dwaas denken aan iemand die rijk is. De arme is niet onder de straf van God omdat hij arm is en de rijke is niet onder de zegen van God omdat hij rijk is. Hier is het aanzien misleidend. Rijkdom zelf wordt niet veroordeeld. Waar het om gaat, is waar we het vandaan hebben en wat we ermee doen.
Het contrast betreft innerlijke waarde en uiterlijke schijn. Hij die alles schijnt te hebben, is de dwaas, terwijl hij die alles tegen lijkt te hebben, oprecht is en daardoor beter af is dan de rijke dwaas. Persoonlijke integriteit, zelfs met armoede, is veel beter dan dwaze verkeerdheid.
Het hangt allemaal af van de relatie met God. De arme die in oprechtheid zijn weg gaat, kan die weg gaan omdat hij zijn weg met God gaat. Daarom is hij in werkelijkheid rijk. De verkeerde van lippen spreekt dingen die aantonen dat hij geen relatie met God heeft. Daarbij komt ook nog dat hij een dwaas is, wat wil zeggen dat hij ook helemaal geen relatie met God wil. De weg die hij zonder God gaat, loopt uit op de dood.
Het woord “ja” waarmee vers 2 begint, geeft aan dat vers 2 met vers 1 verbonden is. Hij die bezield is “zonder kennis” te hebben, is de dwaas van vers 1. Onverstandige en onnadenkende ijver leidt tot mislukking. “Bezieling” is zoiets als gretige ijver. Dat komt tot uiting bij iemand die “haastig is met de voeten”, die overhaast een weg gaat om een begeerte te vervullen. Het kenmerkt de man die snel resultaat en zoveel mogelijk winst wil boeken. Mensen die spontaan ergens op af gaan, slaan de verkeerde weg in en missen het doel (het woord ‘zondigen’ betekent letterlijk ‘het doel missen’). Saul was zo iemand (1Sm 13:11-14). Er kan zelfs ijver voor God zijn, maar toch zonder verstand (Rm 10:1-4).
Deze spreuk herinnert ons eraan dat we de tijd en de richting voor de actie moeten weten, want anders zal de ijverige inspanning een vergeefse en zelfs verkeerde activiteit zijn. “Bezieling zonder kennis” brengt de voeten in beweging op een weg van zonde. Bezieling is goed als het om het goede gaat (Gl 4:18), maar daarvoor is de kennis van God en Zijn wil nodig. Daarom zal onze ijver moeten voortkomen uit gemeenschap met God, waardoor we Zijn wil kennen. Dan zullen we in rust en tegelijk met voortvarendheid onze weg gaan. Het resultaat hiervan is dat het doel niet wordt gemist, maar wordt bereikt en dat God wordt verheerlijkt.
Bezieling zonder kennis of verstand is iets wat vooral jongeren kenmerkt die zich niet met Gods Woord bezighouden. Zij missen daardoor het nodige onderscheidingsvermogen om de waarde te kennen van dat waaraan ze zich overgeven. Alleen door studie van Gods Woord krijgen zij – en dat geldt uiteraard ook voor ouderen – dat onderscheidingsvermogen. Er is geen enkel excuus om zonder kennis te zijn. We hebben het hele Woord van God tot onze beschikking. Het is de enig betrouwbare, onveranderlijke bron van kennis en toegankelijk voor iedereen die wil leren.
Een dwaas, die zonder kennis is (vers 2), verdraait zijn eigen weg waardoor zijn leven een puinhoop is geworden (vers 3). En dan geeft hij God daarvan nog de schuld ook. Door zijn eigen dwaasheid heeft hij zijn weg verdraaid, hij heeft er een wending aan gegeven waardoor hij in de verkeerde richting is gaan lopen. Het is een weg van God af. Voor de ellende die hij op die weg ontmoet, stelt hij God aansprakelijk. Hij is zelfs woedend op Hem, dat Hij hem dat heeft laten overkomen.
Deze opstelling kenmerkt de mens sinds de zondeval. Toen Adam zijn weg verdraaid had en gezondigd had, gaf hij God de schuld. Het lag aan de vrouw die God hem had gegeven dat het fout was gegaan (Gn 3:12). We horen en zien dit vandaag de dag in allerlei variaties terugkomen in al die situaties waar mensen niet op hun verantwoordelijkheid willen worden aangesproken. Altijd is het de schuld van een ander.
De mens wil God niet de controle over zijn leven geven. Als hij goede beslissingen neemt die goed uitpakken, prijst hij zichzelf. Als hij slechte beslissingen neemt met een slecht resultaat, krijgt God de schuld (vgl. Ez 18:25). De hand in eigen boezem steken is er niet bij. God wordt niet gedankt dat Hij in Zijn goedheid zon en regen en vruchtbare tijden geeft (Mt 5:45; Hd 14:17). Maar als Hij vreselijke plagen over de wereld laat komen die de mens over zichzelf heeft afgeroepen, lasteren de mensen de God van de hemel, zonder dat ze zich bekeren van hun boze werken (Op 16:9-11,21).
4 Bezit en vrienden
4 Bezit voegt veel vrienden toe,
maar een arme wordt van zijn vriend gescheiden.
Dit vers is weer een waarneming zonder er een conclusie aan te verbinden. Die conclusie wordt aan de lezer overgelaten. Het gaat over de onbetrouwbaarheid van een vriendschap die is gebaseerd op bezit. Net als liefde verdient vriendschap niet die benaming als het alleen gaat om het eventuele voordeel dat liefde of vriendschap kan opleveren. Als we zelf geld liefhebben, oogst dat bij anderen niets anders dan liefde voor het geld dat wij hebben. Mensen lopen de rijken achterna in de hoop iets te krijgen.
Maar als de rijke arm is geworden, verdwijnen zijn vrienden. Ze laten hem in de steek, want er is niets meer bij hem te halen. Er vindt zelfs een scheiding plaats, want stel je voor dat de arme iets van jou zou vragen. Je kunt er daarom maar beter ruim afstand van nemen. Maar de arme die de Heer Jezus kent, mag weten dat hij nooit van Hem kan en zal worden gescheiden (Rm 8:38-39; vgl. Ps 40:18a).
5 Een valse getuige en wie leugens blaast
5 Een valse getuige wordt niet voor onschuldig gehouden,
en wie leugens blaast, zal niet ontkomen.
“Een valse getuige” zal worden gestraft (Dt 19:16-21); dat staat als een paal boven water. Hetzelfde geldt voor “wie leugens blaast”. Een valse getuige spreekt leugen in het openbaar. Leugens blazen doet meer denken aan het vertellen van leugens in de algemene conversatie in de privésfeer. Een valse getuige en wie leugens blaast staan op hetzelfde niveau en ontvangen eenzelfde oordeel.
Het gezegde is algemeen, want soms wordt een meineed niet gestraft, omdat hij niet wordt ontdekt, of omdat de rechters corrupt zijn. We moeten dit vers dan ook zien in het licht van God. Hij houdt niet voor onschuldig en zal geen enkele schuldige laten ontkomen.
6 - 7 Rijkdom trekt aan, armoede stoot af
6 Velen trachten het gezicht van aanzienlijken gunstig te stemmen,
en iedereen is een vriend van wie vrijgevig is.
7 Alle broers van een arme haten hem,
hoeveel te meer blijven zijn vrienden ver van hem!
Achtervolgt hij hen met woorden, dan zijn zij er niet.
Mensen zoeken de vriendschap van invloedrijke mensen om er voordeel uit te halen (vers 6). Daarvoor proberen ze bij hen in de gunst te komen (vgl. Jd 1:16). “Het gezicht … gunstig te stemmen” is letterlijk ‘het gezicht strelen’ ofwel ‘het gezicht zacht maken’ (Ps 45:13). De aanzienlijken worden gewaardeerd vanwege hun bezit, niet vanwege hun kwaliteiten.
Ook iemand die vrijgevig is, mag zich verzekerd weten van talloze vrienden. De vrijgevigheid hoeft hier geen negatieve betekenis te hebben. Wie vrijgevig is, trekt mensen aan. Iedereen wil bij zijn vrienden horen. Het laat zien dat de mens een egoïst is, iemand die alleen maar op eigen voordeel uit is. Als er iets te halen is waardoor zijn leven wat gemakkelijker verloopt, is hij er als de kippen bij. Zo werkt het ook in het bedrijfsleven en in de politiek.
Dat hij alleen wil wat zijn leven aangenamer maakt, blijkt uit zijn afwijzing van God als de grote Gever. God heeft Zijn Zoon gegeven als een vrije gift van Zijn genade. Maar die Gave wil de mens niet, want dat betekent dat hij zichzelf als egoïst moet veroordelen. Het maakt een einde aan het leven voor zichzelf.
Mensen mijden hen die arm zijn (vers 7). De gedachte van “haten”, in de zin van ‘verwerpen’, geeft aan dat familieleden en oppervlakkige vrienden de arme man zullen verlaten omdat hij niets meer voor hen kan betekenen. We zien dit ook bij de Heer Jezus. Zijn aardse familie, de Joden, heeft Hem gehaat.
Als je geluk op is, mijdt zelfs je familie je. Je vrienden wensen dat je omkomt. Je kunt roepen wat je wilt, maar ze luisteren niet. Als ze je zien komen, kijken ze de andere kant op en doen ze of ze je niet zien, want het is ‘uit het oog, uit het hart’.
8 Zijn leven liefhebben en het goede vinden
8 Wie verstand verwerft, heeft zijn leven lief,
wie inzicht bewaart, vindt het goede.
“Wie verstand verwerft”, is iemand die daarvoor moeite heeft gedaan, zich ervoor heeft ingezet. Hij bewijst daardoor dat hij zijn leven liefheeft. Het wil zeggen dat hij Gods wil voor zijn leven wil leren kennen. Daarmee bewijst hij zichzelf een grote weldaad. Wie verstand verwerft, komt zover dat hij zijn leven niet liefheeft tot de dood (Op 12:11). Zijn leven liefhebben slaat namelijk niet op het aardse leven, maar op het leven dat hij van God heeft gekregen om voor Hem te leven.
Daarbij blijft het niet. Na het verwerven komt het bewaren van wat verworven is. Dat bewijst inzicht in wat werkelijk belangrijk is. Het resultaat is dat hij “het goede” vindt. Het goede is het goede leven, het leven met en voor Christus. Het goede is de kennis van Gods wil voor zijn leven en dat is dat het gelijkvormig zal worden aan Christus, dat Hij in zijn leven zichtbaar wordt. Daarin komen verstand en inzicht tot hun recht.
9 Nog eens: een valse getuige en wie leugens blaast
9 Een valse getuige wordt niet voor onschuldig gehouden,
wie leugens blaast, zal omkomen.
Deze spreuk is bijna woordelijk gelijk aan vers 5. Vers 5 klinkt nog min of meer als een waarschuwing, “hij zal niet ontkomen”, maar hier wordt duidelijk verklaard dat hij “zal omkomen”. De overtreding van het negende gebod stelt zijn schuld en Gods oordeel vast. Een valse getuige zijn en leugens blazen druisen in tegen alles wat God is. Hij is “rechtvaardig en waarachtig”, “de trouwe en waarachtige Getuige”, de “God, Die niet kan liegen” (Dt 32:4; Op 3:14; Tt 1:2).
10 Wat niet gepast is
10 Weelde past niet bij een dwaas,
hoeveel te minder [past het] een dienaar om te heersen over vorsten!
Er zijn genoeg dwazen die in weelde leven. Dat maakt tegelijk de waarheid van deze spreuk duidelijk. Een dwaas gaat zich altijd aan de weelde te buiten. Het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen en die heeft de dwaas niet, omdat het hem aan wijsheid ontbreekt. Hij heeft geen wijsheid om op de juiste manier met de weelde om te gaan. Die weelde kan uit bezit bestaan, maar ook uit een positie. Beide gebruikt hij verkeerd. Hij gedraagt zich lomp en ongevoelig, waardoor hij zichzelf gehaat en tot een bespotting maakt.
Nog erger dan een dwaas die weelde bezit, is een dienaar die macht krijgt (vgl. Pr 10:7). Er zijn dienaren die hebben geheerst omdat zij trouw waren. Denk aan Jozef en Daniël. Het moet hier over een ontrouwe dienaar gaan. De dienaar hier is mogelijk iemand die zichzelf heeft verhuurd om een schuld te kunnen betalen. Hij is door dwaasheid in schulden geraakt. Als hij zijn eigen bezit niet kan beheren, hoe zal hij dan een heersende functie naar behoren kunnen uitoefenen over hen die dit wel kunnen.
In de wereld van vandaag zijn er ook heel wat mensen die een grote schuld hebben en toch menen een besturende functie te kunnen hebben. Hetzelfde geldt voor de gemeente. Iemand die zijn eigen huis niet kan besturen, kan geen besturende functie in Gods huis, de gemeente van de levende God, hebben. Een dergelijke functie zou ongepast zijn (1Tm 3:5).
11 Geduld en vergeving
11 Het verstand van een mens doet hem zijn toorn uitstellen,
het is zijn sieraad aan een overtreding voorbij te gaan.
Wie onrecht wordt aangedaan en vervolgens zijn gevoel de vrije teugel laat, ontbrandt in toorn en geeft een heftige reactie. Maar als zijn verstand, in de zin van geestelijk inzicht, de boventoon voert, zal hij het uiten van “zijn toorn uitstellen”. Dat kan alleen als er gemeenschap met God is. Daardoor kan hij gehoor geven aan het woord: “Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn; want er staat geschreven: ‘Aan Mij de wraak, Ik zal vergelden, zegt [de] Heer’” (Rm 12:19).
Hij is dan in staat “aan een overtreding voorbij te gaan”. Dit gaat verder dan in een vergevingsgezinde bui een keer iemand iets niet kwalijk nemen. Het is ook de bekwaamheid om de beledigingen niet toe te rekenen en niet toe te laten dat er een nagloeiend gevoel van gekwetstheid blijft zitten, zelfs wanneer de woorden een wond hebben toegebracht.
Een dergelijke houding doet het in de wereld niet, maar wordt door God zeer gewaardeerd. Deze spreuk is in volmaaktheid waar van God (vgl. Mi 7:18). Hij stelt Zijn toorn uit en het is Zijn eer aan een overtreding voorbij te gaan. Dit kan Hij doen vanwege het werk van Zijn Zoon, ten aanzien van Wie Hij Zijn toorn niet uitstelde en de overtreding niet voorbijging toen Hij Hem tot zonde maakte.
12 De toorn en het welgevallen van een koning
12 De toorn van een koning is als het brullen van een jonge leeuw,
maar zijn welgevallen is als dauw op het gras.
We hebben hier een prachtige, beeldrijke tegenstelling. Enerzijds het “brullen van een jonge leeuw” dat angst aanjaagt bij iedereen die het hoort, en anderzijds de “dauw op het gras” die onhoorbaar neerdaalt, die verkwikt en zomaar vertrapt kan worden. Deze twee uitingen zien we bij een koning. Zijn toorn boezemt grote schrik in (Op 10:3), terwijl zijn welgevallen of gunst een weldaad is (Ps 72:6).
Een koning heeft de macht om angst aan te jagen of om te verkwikken en te verfrissen. Hij kan dreigend, maar ook vriendelijk kijken. Deze spreuk adviseert de onderdanen van de koning geen dingen te doen die hem toornig maken, want dan zal het niet goed met hen gaan. Ze mogen echter op zijn weldadige welgevallen rekenen als zij hem in trouw dienen.
Dit vers kunnen we net als het voorgaande vers op God en Christus toepassen. Christus is de Leeuw uit de stam van Juda. We moeten Zijn toorn vrezen als we ons tegen Hem verzetten, maar we mogen ons verzekerd weten van Zijn verkwikkende waardering als we Hem in trouw dienen.
13 - 15 Huiselijke ellende en huiselijk geluk
13 Een dwaze zoon is een ramp voor zijn vader,
en het geruzie van een vrouw een gestadig druppelen.
14 Huis en have zijn een erfelijk bezit van de vaderen,
maar een verstandige vrouw is van de HEERE.
15 Luiheid doet in diepe slaap vallen,
een bedrieglijke persoon zal hongerlijden.
“Een dwaze zoon” en “het geruzie van een vrouw” zijn twee problemen die chaos in een gezin veroorzaken (vers 13). “Een dwaze zoon” ontneemt zijn vader alle plezier door zijn losbandigheid, luiheid, eigenwijsheid, trots, ongezeglijkheid. Het woord ‘ramp’ is meervoud, wat erop wijst dat een dergelijke zoon zijn vader verdriet op verdriet aandoet. Hij is een aaneenschakeling van rampen voor zijn vader, waaronder natuurlijk ook zijn moeder zal lijden.
Een vrouw die ruzie maakt, doet hetzelfde als de zoon, want ook zij maakt door haar ruzies het huis onbewoonbaar. Het huis dat een oase van rust zou moeten zijn, is vol nijd en twist. De ene ruzie volgt op de andere, net als druppels water elkaar gestadig, altijd maar doorgaand, opvolgen. Als het door het dak heen begint te druppelen, weet je niet waar het lek zit. Zolang het lek niet wordt gevonden en vervolgens wordt gedicht, doet het water in het verborgene zijn verrottende werk. Zo is het soms ook met het geruzie van een vrouw. Je weet niet waar het vandaan komt en ook niet hoe je het moet oplossen.
Het kan zijn dat in dit geval wel bekend is waar het ruzie maken vandaan komt en dat is het gedrag van de zoon. Als een zoon, of een kind, zich schandelijk gedraagt, kan dat een splijtzwam in het huwelijk betekenen. Dat gebeurt als de vrouw haar man verwijten gaat maken (het kan in de praktijk ook andersom). Gelukkig kan het ook zo zijn, dat de zorg om een kind man en vrouw een hechtere eenheid maakt. Dat zal zo zijn als ze het kind als een gemeenschappelijke zorg voortdurend in gebed bij de Heer brengen.
Het verkrijgen van “huis en have” is een kwestie van erven (vers 14). Een erfenis gaat over van vader op zoon. Het is een gevolg van het lid zijn van een bepaalde familie. Heel anders is dat met het verkrijgen van “een verstandige vrouw”. Daar is geen sprake van een familierelatie. Als iemand “een verstandige vrouw” krijgt, is dat een speciale gave van God. Het contrast is enerzijds de rijkdom die kan worden overgenomen van een vader en anderzijds een verstandige vrouw die een geschenk van de HEERE is.
“Luiheid” is een andere oorzaak die ellende over anderen brengt en niet alleen over de luiaard zelf (vers 15). Deze spreuk is bedoeld om luiheid af te schrikken. Luiheid betekent dat iemand volledig inactief is. “Een diepe slaap” (vgl. Gn 2:21) is een toestand van bewusteloosheid. De tijd verstrijkt zonder dat de luiaard daarvan het geringste besef heeft.
Wie lui is, verspilt tijd die nodig is om voor zichzelf en zijn familie te zorgen. Het gezin waarin de echtgenoot en vader door luiheid geen veiligheid biedt omdat hij niet voor inkomen zorgt, is een ellendig gezin. Er is honger, maar er is niets om de honger mee te stillen. Een luiaard is een slechte rentmeester van een kostbaar geschenk van God: tijd. Luiheid is de doodskist van een levende.
16 Zijn leven bewaren of sterven
16 Wie het gebod in acht neemt, bewaart zijn leven,
wie zijn wegen veracht, zal sterven.
“Het gebod” waarover het hier gaat, is het gebod van God, want Gods gebod is ten leven. Gehoorzaamheid aan het gebod van God is een bescherming van het leven. Het betreft ook gehoorzaamheid aan de geboden van een vader, want hij vertegenwoordigt God op aarde. Hetzelfde geldt voor de geboden van de overheid. Wie daarmee geen rekening houdt, veracht zijn wegen en “zal sterven”.
Als iemand zelf bepaalt hoe hij wil leven, drukt hij daarmee verachting uit voor wat God heeft geboden. Met wat God heeft gezegd over zijn wegen, over zijn manier van leven en de keuzes die hij maakt, wil hij niets te maken hebben. Hij denkt dat hij op de weg van het leven is, maar hij bevindt zich op de weg van de dood. Het verachten van zijn wegen wil zeggen dat hij Gods geboden voor zijn wegen links laat liggen. Hij zal ondervinden dat aan het einde van zijn eigenwillige wegen de dood wacht.
17 Ontferming over de arme wordt beloond
17 Wie zich ontfermt over de arme, leent uit aan de HEERE.
Hij zal hem zijn weldaad vergelden.
Als iemand “zich ontfermt over de arme”, is dat een vorm van uitlenen aan de HEERE (vgl. Mt 25:40). Geld dat wordt weggegeven aan een arme, ben je niet kwijt. God ziet het als een uitlening aan Hem, het wordt door Hem als een “weldaad” gezien. Hij zal de uitlening overvloedig terugbetalen. Wie zich over de arme ontfermt, laat daarmee een kenmerk van God zien, Die een Ontfermer is (Ps 116:5; Js 49:10; 54:10).
De aanwezigheid van armen onder Gods volk is een test voor de rijken (Dt 15:7-11). Onze reactie op hun aanwezigheid laat zien of er geloof is of niet (Jk 2:14-17). Wie zich ontfermt over de arme, bewijst “weldadigheid”, een daad die door de Heer Jezus “uw gerechtigheid” wordt genoemd (Mt 6:1-4). De Heer zegt erbij dat dit niet moet gebeuren voor het oog van de mensen, zelfs niet om er zelf een goed gevoel door te krijgen, maar dat het moet gebeuren “in het verborgen. Wie zo geeft, krijgt van Hem de toezegging: “En uw Vader Die in het verborgen kijkt, zal het u vergelden.” God zegent de vrijgevigheid van een van de Zijnen met Zijn vrijgevigheid.
De belofte van een beloning betekent niet noodzakelijkerwijs een terugbetaling van wat is gegeven. Als het dat alleen zou zijn, is dat als het vergelden van een weldaad te zien. Het gaat om een beloning die waardering tot uitdrukking brengt. Als God iets beloont, is dat veel meer dan terugbetalen wat is gegeven. Hij zal de ontfermer een diepere indruk geven van de rijkdom van het leven met Hem. Hier kan geen bedrag aan geld of goud tegenop.
18 - 20 Wel of geen tucht en hoe toe te passen
18 Breng uw zoon gehoorzaamheid bij wanneer er nog hoop is,
maar laat het niet in u opkomen hem te doden.
19 Wie door het dolle heen is, moet [daarvoor] boeten,
want als u hem [ervan] redt, moet u [daarmee] nog doorgaan.
20 Luister naar raad en neem vermaning aan,
opdat u uiteindelijk wijs wordt.
Het bijbrengen van gehoorzaamheid is een opdracht (vers 18). Het is tegelijk een krachtige waarschuwing tegen ouderlijke passiviteit. Er is een tijd om kinderen gehoorzaamheid bij te brengen. Die tijd begint zodra duidelijk is dat een kind besef krijgt van goed en kwaad, en dat is al heel jong het geval.
Als duidelijk is dat een kind niet naar een bevel van de ouders luistert, moet het leren gehoorzamen (Gn 18:19). Dat kan veel geduld vragen. Het kan soms zo erg worden, dat een ouder zijn geduld en zelfs zijn verstand verliest. Vandaar de waarschuwing om niet de gedachte te laten opkomen hem te doden of beslissingen te nemen die zijn dood tot gevolg hebben.
“Laat het niet in u opkomen hem te doden”, kan betekenen hem zo tuchtigen, dat hij sterft. Een andere betekenis is ook mogelijk. Die is hem helemaal niet tuchtigen, zodat hij een dwaas wordt, op het slechte pad komt en door zijn slechte gedrag de dood vindt. Wie zijn kind niet tuchtigt, doodt hem, want dan blijft hij het pad volgen dat op de dood uitloopt. Hem nu zijn straf onthouden zal hem op de weg brengen naar een veel zwaardere en eeuwige straf. Toegeeflijkheid bewerkt zijn ondergang. Valse toegeeflijkheid is echte wreedheid.
Eli heeft zijn zonen geen gehoorzaamheid bijgebracht. Daardoor zijn zij dwazen geworden en aan hun dwaasheid ten onder gegaan (1Sm 3:12-13). Ook David heeft zijn zoon Adonia niet berispt, waardoor deze een dwaas is geworden en een vroegtijdige dood is gestorven (1Kn 1:6; 2:24).
Er zijn gevallen waarin het geen zin meer heeft iemand gehoorzaamheid bij te brengen (vers 19). Alle hoop op correctie moet worden opgegeven. Dat is het geval als iemand door het dolle heen is. Iemand die niet te kalmeren is, moet de gevolgen van zijn dwaasheid zelf ervaren. Wie hem wil helpen, komt nooit van hem af, want hij zal zijn les nooit leren.
Een heetgebakerde persoon zal voortdurend in problemen zijn. Alleen bekering en de Heilige Geest kunnen een verandering geven. Christus is de Enige Die van een dergelijk gedrag kan redden. De Zoon maakt vrij (Jh 8:36).
Vers 20 sluit aan op de twee voorgaande verzen. Door naar “raad” te luisteren en “vermaning” te aanvaarden wordt iemand “uiteindelijk wijs”. Uiteindelijk zal er door al de tucht die is uitgeoefend en al de onderwijzingen die gegeven zijn, volwassenheid komen. Er zal een standvastige volharding op het pad van het leven zijn. ‘Uiteindelijk’ wil niet zeggen aan het einde van zijn leven, maar aan het einde van het leerproces.
21 - 23 Raadsbesluit, goedertierenheid en leven
21 In het hart van de mens zijn veel plannen,
maar de raad van de HEERE, die houdt stand.
22 Het verlangen van de mens is zijn goedertierenheid,
maar een arme is beter dan een leugenachtige man.
23 De vreze des HEEREN is ten leven,
verzadigd overnacht men, door geen kwaad bezocht.
“Veel plannen” maken mag, maar het is goed ons daarbij te onderwerpen aan “de raad van de HEERE”, of het voornemen van God (vers 21; Jk 4:13-15). De mens moet blijven bedenken dat hij mens is en dat God is Wie Hij is. De mens is uiterst beperkt in wat hij kan bedenken en nog meer in wat hij kan uitvoeren. God daarentegen is oneindig van verstand en van vermogen. Niet wat de mens uitdenkt, maar wat God bepaalt, dat gebeurt (Kl 3:37; Ps 33:10-11; Js 46:10). Zo heeft Paulus ook plannen gemaakt, maar God bestuurde het anders (Rm 15:22-32).
Ieder mens verlangt ernaar dat een ander hem met “goedertierenheid” behandelt (vers 22). Ieder mens vindt het aangenaam om vriendelijke woorden te horen, woorden waaruit goedertierenheid blijkt, dat wil zeggen woorden van goedheid. Het zijn opbouwende, bemoedigende woorden, waarin geen leugenachtigheid schuilt. Ze worden niet gesproken om te vleien.
Bij “een leugenachtig man” ontbreekt goedertierenheid. Hij kan wel doen alsof hij goedertieren is door van alles te beloven en de indruk te geven dat hij vol goedheid is, maar dat is huichelarij en misleiding. Achter zijn woorden gaan oneerlijke motieven schuil. Je kunt beter met een arme te maken hebben, van wie je niets kunt verwachten wat hij zou kunnen geven, maar van wie de goedertierenheid afstraalt, dan met zo’n leugenaar.
Eerbied voor de HEERE brengt een leven van tevredenheid en veiligheid (vers 23). Wie de HEERE vreest, lijdt geen gebrek en vreest geen gevaar. God geeft een kwaliteit van leven die niet kan worden verstoord door kwaad. De Godvrezende gaat zonder hongergevoel naar bed en slaapt gerust, zonder angst voor iets kwaads dat over hem zou kunnen komen.
Het leven dat aan de vreze des HEEREN verbonden is, is niet het leven dat de mens van nature leeft, maar het leven in verbinding met Hem. Dat leven wordt in zijn volheid pas genoten als de gelovige bij Hem is. Maar ook hier op aarde al geldt dat dit leven door niets kan worden aangetast, omdat het een innerlijk, geestelijk leven is. Het is het leven uit God. Dat leven kent geen gebrek en geen angst. De Heer Jezus zegt daarom dat we niet bang hoeven te zijn “voor hen die het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden” (Mt 10:28).
Het ware leven dat hier wordt bedoeld, wordt niet gevonden in rijkdom of in gezondheid, ook niet in een goed huwelijk of een fijn gezin, maar in Christus alleen. Dat moeten we onze kinderen vertellen en voorhouden en voorleven. Van het kwaad dat ons kan treffen, weten we dat God het laat meewerken ten goede (Rm 8:28; Ps 91:9-10).
24 Zelfs te lui om te eten
24 Een luiaard steekt zijn hand in de schotel,
maar brengt hem niet meer aan zijn mond.
“Een luiaard” is zo lui, dat hij zijn hand waarmee hij het stuk brood in de schotel met dipsaus heeft gedoopt, “niet meer aan zijn mond” kan brengen. De beschreven handelingen hebben hem zozeer vermoeid, dat hij voordat hij kan gaan kauwen alweer in slaap is gevallen. Het is een lachwekkende beschrijving van een luiaard. Deze voorstelling moet ertoe dienen geen luiaard te willen zijn en de spot te voorkomen die daaraan verbonden wordt.
In de geestelijke toepassing zien we dat er mensen zijn die niet de moeite nemen om zelfs de meest elementaire stap te zetten om uit hun zondige ellende te komen. De redding wordt hun in het evangelie aangeboden en is binnen handbereik, maar ze steken hun hand er niet naar uit om de toegeworpen reddingsboei aan te grijpen.
25 Tucht maakt anderen schrander
25 Sla een spotter, dan zal [die] onverstandige schrander worden,
en wijs een verstandige terecht, [en] hij zal inzicht krijgen.
Er zijn drie soorten mensen in dit vers: “een spotter”, de “onverstandige” en “een verstandige”. Ze tonen wie ze zijn door hun reactie op tucht. De spotter laat zich door geen enkele tucht corrigeren. De bedoeling ervan dringt niet tot hem door omdat hij zich daarvoor afsluit.
De onverstandige is iemand zonder kennis, een onnozele, een leeghoofd. Hij is nog niet zo verhard als de spotter. Bij hem kan het doordringen dat de tucht die over de spotter komt, een waarschuwing voor hem is. Als dat doordringt, zal hij schrander worden en inzien wat hem te wachten staat als hij op de weg van het onverstand verdergaat en een spotter wordt (vgl. Dt 19:20).
Een verstandige heeft geen slagen nodig. Hij heeft voldoende geestelijke rijpheid om onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad. Als hij iets doet wat correctie nodig heeft, kan hij met woorden terechtgewezen worden. Die woorden kunnen ook pijnlijk zijn, maar hij zal ernaar luisteren en “inzicht krijgen” in wat hij heeft gedaan of gezegd wat niet goed was en gecorrigeerd moet worden.
26 - 27 Een zoon die schandelijk handelt
26 Wie [zijn] vader mishandelt, [zijn moeder] wegjaagt,
is een zoon die beschaamd maakt en schandelijk handelt.
27 Houd [maar] op, mijn zoon, naar vermaning te luisteren,
als je [toch] van de woorden van de kennis afdwaalt.
Het lijkt in vers 26 te gaan over een situatie dat de vader en moeder van de zoon afhankelijk zijn en dat deze zoon de situatie misbruikt tot eigen voordeel. Hierover wordt een scherp oordeel uitgesproken. Het moet kinderen afschrikken zich zo tegenover hun oude ouders te misdragen.
Het gaat hier verder dan alleen over ongehoorzaamheid aan de ouders. Ongehoorzaamheid is op zich al erg genoeg. Het is een overtreding van het gebod vader en moeder te eren (Ex 20:12). Maar hier is het een afrekenen met de natuurlijke liefde die een kind voor zijn ouders zou moeten hebben. Hij gaat in tegen de meest elementaire natuurwetten. De zoon die hier beschreven wordt, laat niet alleen na wat geboden is, maar hij behandelt zijn ouders met verachting. God laat de Levieten daarvan zeggen: ”Vervloekt is wie zijn vader of zijn moeder veracht!” (Dt 27:16). Deze zoon is zijn ouders niet alleen ongehoorzaam, maar buit hen uit.
Dit komt steeds vaker voor in een steeds kouder wordend sociaal klimaat. Het was, zoals blijkt uit wat Salomo hier zegt, toen al aan de orde, en het is nu heel actueel. Kinderen doen hun ouders in een toenemend aantal gevallen verbaal of lichamelijk geweld aan met de bedoeling zichzelf te verrijken in plaats van zorg aan hen te besteden (vgl. Mt 15:4-7). Een krantenkop meldde onlangs: ‘Uitbuiting ouderen door eigen kinderen onderschatte vorm ouderenmishandeling’ (RD, 15-06-2015).
Een zoon kan van zijn vader stelen. Hij kan het leven voor zijn moeder zo ondraaglijk maken, dat zij het huis verlaat. Hij maakt beschaamd omdat hij schandelijk handelt. Het is een speciale bitterheid voor ouders als een zoon zo handelt. Zo heeft Israël zich tegenover God gedragen (Js 1:2-3).
In de spreuk van vers 27 is een zekere ironie te beluisteren. Wat de vader tegen zijn zoon zegt, is geen advies om niet te luisteren. De vader wil alleen duidelijk maken dat het geen zin heeft voor zijn zoon naar zijn vermaning te luisteren als hij er toch niet naar handelt. Laat zijn zoon maar ophouden naar de vermaning te luisteren als hij toch van plan is “van de woorden van de kennis” af te dwalen.
De vermaning bestaat uit woorden van kennis, dat zijn woorden met de kennis van Gods wil voor zijn leven. Door daarnaar te luisteren en daaraan te gehoorzamen zal de zoon de goede weg bewandelen. De manier waarop de vader hier zijn zoon benadert, confronteert de zoon met zijn verantwoordelijkheid. Wil hij een andere weg gaan dan de weg die hem in de woorden van de kennis wordt voorgehouden? Laat hij dan maar ophouden met luisteren naar vermaning. Hopelijk zal deze benadering de zoon ertoe brengen goed te luisteren en niet af te dwalen.
28 - 29 Spotters en het (on)recht
28 Een verdorven getuige spot met het recht,
en de mond van de goddelozen verslindt onrecht.
29 Strafgerichten zijn bereid voor de spotters,
en slagen voor de rug van dwazen.
“Een verdorven getuige” (vers 28) is letterlijk ‘een getuige van Belial’. Hij is geïnspireerd door de satan. Het is iemand die bewust de feiten verdraait. Dat hij “spot met het recht”, wil zeggen dat hij het verdraaien van het recht met het grootste gemak doet. Het recht is bedoeld om mensen van de zonde te weerhouden, maar daar maalt een verdorven getuige niet om. Een begrip als ‘gerechtigheid’ is voor hem iets om belachelijk te maken. Hij trekt zich niets aan van God als Rechter, maar tart Hem door zijn regelrechte verachting van het recht.
Terwijl er verachting is van het recht, wordt er gesmuld van onrecht; het wordt zelfs verslonden. De goddelozen zijn als hongerige wolven die schaamteloos op het onrecht aanvallen en dat opvreten alsof het de grootste lekkernij is. Onrecht is voor de mond van de goddelozen een waar genot. Ze kauwen op leugenachtige woorden en spreken ze vervolgens uit. Daar halen ze al hun levensenergie uit.
Wat de goddelozen kenmerkt, kenmerkt onze gevallen natuur. Onze gevallen natuur maakt ons niet alleen gevoelig voor het ontvangen van leugens, maar maakt dat we ervan genieten.
God heeft “strafgerichten” klaarliggen voor de hardnekkige “spotters” (vers 29). Zij spotten met de heilige dingen. Hun bespotting zal openbaar geoordeeld worden in de strafgerichten die God naar Zijn voornemen over hen brengt, waaraan zij niet zullen kunnen ontkomen. Ook de “slagen voor de rug van dwazen” liggen klaar en zullen hen onafwendbaar treffen.