Inleiding
De noodzaak van seksuele zelfbeheersing, de noodzaak om ‘nee’ te zeggen tegen aanbiedingen van lichamelijke intimiteit buiten het huwelijk, is het overheersende thema in de toespraken van de wijsheid in Spreuken 1-9.
In dit hoofdstuk spreekt de vader daarover opnieuw tot zijn zoon (Sp 2:16-19; 5:1-23; 6:20-35). Hij doet dat in de vorm van een verhaal. Het is een opvoedkundig verhaal dat de vader vertelt om de zoon ernstig te waarschuwen voor de verleiding door de vreemde vrouw. In Spreuken 6 gaat het om een man die zo dwaas is, dat hij niet genoeg heeft aan zijn eigen bron en naar de vrouw van zijn naaste gaat. In Spreuken 7 gaat het om een jonge, onervaren man die zich in zijn domheid laat verleiden.
In de verzen 1-5 houdt de vader eerst weer als inleiding de waarde en schoonheid van het gebod aan zijn zoon voor. Daarna vertelt hij in de verzen 6-23 vanuit zijn ervaring wat hij heeft gezien. Hij beschrijft een jongeman die niet per ongeluk in de buurt van de verleidster komt, maar de gevarenzone opzoekt. De jongen komt, tegen een eerdere waarschuwing in (Sp 5:8), in de buurt van haar huis. Hij wilde niet hoereren, maar doet het toch. In de verzen 24-27 houdt de vader zijn kinderen voor wat de gevolgen zijn als zij in hun hart afwijken naar de wegen van de hoer.
1 - 5 Waarschuwing tegen de vreemde vrouw
1 Mijn zoon, neem mijn woorden in acht,
berg mijn geboden bij jou op.
2 Neem mijn geboden in acht en leef,
en [neem] mijn onderricht [in acht] als je oogappel.
3 Bind ze aan je vingers,
schrijf ze op de tafel van je hart.
4 Zeg tegen de wijsheid: Jij bent mijn zuster,
en noem het inzicht [je] bloedverwant,
5 opdat zij je bewaren voor de vreemde vrouw,
voor de onbekende die [jou] met haar woorden vleit.
Dit gedeelte begint er weer mee dat de vader zijn zoon wijst op zijn “woorden” om die in acht te nemen en op zijn “geboden” om die bij zich op te bergen (vers 1). Als hij dat doet, zal hij leven (vers 2). Dat staat tegenover de dood die het resultaat is van het niet luisteren ernaar (verzen 24-27). Het leven in de ware zin van het woord wordt bedreigd als er niet wordt geluisterd. Het gaat om een zaak van leven of dood.
Daarom moet de zoon het onderricht van zijn vader in acht nemen als zijn “oogappel”. Dit houdt in dat gehoorzaamheid aan het onderricht van vitaal belang voor hem is, dat hij dat met de grootste zorgvuldigheid moet bewaren om het goede zicht op deze dingen te kunnen houden. Er is geen gevoeliger lichaamsdeel dan de oogappel (Dt 32:10; Ps 17:8; Zc 2:8).
In vers 3 worden de geboden verbonden aan de vingers. Alles wat hij met zijn vingers doet, moet door de geboden worden aangestuurd. Ook moet hij ze schrijven op ‘de tafel van zijn hart’. Het hart is het centrum van de persoon. Als de geboden daar geschreven zijn, zal alles wat hij doet, overal waar hij gaat en kijkt en alles wat hij zegt en denkt, door de geboden worden bestuurd.
“De wijsheid” moet voor hem zijn als zijn “zuster” en “het inzicht” moet hem als het ware in het bloed zitten (vers 4). De verhouding broer-zus geeft in het Oude Testament een nauwe band van genegenheid weer. “Zuster” wordt ook wel gebruikt voor de echtgenote of geliefde (Hl 4:9-10). Als hij de wijsheid als zijn zuster omhelst, zal de vreemde vrouw geen kans krijgen hem te omhelzen (vers 13). De mens moet een voorwerp hebben waarover hij verrukt is. Als dat niet de wijsheid is, zal de leegte met verkeerde begeerten worden gevuld. Liefde voor Gods Woord zal de macht van het kwaad verdrijven.
Deze instructies worden allemaal gegeven met het oog op de vreemde vrouw (vers 5). Hij zal alleen uit de strik van de verleiding blijven als hij naar dit onderwijs van zijn vader luistert. Wie de woorden en geboden van de vader bewaart, dat wil zeggen wie het Woord van God bewaart, wordt daardoor zelf bewaard. Kort gezegd: Wie bewaart, wordt bewaard.
6 - 9 Het slachtoffer
6 Want door het venster van mijn huis,
door mijn traliewerk, zag ik neer.
7 Ik zag bij de onverstandigen,
ik merkte onder de jongeren een jongen zonder verstand op
8 die de straat overstak bij haar hoek
en voortschreed in de richting van haar huis,
9 in de schemering, in de avond van de dag,
te middernacht en [in] het donker.
In de verzen 6-23 geeft de vader een van de levendigste beschrijvingen van de verleiding tot zonde die we in de Schrift hebben. Hij geeft een ooggetuigenverslag, niet als een gluurder, maar als een leraar. Zijn verslag stelt de zonde niet als aantrekkelijk voor, maar bevat een ernstige waarschuwing om de zonde te ontwijken en te ontvluchten.
We vinden er de elementen in waarvoor hij eerder heeft gewaarschuwd:
1. verkeerd gezelschap (Sp 1:10-19),
2. doelloos rondhangen (Sp 6:6-10),
3. plaatsen waar de verleiding loert (Sp 5:8) en
4. vooral het niet luisteren naar de woorden en geboden van de ouders (Sp 4:1,10; 5:1,7; 6:20-22).
Het scenario van de ramp is als zo vaak een combinatie van het verkeerde gezelschap op de verkeerde plaats op de verkeerde tijd. Deze combinatie geldt alleen voor hen die zich niet laten waarschuwen door de Wijsheid.
In het ooggetuigenverslag vinden we
1. het slachtoffer in de verzen 5-9,
2. de verleidster in de verzen 10-12,
3. de verleiding in de verzen 13-20 en
4. de capitulatie van het slachtoffer in de verzen 21-23.
De vader begint zijn verhaal met te zeggen dat hij thuis was en door het getraliede venster naar buiten keek (vers 6). Vervolgens gaat hij beschrijven wat hij zag toen hij naar beneden keek. Hij zag een groep “onverstandigen”, een groep argeloze, onervaren jongeren, die langs de weg slenterde (vers 7). Onder die jongeren viel zijn aandacht op “een jongen zonder verstand”, letterlijk ‘een jongen zonder hart’ of ‘een jongen die het ontbreekt aan gezond verstand’, een leeghoofd, een domkop.
Al slenterend stak deze jongen doelbewust de straat “bij haar hoek” over en ging langzaam “in de richting van haar huis” (vers 8). Het is een actie die plaatsvindt onder dekking van de duisternis (vers 9). Er worden maar liefst vier verschillende woorden gebruikt om de duisternis te beschrijven. Het is in de schemering op de avond van de dag, na zonsondergang, waardoor het in het oosten heel snel middernacht lijkt, gezien de direct invallende donkerheid.
Zowel zijn doelloosheid als de donkerheid ontneemt hem het geestelijke inzicht om het gevaar te zien waaraan hij zich blootstelt. Daarom is hij niet in staat om te doen wat Jozef deed en dat is de hoererij ontvluchten (Gn 39:7,10-12; 1Ko 6:18). Het is niet mogelijk, voor wie dan ook, om in een dergelijke situatie stand te houden. De enige optie is vluchten.
10 - 12 De verleidster
10 En zie, een vrouw kwam hem tegemoet,
uitgedost als een hoer en arglistig van hart.
11 Zij was onrustig en opstandig,
haar voeten bleven niet thuis.
12 Nu eens op straat, dan weer op de pleinen,
zij loerde bij alle hoeken.
In vers 10 verschijnt de verleidster op het toneel. Ze komt uit haar huis en loopt de jongen tegemoet. Er kan geen onzekerheid bestaan over wat zij wil. Ze laat dit zien in haar kleding. Ze is “uitgedost als een hoer” (vgl. Gn 38:14-15). De jongeman weet wie hij voor zich heeft. Zij is een geslepen, sluwe vrouw. Ze is “arglistig van hart”, wat haar diepgaande onoprechtheid aangeeft, vastbesloten om de jongen te verleiden. Wat ze voorgeeft voor de jongen te voelen, ontbreekt totaal.
Deze vrouw is “onrustig” (vers 11). Ze is vol onrust, luidruchtig en opgewonden. Ze is ook “opstandig” wat betreft Gods bedoeling met het huwelijk. Het huwelijk is voor haar een drukkend en knellend juk dat ze afwerpt. Thuis kan ze het niet uithouden. Haar onreine begeerten jagen haar op, de straat op. Rusteloos zwerft ze buitenshuis (vers 12). Ze ligt als een vijand op de loer, in een hinderlaag, om een argeloze jongen die haar weg kruist te verleiden tot de zonde van overspel.
13 - 20 De verleiding
13 Zij greep hem vast en kuste hem.
Zij trok een stalen gezicht en zei tegen hem:
14 Ik moet dankoffers brengen,
ik ben vandaag mijn geloften nagekomen.
15 Daarom ben ik naar buiten gegaan, jou tegemoet
om je ijverig te zoeken en – [daar] vond ik je!
16 Ik heb mijn rustbank opgemaakt met dekens,
kleurige spreien van Egyptisch linnen.
17 Mijn slaapplaats heb ik besprenkeld
met mirre, aloë en kaneel.
18 Kom, laten we dronken worden van liefde, tot de morgen toe,
laten we samen genieten van grote liefde.
19 Want mijn man is niet thuis,
hij is voor een verre reis vertrokken.
20 Hij heeft de geldbuidel in zijn hand meegenomen,
op de dag van de volle maan zal hij thuiskomen.
De etappes in de verleiding zijn door haar zorgvuldig voorbereid. Ze weet precies wat ze wanneer moet doen en wat ze wanneer moet zeggen. Wanneer de jongen vlak bij haar is, overrompelt ze hem (vers 13). Ze grijpt hem vast en kust hem. Ze heeft hem in haar macht. Zonder een spier te vertrekken begint ze hem verder in te palmen, zodat ook het laatste restje innerlijke weerstand bij de jongen afgebroken wordt.
Het eerste wat ze zegt, heeft te maken met de dienst aan God (vers 14). Hieruit kunnen we opmaken dat we met een vrouw uit het volk van God te doen hebben. Deze verdorven vrouw schrikt er niet voor terug een godsdienstig sausje over haar verwerpelijke voornemen te gieten en zo de indruk te wekken dat God aan haar kant staat. Ze had God beloofd, zo zegt ze, dat ze Hem dank- of vredeoffers zou brengen. Die had ze Hem gebracht, beweert ze. Het dank- of vredeoffer is een maaltijdoffer (Lv 7:11-21). De gedachte is dat ze het vlees van het dank- of vredeoffer bij zich heeft dat de offeraar mag eten. Nu zoekt ze iemand om dat samen met haar te eten. Dat moet wel snel gebeuren, vandaag nog, want anders bederft het.
Laat deze jongen nu toch op haar weg komen. Hij is precies de jongen voor wie ze naar buiten is gekomen om hem tegemoet te gaan (vers 15). Wat heeft ze haar best ervoor gedaan om hem te zoeken. En kijk eens, nu heeft ze hem gevonden. Als dat geen leiding van God is … Ze doet alsof ze alleen aan hem heeft gedacht, dat hij en hij alleen haar enige liefde is. Zo geeft ze hem het gevoel dat hij heel speciaal voor haar is.
Maar wat een wereld vol leugen en bedrog vertegenwoordigt zij. Zo gaat een overspelige altijd te werk, met leugen en bedrog. Er is voor haar niets speciaals aan haar prooi. In een overspelige verhouding ben je niet geliefd, ben je niet speciaal. Integendeel, je wordt bedrogen, gebruikt, verkracht. Het pad van de dood is niet aangenaam, maar veroorzaakt eindeloze kwelling.
De handeling van overspel is volkomen onpersoonlijk. Iemand die met een hoer gemeenschap heeft, is één lichaam met haar en niet één vlees. In het huwelijk zijn man en vrouw één vlees, dat is een totale eenheid van geest, ziel en lichaam. Bij hoererij gaat het alleen om het lichaam. Het lichaam is speelgoed, je bent zelf niets, niets meer dan een onpersoonlijk speeltje.
Van de eetkamer, waarheen ze hem uitnodigt om daar samen te eten, verplaatst ze ineens de aandacht naar haar slaapkamer. Ze beschrijft het beddengoed en de geur die zij heeft aangebracht (verzen 16-17). Zo visualiseert ze haar zondig bedrijf en prikkelt ze zijn begeerte. Daar en in die atmosfeer moet de liefde worden ‘bedreven’. Dit is nog eens extase, daar is niets mee te vergelijken. Ze heeft alles zorgvuldig en ‘met smaak’ voorbereid.
Dan komt onomwonden de uitnodiging om bij haar te komen (vers 18). Ze biedt hem een hele nacht lichamelijk plezier aan. Kom bij mij en laten we dronken worden van liefde, de hele nacht door. Dit is het grote genieten, dit is pas liefde! Dit is puur genot, de echte, complete en diepe verzadiging van liefde.
Over haar man hoeft de jongen zich niet druk te maken (vers 19). Letterlijk staat er niet ‘mijn’ man, maar ‘de’ man. Door zich zo over hem uit te laten toont ze dat ze hem heeft opgegeven als haar man. Ook zou het spreken over ‘mijn man’ de jongeling er alsnog van kunnen weerhouden met haar mee te gaan. Ze verzekert hem dat hij niet bang hoeft te zijn dat ‘de man’ plotseling zal thuiskomen. Hij is niet thuis en zal voorlopig ook niet thuiskomen, want “hij is voor een verre reis vertrokken”.
Ze onderstreept die leugen door te zeggen dat hij veel geld heeft meegenomen voor zijn levensonderhoud (vers 20). Dat hij pas op de dag van de volle maan zal thuiskomen, is een extra argument ter geruststelling. Als het volle maan is, kan het niet aardedonker zijn. Nu is het geen volle maan, maar aardedonker en kunnen zij gewoon hun gang gaan (vers 9).
Haar hele verhaal komt erop neer dat God tevreden is gesteld, dat de man buiten beeld is en dat haar volgen het enige is wat de jongen hoeft te doen. Al de leugens die zij gebruikt, zijn keer op keer en door de eeuwen heen herhaald:
1. Overspel is een ‘geheiligde’ actie.
2. De verleidster doet alsof de ander heel veel voor haar betekent, ze doet alsof ze alleen van hem houdt.
3. Wat er te genieten valt, is het toppunt van liefde en daarvoor is de ander gemaakt.
4. Degene die verleid wordt, hoeft niet bang te zijn, want het wordt geheimgehouden.
De meeste van deze leugens worden gebruikt in elke overspelige verhouding. Ze duiken op in een breed scala van seksuele zonden, ook in ‘privézonden’, zoals zelfbevrediging en het kijken naar pornografie. Maar het is duidelijk dat wie overspel pleegt, een leugenaar is, iemand die absoluut niet te vertrouwen is. Wie de intiemste band van vertrouwen breekt, de belofte van trouw, is in geen enkele andere relatie te vertrouwen. Hoe zou iemand trouw zijn aan welke belofte dan ook als hij niet trouw is aan de belofte van trouw aan zijn vrouw?
21 - 23 De capitulatie van het slachtoffer
21 Zij haalde hem over door haar grote overredingskracht,
zij verleidde hem door het gevlei van haar lippen.
22 Meteen ging hij achter haar aan,
zoals een rund ter slachting gaat
en zoals een dwaas [in] een enkelboei als straf,
23 totdat een pijl zijn lever splijt,
zoals een vogel zich haast naar een strik,
en niet weet dat het tegen zijn leven gericht is.
De wijsheid en de oprechtheid van een Jozef zijn nodig om zich tegen een dergelijke redenering en vleierij te kunnen verzetten. “Haar grote overredingskracht” (vers 21) heeft alle kracht om ‘nee’ te zeggen uit hem verdreven. “Het gevlei van haar lippen” is bij hem binnengekomen en heeft alle weerstand bij hem weggesmolten. Ze heeft de jongeman overgehaald om haar te volgen.
De nederlaag is plotseling en onherroepelijk een feit (vers 22). Hij gaat meteen met haar mee. We zien hem achter haar aansjokken als een rund, echter niet als een rund dat naar een grazige weide gaat, maar “zoals een rund ter slachting gaat”. Hij gaat niet het plezier tegemoet, maar zijn dood. Een reclamecampagne tegen onverantwoord gebruik van vuurwerk heeft de slagzin: Je bent een rund als je met vuurwerk stunt. Een variant in verband met wat Salomo hier zegt, is: Je bent een rund als je met porno stunt.
Hij is “een dwaas” die met “een enkelboei als straf” naar de gevangenis wordt gebracht (vgl. Pr 7:26; Ri 16:16-19). Stompzinnige dieren zien geen verband tussen een valstrik en de dood. Evenzo zien stompzinnige mensen geen verband tussen hun zonde en de dood. Hij moet de prijs voor de zonde betalen, de dood: “Want het loon van de zonde is [de] dood” (Rm 6:23). Deze zonde kost hem zijn leven.
De uitdrukking “totdat een pijl zijn lever splijt”, verwijst mogelijk naar het knagen van een schuldig geweten, het besef dat hij geestelijke en lichamelijke verwoesting zal oogsten (vers 23). Hij is als een vogel die alleen maar oog heeft voor het aas, maar daarbij de strik niet ziet. Hij vliegt op het aas af omdat het zo aantrekkelijk is en omdat hij het nodig heeft om verder te kunnen leven. Maar hij beseft niet dat het tegenovergestelde het geval is. Het aas is tegen zijn leven gericht. Door erop af te vliegen, vliegt hij zijn dood tegemoet. De geur van het bed van de hoer verandert in een doodsgeur en de korte nacht van genot verandert in een eeuwige nacht van kwelling.
24 - 27 Laat je hart niet afwijken naar haar wegen
24 Nu dan, kinderen, luister naar mij
en sla acht op de woorden van mijn mond.
25 Laat je hart niet afwijken naar haar wegen,
laat het niet afdwalen op haar paden.
26 Zij heeft immers vele dodelijk gewonden doen neervallen,
geweldig [veel] zijn allen die zij heeft gedood.
27 Haar huis is een weg naar het graf,
die afdaalt naar de binnenkamers van de dood.
In de verzen 24-27 hebben we de straat de rug toegekeerd en zijn we terug in de kamer van de onderwijzende vader. Daar schildert hij nog een keer in felle kleuren voor zijn kinderen wat de gevolgen van overspel zijn. Hij heeft het voorgaande verhaal niet verteld om zijn kinderen te vermaken, maar om hen te waarschuwen. Nu de les getrokken wordt, moeten ze goed bij de les blijven.
Met de woorden “nu dan” sluit hij aan op wat hij heeft laten zien als het resultaat van de zonde (vers 24). Hij roept zijn “kinderen” op naar hem te luisteren en acht te slaan op zijn woorden. Ze moeten zich in hun hart voornemen om niet naar de wegen van de hoer af te wijken en het hart niet te laten afdwalen naar haar paden (vers 25). Onder “haar wegen” en “haar paden” kunnen we bijvoorbeeld het koesteren van onreine gedachten, verderfelijke fantasieën, vuile conversatie, smerige lectuur en dwaas gezelschap verstaan. We moeten een eerste stap op die wegen en paden schuwen als de dood. Als we vertrouwd raken met de zonde, verzwakt de afschuw ervan. Van lieverlee zal er zelfs genegenheid voor de zonde ontstaan.
Omgang met een hoer leidt naar de dood (vers 26). Velen die op haar weg zijn gekomen, zijn in de dood terechtgekomen, onder wie vooraanstaande of “geweldige” mensen.
De weg naar het huis van de vreemde vrouw “is een weg naar het graf”. Het is de weg naar beneden, “naar de binnenkamers van de dood” (vers 27). Het einde van een overspelige relatie is niet ultiem plezier, maar verwoesting. Het geeft niet het speciale gevoel dat ware intimiteit wel geeft. De kinderen moeten zich niet vergissen: het pad van schijnbaar plezier is het pad van de dood. Het huis van de hoer staat in de ware zin van het woord op een doodlopende weg.