1 - 2 Een zacht antwoord en de tong van wijzen
1 Een zacht antwoord keert woede af,
maar een krenkend woord wekt toorn op.
2 De tong van wijzen maakt kennis goed.
maar de mond van dwazen vloeit over van dwaasheid.
Salomo, de koning van de vrede, vertelt in vers 1 hoe iemand die in woede is ontstoken, gekalmeerd kan worden. Dit is van toepassing op alle situaties waarin iemand woedend is vanwege een (vermeend) onrecht dat hem is aangedaan. Het kan in een gezin gebeuren, in een vriendschapsrelatie, in de woon- en werkomgeving en in de gemeente. Hoe belangrijk is het dan om met “een zacht antwoord” op de woede-uitbarsting te reageren. Iemand die getergd is in zijn gemoed, kan met een vriendelijk of bedachtzaam uitgesproken antwoord tot bedaren worden gebracht, waardoor de spanning verdwijnt en de rust weerkeert.
Tegenover een zacht antwoord staat “een krenkend woord”. Dat brengt niet tot bedaren, maar wekt juist toorn op. De vlam slaat in de pan. Een krenkend woord is niet alleen een hard woord, maar ook een scherp, kwetsend woord dat pijn of smart veroorzaakt. Een dergelijk woord veroorzaakt een heftige, boze reactie. Als een vleselijke uiting wordt beantwoord met een vleselijke uiting, is het oorlog.
We hebben van beide manieren van reageren een duidelijk voorbeeld in de Schrift. De manier waarop Gideon de verongelijkte Efraïmieten te woord staat, is een voorbeeld van een zacht antwoord (Ri 8:1-3). Door wat hij zegt, haalt hij de kou uit de lucht. De hardheid waarmee Jefta deze zelfde opnieuw verongelijkte Efraïmieten te woord staat, veroorzaakt een burgeroorlog met veel slachtoffers (Ri 12:1-6; 1Kn 12:13-16).
Hoe wijs mensen zijn, kan vaak worden bepaald door wat ze zeggen (vers 2). De wijzen weten wanneer, waar en hoe zij moeten spreken. Het goed gebruik dat wijzen met hun tong van de kennis maken, geeft kennis een goede naam, maakt kennis aantrekkelijk voor anderen en de moeite waard om die na te jagen. Dan is kennis geen theorie, maar praktijk en betekent kennis zegen voor wie ernaar luistert.
Kennis komt van de wijzen en dwaasheid van de dwazen. De zogenaamde kennis van de dwazen is dwaasheid. Wat er uit de mond van dwazen komt, is niets anders dan dwaasheid. Hun mond vloeit ervan over. De vele woorden die zij als water uit een bron uit hun mond laten opborrelen, tonen hoe dwaas van hart zij zijn.
3 De HEERE ziet alles en iedereen
3 De ogen van de HEERE zijn op elke plaats:
ze slaan slechte en goede [mensen] gade.
God kent en doorziet iedereen volledig. Hij is alwetend en alomtegenwoordig en bezit een volkomen kennis van Zijn hele schepping, van mensen en van dingen. Er is niets voor Hem verborgen. Hij slaat alles en iedereen gade, zoals een wachter doet die een stad bewaakt. Niets en niemand ontgaat Hem (Jr 23:24; Ps 11:4; 33:13-14; Hb 4:13). Dat is noodzakelijk, wil Hij de Rechter van ieder mens kunnen zijn (vgl. Jr 32:19).
De gedachte loopt door in de tweede versregel. De wetenschap dat God alles ziet, is een waarschuwing voor “slechte” mensen en een troost voor “goede” mensen. De slechte mensen zijn zowel de grote zondaars als de nette mensen die keurig leven, maar die geen van beiden God in hun leven toelaten. Het zijn zowel zij die openlijk zondigen als zij die in het verborgen zondigen. God wil dat ze zich ervan bewust worden dat Hij hen ziet, opdat ze zich zullen bekeren.
De goede mensen zijn in zichzelf ook zondaars, maar zij doen goed omdat zij hebben erkend zondaars te zijn. Zij leven vanuit een goede verhouding met God. Die verhouding is goed geworden door hun belijdenis van zonden en hun geloof in de vergeving daarvan door God. Die vergeving kan God geven op grond van het werk van Christus aan het kruis dat Hij voor iedere boetvaardige zondaar heeft volbracht. De wetenschap dat God hen gadeslaat, is een bemoediging om het leven tot Zijn eer te leven (2Kr 16:9).
4 Het medicijn van de tong
4 Het medicijn van de tong is een boom des levens,
maar verkeerdheid erin is een breuk in de geest.
Dat de tong, dat wil zeggen de woorden die met de tong worden gesproken, als “medicijn” wordt voorgesteld, veronderstelt dat de hoorder terneergeslagen is. Woorden als medicijn zijn zachte, kalmerende, weldadig aandoende woorden. Dit past goed bij het beeld van “een boom des levens” die een bron van vitaliteit voor anderen betekent. De boom des levens wordt hier voor de vierde keer in Spreuken genoemd (Sp 3:18; 11:30; 13:12; 15:4).
Wie iemand die in ellende is met zijn goede en troostrijke woorden weet op te beuren, herstelt daardoor als het ware zijn verbinding met de boom des levens. Het leven krijgt dan weer glans en betekenis, het krijgt weer iets van de schittering van het paradijs. De gesproken woorden zijn woorden van en over de Heer Jezus en verwijzen naar Hem. Hij is de Boom des levens.
Woorden met “verkeerdheid erin” hebben een tegengesteld effect. Het zijn bedrieglijke woorden die de geest verpletteren. Verkeerdheid in woorden tast de aangesproken persoon innerlijk aan en breekt hem af en doet hem wegkwijnen (Js 65:14). Wat de vrienden van Job zeiden, was geen medicijn van de tong voor Job. In wat zij zeiden, was verkeerdheid, met als gevolg dat de breuk in Jobs geest over het lijden dat hem overkwam, bleef bestaan.
5 Tucht verwerpen of in acht nemen
5 Een dwaas verwerpt de vermaning van zijn vader,
maar wie de bestraffing in acht neemt, is schrander.
Alleen “een dwaas verwerpt de vermaning van zijn vader”. Niemand anders dan een vader kan op de meest indringende en tegelijk passende manier een kind vermanen. Hij kent zijn kind en weet wat het nodig heeft. Hij kent ook het leven en weet waar de gevaren schuilen. Het kind dat zich niets van een liefdevolle vermaning van zijn vader aantrekt en die zelfs verachtelijk verwerpt, is een dwaas.
Daartegenover getuigt een zoon dat hij “schrander” is als hij “de bestraffing in acht neemt”. Daardoor laat hij zien dat hij beseft dat hij nog veel moet leren en correctie nodig heeft. Hij toont gezond verstand
Na het aanvaarden van de vreze des HEEREN is het aannemen van vermaning van de ouders van de hoogste waarde. Het gezag van de vader en de ouders is het gezag van God. Vermaning moet thuis beginnen en is de verantwoordelijkheid van de vader of de ouders. Daar begint ons leven. Omdat we geneigd zijn het verkeerde te doen, hebben we correctie nodig. David was een schrandere. Hij beschouwde het als een gunst als hij bestraft werd (Ps 141:5).
6 Grote rijkdom of verval
6 [In] het huis van een rechtvaardige is grote rijkdom,
maar in het inkomen van een goddeloze is verval.
“Het huis van een rechtvaardige” wordt gekenmerkt door “grote rijkdom”. Met rijkdom worden niet noodzakelijk geld en goed bedoeld. Het kan vooral ook gaan om geestelijke rijkdom. Als liefde, blijdschap en vrede, de vrucht van de Geest (Gl 5:22), het huis van een rechtvaardige kenmerkt, is dat een grote rijkdom (vers 16). Als de bewoners van het huis elkaar met respect voor ieders capaciteiten en kwaliteiten behandelen, is dat ook een grote rijkdom.
Van dergelijke grote rijkdom weet een goddeloze niets. Hij kan een groot inkomen hebben, maar in dat inkomen is de kiem van verval en ellende aanwezig. Er ligt een vloek op, want hij denkt alleen aan zichzelf. Trots en begeerte zorgen ervoor dat hij er niet met tevredenheid van kan genieten. Hij wordt geleid door jaloersheid op anderen die net wat meer hebben. Ook is er angst dat het hem wordt afgenomen. Al deze factoren zitten in zijn inkomen en beroven hem van de vreugde ervan. Samen met zijn inkomen komen verwarring, onrust en slapeloosheid zijn huis binnen.
7 De lippen van wijzen en het hart van dwazen
7 De lippen van wijzen strooien kennis uit,
maar zo niet het hart van dwazen.
Wijze mensen strooien kennis uit als ze spreken. Hun woorden zijn nuttig en winstgevend voor de luisteraars. Zo wordt kennis ook op de juiste wijze gebruikt. Kennis is niet bedoeld om voor zichzelf te bewaren, of die alleen te delen met een select groepje personen. “De lippen van wijzen” zullen de kennis van God en Zijn wil die in hun hart is aan allen laten horen. Ze doen dat niet om met hun kennis te pronken, maar om anderen ervan te laten profiteren. De kennis die ze hebben, hebben ze gekregen om te delen.
Dat kennis ‘uitgestrooid’ wordt, houdt ook de gedachte aan vermenigvuldiging in. Zaad dat wordt uitgestrooid, ontwikkelt zich tot een grote oogst. Wat de lippen van wijzen aan kennis uitstrooien, komt in de harten van velen die op hun beurt de ontvangen kennis ook weer uitstrooien. De lippen van de Heer Jezus hebben kennis uitgestrooid, opdat Zijn hoorders God zouden kennen en Zijn beoordeling van hen. Het is belangrijk dat wij doorgeven aan anderen wat we uit Gods Woord hebben geleerd over God en Christus en ook over onszelf. Dan tonen we dat we ‘lippen van wijzen’ hebben.
In “het hart van dwazen” is geen kennis aanwezig. Dwazen houden hun hart voor kennis gesloten. Daardoor is er in het hart van dwazen niets aanwezig wat nuttig voor anderen zou kunnen zijn. Dwazen hebben geen begrip van kennis. Zij willen die ook niet, ze stellen zich er niet voor open. Daardoor zijn ze niet in staat die uit te strooien.
8 - 10 Wat voor de HEERE een gruwel is
8 Het offer van goddelozen is voor de HEERE een gruwel,
maar het gebed van oprechten is Hem welgevallig.
9 De weg van een goddeloze is voor de HEERE een gruwel,
maar wie gerechtigheid najaagt, heeft Hij lief.
10 Vermaning is onaangenaam voor wie het pad verlaat,
[en] wie bestraffing haat, zal sterven.
Hier, evenals overal in de Bijbel, is “het offer van goddelozen … voor de HEERE een gruwel” (vers 8) omdat het hart van hen die het brengen, onoprecht is (1Sm 15:22; Js 1:10-17; Jr 6:20). Het is niet alleen onaanvaardbaar voor God, maar Hij verafschuwt het. Kaïn was zo’n goddeloze die met een offer kwam dat door God met afschuw werd verworpen (Gn 4:5). Kaïn bracht een eigenwillig offer en daar moest God maar tevreden mee zijn. Zo komen zogenaamde christenen met allerlei offers bij God. Het zijn de offers van hun goede werken, maar God verwerpt ze. We vinden die overvloedig in het rooms-katholicisme.
Wat Hij aanneemt, is “het gebed van oprechten”. Het gebed wordt een ‘offer’ genoemd (Ps 141:2). Als dat door oprechten tot Hem wordt gedaan, is dat “Hem welgevallig”. Oprechten nemen hun ware plaats voor God in. In hun hart staan zij recht voor God. Zij beseffen dat ze alleen tot Hem kunnen naderen op grond van het offer van Christus en niet op grond van iets van henzelf. Hun gebed is het gebed van geloof. Zij bidden in het besef dat ze van nature een zondaar zijn. Het gebed staat tegenover het hooghartige offer van zelfvoldane mensen die God vertellen hoe goed zij Hem wel dienen (Lk 18:10-14).
Niet alleen het offer van de goddelozen, ofwel het louter nakomen van godsdienstige verplichtingen, is een gruwel voor God, maar ook “de weg van een goddeloze”, ofwel diens hele leven, is dat (vers 9). Zo is ook niet alleen het gebed van de oprechten Hem welgevallig, maar het hele leven van “wie gerechtigheid najaagt”, is dat. Wie dat doet, “heeft Hij lief”. Gerechtigheid najagen is het geven aan de ander wat hem toekomt en bovenal aan God wat Hem toekomt. Het is een actieve, aanhoudende, en zelfs gevaarlijke zoektocht naar gerechtigheid (1Tm 6:11). Dat kan iemand alleen doen als hij nieuw leven heeft.
Vers 10 sluit aan bij vers 9, de weg van de goddeloze, want de goddeloze is iemand die “het pad verlaat” dat God wil dat de mens gaat. Het pad is hier het pad van gerechtigheid, zoals dat in het hele boek wordt benadrukt. Wie dat pad verlaat, moet worden vermaand. Dat is niet aangenaam, maar wel noodzakelijk. Wie niet naar vermaning van zijn ouders of iemand anders luistert, geeft daarmee te kennen dat hij de bestraffing haat. Dat zal de dood tot gevolg hebben (vgl. 2Kr 25:16; 2Pt 2:15,21; Rm 8:13).
11 Alles ligt open voor de HEERE
11 Graf en verderf liggen [open] voor de HEERE –
hoeveel te meer de harten van de mensenkinderen.
De ontwikkeling van de gedachtegang in deze twee versregels is een argument van het mindere naar het grotere (“hoeveel te meer”). “Graf” (sheol) en “verderf” (abaddon) vertegenwoordigen de afgelegen onderwereld en alle machtige krachten die er verblijven, maar daar machteloos zijn (Jb 26:6; Ps 139:8; Am 9:2; Op 9:11). Dit gebied ligt volledig buiten de waarneming van mensen, maar kent voor God geen enkel geheim. Dat dit afgelegen gebied met haar bewoners voor Hem openligt, houdt in dat Hij alwetendheid is. Dat betekent tevens dat Hij zeker ook “de harten van de mensenkinderen” kent.
Het woord “harten” wil zeggen de motieven en gedachten (Ps 44:21b). De ogen van de HEERE zien niet alleen alle personen en hun daden (vers 3), maar Hij ziet ook hun harten en alles wat daarin is. Geen mens kent zijn eigen hart, laat staan dat van een ander, maar God kent elk hart (Jr 17:10; Jh 2:25; Hb 4:12-13). Hij kent elke bedoeling van iedere individu.
12 Een spotter gaat niet naar wijzen
12 Een spotter houdt niet van wie hem terechtwijst,
naar wijzen gaat hij niet.
Een spotter weerstaat alle pogingen om hem te hervormen. Hij houdt niet van terechtwijzing of berisping en daarom houdt hij “niet van wie hem terechtwijst”. Hij houdt stug vast aan zijn eigen onzinnige opvattingen die hij met groot plezier om zich heen strooit. Zijn doel is anderen en vooral God en Zijn dienst te bespotten. Daar bestaat zijn leven uit. Hij heeft het plezier en de spot veel te lief om ze achterwege te laten.
Hij zal niet naar wijzen gaan om wijs te worden, wat bewijst dat een spotter een dwaas is. Hij wil niet eens in het gezelschap van wijzen verkeren. Stel je voor dat hij iets van hun wijsheid zou aannemen. Hij kan zich geen leven zonder spot voorstellen. Spotters zijn mensen die niet tot het licht willen komen, omdat ze niet openbaar willen worden (Jh 3:19-20). Het eigen ik is hun god en doel, en spotten is hun leven, waardoor zij alle wijsheid van boven verachtelijk afwijzen.
13 - 15 Een vrolijk, verstandig en blijmoedig hart
13 Een vrolijk hart maakt een gezicht blij,
maar door hartenleed wordt een geest neerslachtig.
14 Een verstandig hart zoekt kennis,
maar de mond van dwazen voedt zich met dwaasheid.
15 Alle dagen van een ellendige zijn slecht,
maar een blijmoedig hart is [als] een voortdurende maaltijd.
De emotionele toestand van een persoon, wat hij in zijn ziel beleeft, heeft een duidelijk effect op zijn geest. Als iemand “een vrolijk hart” heeft, is dat op zijn gezicht te zien (vers 13). Wie op weg is om zijn geliefde te ontmoeten, zal een vrolijk hart hebben. De blijdschap van die ontmoeting zal van zijn gezicht afstralen. Zo is het met een hart dat vervuld is van de Heer Jezus en met Hem leeft. Er is vreugde over de verlossing van zonden en het oordeel daarover en over de aanstaande ontmoeting met Hem.
Als een hart vervuld is van zorg, maakt dat de “geest neerslachtig”. De woorden die hier worden gebruikt, benadrukken de pijn en de depressie met een gedachte van wanhoop. Een neerslachtige geest geeft een droevige gezichtsuitdrukking. Nehemia had “hartenleed”, wat op zijn gezicht te lezen stond (Ne 2:2; Gn 40:6-7). Bij Hanna veranderde haar gezicht van neerslachtig in blij nadat zij de verzekering had ontvangen dat haar gebed om een zoon zou worden verhoord: “Zij at [weer] en haar gezicht stond bij haar niet meer [als voorheen]” (1Sm 1:18b). Zo kunnen ook wij onze zorgen, die ons neerslachtig van geest maken, in gebed bij de Heer brengen. Dat geeft een verandering ten goede in onze gemoedsstemming.
Ook hier geldt dat dit algemeen is gesteld, zonder de garantie dat dit altijd en direct gebeurt. Er kunnen situaties zijn dat iemand depressief is en (lange tijd) blijft, hoewel hij alles bij de Heer brengt. Dat kan allerlei oorzaken hebben, die wij niet altijd begrijpen. Dat is zo als het onszelf overkomt en zeker als het anderen overkomt. Job heeft lange tijd geen vrolijk hart gehad en niet met een blij gezicht rondgelopen. Pas toen God met hem aan Zijn doel was gekomen, is daarin een totale verandering gekomen (Jb 42:6-17).
Tegenover “een verstandig hart” staat “de mond van dwazen”, tegenover “zoekt” staat “voedt” en tegenover “kennis” staat “dwaasheid” (vers 14). Zowel de verstandige als de dwaas is erop uit zijn geest met iets te vullen. Wie verstandig van hart is, verlangt naar kennis. Wie kennis heeft, verlangt naar meer kennis. Het gaat om kennis over hoe het leven geleefd moet worden naar de gedachten van God. Als een hart dat zoekt, toont dat wijsheid aan.
In het hart van dwazen is het verlangen naar die kennis niet aanwezig. Hij zoekt wel wat ‘te eten’. Vandaar dat er wordt gesproken over “de mond van dwazen” en over voeden. ‘Voeden’ is grazen zoals vee dat doet en wijst op het tevreden zijn van de dwaas met voer van het merk ‘dwaasheid’ (vgl. Js 44:20).
Wat iemand zoekt, blijkt onder andere uit wat hij leest en waar hij naar kijkt. Een verstandig hart heeft “geproefd … dat de Heer goedertieren is” (1Pt 2:3) en verlangt daarom “naar de redelijke, onvervalste melk” van het Woord van God (1Pt 2:2). De dwazen voeden hun geest met verdorven lectuur en ze kijken naar slechte films. Ze grazen als het stompzinnige vee in bevuilde weiden en slokken zonder enige filtering de dwaasheid van deze weiden op.
Het leven kan ellendig of aangenaam zijn, afhankelijk van iemands omstandigheden en geaardheid (vers 15). “Een ellendige” is iemand die zich alle dagen innerlijk ellendig voelt. Al die dagen “zijn slecht”. Hij kan nergens enige blijdschap in vinden, want van binnen voelt hij zich ellendig. Wat er ook wordt geprobeerd om hem op te vrolijken, de ellende overheerst zo, dat hij alleen ellende ziet. Alles is slecht. Niets smaakt, niets maakt blij. Hij is er voortdurend slecht aan toe.
Er is ellende als we er niet aan toe komen onze hulp in God te vinden. Jakob zei tegen de farao: “Weinig [in getal] en [vol] kwaad zijn mijn levensjaren geweest” (Gn 47:9). Dat is omdat zijn leven vol was van het gaan van eigen wegen, zonder God te vragen hem te helpen. Naomi is, met haar man Elimelech, ook een eigen weg gegaan. Ze getuigt ervan dat zij daarin “grote bitterheid” heeft ervaren (Ru 1:20-21).
Wie “een blijmoedig hart” heeft, ziet en leeft het leven in het licht van de zon, dat wil zeggen in het licht van de Heer Jezus, Die “de Zon der gerechtigheid” wordt genoemd (Ml 4:2). Het leven is voor een blijmoedig hart een voortdurende feestmaaltijd. We hebben een blijmoedig hart als we blij in de Heer zijn en leven in gemeenschap met Hem. Zelfs slechte dagen zullen de blijmoedige gemoedstoestand niet kunnen aantasten. Als er van binnen blijdschap is, kunnen uiterlijke omstandigheden die blijdschap niet wegnemen.
De profeet Habakuk getuigt daarvan. Al ziet hij om zich heen een troosteloze dorheid en leegte, hij getuigt en zegt: “Ik zal dan toch in de HEERE van vreugde opspringen, mij verheugen in de God van mijn heil” (Hk 3:18). Ons wordt een voortdurende maaltijd door de Heer Jezus aangeboden in Hemzelf (Jh 6:35). Hij wil met ons maaltijd houden en wij mogen met Hem maaltijd houden als we ons hart openstellen voor Hem (Op 3:20).
16 - 17 Beter …, dan …
16 Beter is weinig met de vreze des HEEREN,
dan een grote schat met verwarring erbij.
17 Beter is een schotel groente waar liefde is,
dan een gemeste os met haat erbij.
Deze twee verzen horen duidelijk bij elkaar. Ze zeggen dat geestelijke dingen beter zijn dan stoffelijke dingen ofwel materiële rijkdom (vgl. Ps 37:16). Vers 16 gaat over geld en de vreze des HEEREN; vers 17 gaat over eten en liefde.
Vers 16 zegt dat vrees of eerbied voor God meer voldoening brengt dan “een grote schat met verwarring erbij”. Verwarring uit zich in onrust, paniek, tumult. Verwarring is angst. Er is een gezegde dat luidt: Hoe meer bezittingen, hoe meer angst. De eerbied voor God kent die angst niet, want daardoor komt er tevredenheid en rust, het tegenovergestelde van verwarring.
Salomo maakt duidelijk dat de rechtvaardige zich niet door welvaart zal laten overheersen. Zo kun je veel geld hebben, de duurste auto, de snelste computer, de grootste televisie met het scherpste beeld, een huis dat van alles is voorzien en toch geen rust hebben (vgl. Pr 4:6; 5:12). Die rust wordt alleen gevonden in het eerbiedig wandelen met God.
Vers 17 zegt dat een gelukkige, liefdevolle relatie beter is dan een heerlijke maaltijd waarbij de harten van hen die aan de maaltijd deelnemen met haat tegenover elkaar vervuld zijn. Dit is de situatie in een gezin waar de rijkdom de liefde vervangt. Zeker kan er ook een rijke maaltijd zijn met liefde, maar hier gaat het over een situatie waarin een keus moet worden gemaakt tussen een luxueuze maaltijd en haat enerzijds en een povere maaltijd en liefde anderzijds.
Veel mensen erkennen dat een huis met goedkoop meubilair waarin de mensen elkaar liefhebben, de voorkeur heeft boven een luxueus ingericht huis waarin de mensen elkaar haten. Liefde maakt moeilijke omstandigheden draaglijk, terwijl haat alle vreugde vernietigt die een goede maaltijd bedoelt te bewerken. Je kunt voedsel van de allerbeste kwaliteit in overvloed op tafel hebben staan en toch niet die “voortdurende maaltijd” van vers 15 hebben. In plaats daarvan voel je je alle dagen ellendig en word je in je hart verteerd door angst, onrust, haat en bitterheid. Het zuurdeeg van de haat zorgt ervoor dat er niet echt van de maaltijd kan worden genoten.
Al staat iemand niet als rijk te boek en moet hij het met heel bescheiden maaltijden doen, toch kan hij in een voortdurende feeststemming zijn. Dat is zo, als hij zijn geestelijke rijkdommen kent, waardeert en daarvan geniet. Dat maakt het hart echt en voortdurend blij. Er is rust en tevredenheid, het tegenovergestelde van verwarring en onrust.
We kunnen deze verzen ook toepassen op een plaatselijke gemeente. Als in een gemeente “een grote schat” aan kennis is, is de kans op verwarring ook groot als men zich daarop gaat beroemen. Dat was het geval in Korinthe, waar de gelovigen rijk waren in Christus (1Ko 1:4-7). Dat maakte hen echter niet nederig en dankbaar, maar opgeblazen, terwijl de liefde ontbrak (1Ko 8:1).
Omdat de Korinthiërs zich op hun kennis beroemden, was er onenigheid en verwarring en waren er allerlei misstanden (1Ko 1:10-12; 14:33; 11:17-22). Daartegenover staat wat de Heer Jezus zegt van de gemeente in Filadelfia (dat betekent ‘broederliefde’) dat zij maar “kleine kracht” heeft. Hij prijst en bemoedigt hen (Op 3:7-13).
18 Driftig of geduldig
18 Een driftig man veroorzaakt ruzie,
maar een geduldige stilt onenigheid.
Het contrast is tussen “een driftig man”, letterlijk ‘een man van woede’, iemand die heetgebakerd is, en “een geduldige”, letterlijk ‘langzaam van woede’ of, zoals Jakobus het zegt, “langzaam tot toorn” (Jk 1:19). Drift komt door bepaalde omstandigheden tot uiting. Iemand die driftig is, is trots van aard, want anders zou hij niet zo snel opgewonden raken over iets wat hem raakt. Door drift ontstaat ruzie. Een driftig man moet en zal zijn recht opeisen, al is het voor de rechtbank.
Wie geduldig is, staat niet op zijn strepen en weet de kou uit de lucht te halen door niet opgewonden te reageren. Door zijn rustige reactie stilt hij de “onenigheid” die is ontstaan. Het vergt veel geduld en rust om vreedzame relaties te onderhouden of te herstellen. Er zijn twee mensen nodig om ruzie te maken. Als er één zijn geduld bewaart, zal de onenigheid gestild worden. De geduldige is een vredestichter. Vredestichten begint in het hart dat buigt voor God in Christus. Dat zal de geest en de wandel kenmerken. Abram toonde deze geest toen er onenigheid was tussen de herders van zijn vee en de herders van het vee van Lot (Gn 13:7-9).
19 De weg van een luiaard en het pad van oprechten
19 De weg van een luiaard is als een doornhaag,
maar het pad van oprechten is welgebaand.
De luiaard ziet zijn “weg”, dat is zijn leven, “als een doornhaag”, waardoor hij zich gehinderd voelt om aan het werk te gaan. Zijn leven, zo vindt hij, is bezaaid met moeilijkheden, gevaren en pijnlijke ervaringen. Hij zoekt en vindt in alles wat hem in het leven overkomt excuses om niet te hoeven werken. De doornhaag die hij ziet, blokkeert hem, zo gelooft hij zelf en wil hij anderen laten geloven. Omdat de luiaard in de tweede versregel in contrast staat met de oprechten en niet met de ijverige, blijkt luiheid van onoprechtheid te getuigen.
Oprechten hebben geen last van een doornhaag. Hun “pad … is welgebaand”. Het is een goed gemaakt pad, een pad dat er goed bij ligt. Zij gaan op “een effen baan, een weg; de heilige weg zal hij genoemd worden” (Js 35:8). Ze hebben geen reden een omweg te maken of uit te wijken. Dat betekent helemaal niet dat het pad van oprechten over rozen gaat en dat zij een gemakkelijk leven hebben.
Zowel de luiaard als de oprechten gaan een pad waarop ze tegenslagen en moeiten tegenkomen. Het verschil is de manier waarop zij met tegenslagen en moeiten omgaan. De luiaard ziet in de moeilijkheden leeuwen en beren, een doornhaag, op zijn weg; de oprechten zien ook hun moeilijkheden, maar zien daar bovenuit op God en gaan hun weg in vertrouwen op Hem, omdat ze weten dat Hij hen op dat pad heeft gebracht. Ze rekenen op Zijn genade.
20 - 21 De invloed van wijsheid en dwaasheid
20 Een wijze zoon verblijdt [zijn] vader,
maar een dwaas mens veracht zijn moeder.
21 Dwaasheid is blijdschap voor [een mens] zonder verstand,
maar iemand met inzicht houdt de rechte weg.
Als een zoon (of dochter) zich wijs gedraagt als antwoord op de sterk beschermende liefde van de vader en de warme genegenheid van de moeder, zal hij (of zij) blijdschap bij hen veroorzaken (vers 20). Gedraagt een zoon (of dochter) zich echter dwaas, dan betekent dat een verachting van de ouderlijke investering aan zorg. Het is een verklaring aan de moeder dat ze er verkeerd aan heeft gedaan hem (of haar) ter wereld te hebben gebracht.
Wijze kinderen geven de ouders reden tot blijdschap over hen. Dwaze kinderen tonen verachting voor hun moeder. Ze tonen een onnatuurlijke hardvochtigheid die groot leed bij hun moeder veroorzaakt. De grootste vreugde en de bitterste droefheid in deze wereld van tranen worden gevonden in het hart van ouders. Er is geen grotere blijdschap dan te zien dat kinderen in de waarheid wandelen (3Jh 1:4). Er is geen grotere smart dan een kind te zien dat de waarheid verwerpt en in ongeloof leeft en sterft (2Sm 18:33).
De dwaas leeft niet alleen zonder God in zijn zonden, maar hij vindt zijn blijdschap in dwaasheid (vers 21). Dat tekent hem als een mens “zonder verstand”. Ieder mens die het prachtig vindt om dwaasheid te uiten of te zien, heeft geen verstand. Hij gaat een dwaze weg die eindigt in de eeuwige dood. Wie wel verstand of “inzicht” heeft, “houdt de rechte weg”, dat is de weg van het leven die eindigt in het eeuwige leven.
De dwaas volgt elke modegril en leeft bij de waan van de dag. Dat leven is een genot voor hem, want hij heeft geen inzicht in Gods wil en dat wil hij ook niet. Iemand met inzicht weet wel wat Gods wil voor hem is en gaat daarom de rechte weg, de weg die God voor hem heeft uitgestippeld. Hij weet “dat het niet aan de mens is zijn weg, [dat] het niet aan een man is [zijn] gang [te bepalen] en zijn voetstappen te richten” (Jr 10:23).
22 Veel raadgevers doen een plan slagen
22 Plannen falen, als er geen overleg is,
maar door een veelheid van raadgevers komt [het nodige] tot stand.
Het is niet Gods bedoeling dat we alles alleen doen. Hij heeft de mens als een sociaal wezen geschapen die anderen nodig heeft om goed te functioneren. Ook in de gemeente heeft Hij de leden onderling van elkaar afhankelijk gemaakt (1Ko 12:14-31). Eigenzinnigheid pakt altijd slecht uit. Van de plannen van iemand die alleen werkt, zonder overleg met anderen, komt vaak niets terecht. Het slagen van plannen vereist het inwinnen en aanvaarden van goed advies.
Een plan willen uitvoeren zonder overleg getuigt ook van overhaasting. Er is tijd nodig om te overleggen. Overleg kan worden gezien als verloren tijd, maar dat is het niet. Twee zien nu eenmaal meer dan één. Het is goed om de eigen beperkingen te zien, hoe begaafd iemand ook is. Overleg met betrouwbare en bekwame mensen is bepalend voor een goed resultaat, voor het tot stand komen van het plan.
Dit is een algemene observatie die van waarde is in de maatschappij zowel op persoonlijk als op nationaal niveau. Het betekent dat we anderen nodig hebben. Dat geldt ook voor zaken die in de gemeente spelen. In het overleg over het wel of niet houden van de wet door de heidenen in Handelingen 15 hebben we een goed voorbeeld van overleg waardoor het nodige tot stand komt (Hd 15:5-31). De uitkomst is goed, omdat er naar de Schrift en de Heilige Geest wordt geluisterd (Ps 119:24). Bij alle overleg is het bovenal belangrijk te kijken naar Hem Die “Raadsman” is (Js 9:5).
23 Hoe goed is een woord op zijn tijd
23 Een man heeft blijdschap in het antwoord van zijn mond,
en hoe goed is een woord op zijn tijd!
Er is hier sprake van een antwoord zonder dat we over een vraag lezen. De vraag waarover het hier gaat en waarop het antwoord komt, kan van alles betreffen. Het kan een mondelinge vraag zijn, de vraag om een advies, maar ook een situatie waarmee iemand verlegen is. De tweede versregel maakt duidelijk dat het niet gaat om een direct en formeel juist antwoord. Het gaat om een antwoord dat wel inhoudelijk op de vraag ingaat, maar dat ook op de juiste tijd wordt gegeven, niet eerder en niet later.
De blijdschap die een dergelijk antwoord geeft, is dan ook niet zozeer het gevolg van de juistheid ervan, maar van het juiste tijdstip ervan. We spreken wijs als we op de juiste tijd spreken, als er op die tijd behoefte is aan wat we zeggen. “Het hart van de wijze kent tijd en gelegenheid” (Pr 8:5b). De juiste dingen op het juiste moment zeggen geeft een diepe voldoening; het vereist kennis en wijsheid en zelfverloochening. Het juiste te zeggen, maar op het verkeerde moment, werkt contraproductief, dat wil zeggen dat het leidt tot het tegenovergestelde van wat men beoogt.
Als Paulus de gevangenbewaarder had verteld dat hij moest geloven in de Heer Jezus voordat hij hem in de gevangenis gooide, had Paulus wel gelijk, maar geen resultaat. Het was toen niet de tijd voor het goede woord. Die tijd kwam toen de gevangenbewaarder op het punt stond zichzelf te doden (Hd 16:27-32). We kunnen deze manier van spreken alleen leren van de Heer Jezus (Js 50:4).
24 Het pad ten leven voert omhoog
24 Het pad ten leven voert voor een verstandige omhoog,
om de hel beneden te ontwijken.
“Een verstandige” ziet het leven in het juiste perspectief. Hij weet dat hij op het pad van het leven is en dat dit pad ook naar het leven voert. Het is een pad “omhoog”, het voert naar het eeuwige leven, naar de hemel, waar het eeuwige leven in zijn volheid wordt genoten. De christen die verstandig is, zal de dingen zoeken die boven zijn, die omhoog zijn, want daar is Christus, zijn leven (Ko 3:1-2). Hij ziet op “Jezus, de overste Leidsman en Voleinder van het geloof” (Hb 12:2).
De verstandige bewandelt dat pad omdat hij zover mogelijk uit de buurt van “de hel beneden” wil blijven. Het gaat er niet zozeer om dat er nog een kans zou zijn dat hij in de hel terecht zou komen. Door het bloed van Christus weet hij dat hij aan het oordeel van de hel is ontkomen en dat hij daar niet zal terechtkomen. Waar het om gaat, is dat hij nu het pad ten leven gaat en daardoor in de praktijk van zijn leven ook afstand neemt van dingen die horen bij ‘de hel beneden’. Hij is van boven geboren en gaat de weg naar boven. Hij hoort bij de hemel en niet bij de hel. Dat blijkt uit de gerichtheid van zijn leven.
25 De HEERE beschermt de weduwe
25 Het huis van hoogmoedigen vaagt de HEERE weg,
maar de grens[steen] van een weduwe zet Hij vast.
De HEERE vaagt de “hoogmoedigen” en hun hele huis weg, maar Hij beschermt de kwetsbare “weduwe”. De tegenstelling is tussen de hoogmoedigen en de weduwe, tussen hen die volledig op zichzelf vertrouwen en iemand die krachteloos is, die niemand anders heeft dan God (Ps 68:6). De Schrift bevestigt ruimschoots dat God de zaak van de weduwe, de wees, de armen en de behoeftigen verdedigt.
De tegenstelling veronderstelt dat de weduwe de prooi is van de trotse mensen, die haar land en huis willen nemen (Js 5:8-10). God heeft de grenzen vastgesteld van Zijn volk in het land en zal die handhaven (Dt 19:14). Hen die daarmee geen rekening houden, de hoogmoedigen, vaagt Hij weg en ook hun hele ‘imperium’ waarop ze vertrouwen en waarvan ze menen dat het voor altijd vaststaat. Alleen wat door God is vastgezet, zoals de grenssteen van de weduwe, staat onwrikbaar vast.
26 Kwade plannen of lieflijke woorden
26 De plannen van een kwaaddoener zijn voor de HEERE een gruwel,
maar lieflijke woorden zijn rein.
God haat niet alleen het offer en de weg van de goddelozen (verzen 8-9), maar ook hun “plannen” en gedachten. Een goddeloze is ook “een kwaaddoener”. De plannen die hij maakt, zijn erop gericht anderen kwaad te doen, hen te benadelen en te beschadigen. Er is bij hem geen enkele gedachte aan God. Alles draait om zichzelf. De HEERE kent zijn hart. Wat hij daarin beraamt, is voor Hem “een gruwel”.
Het contrast in de tweede versregel is dat tussen verborgen plannen of gedachten en “lieflijke woorden”. Lieflijke woorden hoeven niet verborgen te worden, maar kunnen worden uitgesproken. Ze kunnen niet anders dan uit een hart komen dat rein is omdat het op God gericht is. Die woorden geven geen kwade gedachten weer; het zijn geen onreine, maar reine woorden.
David is “lieflijk in psalmen van Israël” (2Sm 23:1). De woorden die hij heeft gesproken, zijn reine woorden omdat ze door de Geest van God in hem gesproken zijn (2Sm 23:2). Als wij door de Geest van God spreken, zijn onze woorden lieflijk en rein.
27 Waarschuwing tegen winstbejag
27 Wie op winstbejag uit is, stort zijn huis in het ongeluk,
maar wie [omkoop]geschenken haat, zal leven.
“Winstbejag” voert tot oneerlijke praktijken, zoals het gebruik van “[omkoop]geschenken” en steekpenningen, die het recht verdraaien (Ex 23:8; Dt 16:19; Jb 8:3; Mt 28:11-15; Ex 18:21; 1Sm 8:3; Js 33:15; 1Pt 5:2). De hebzuchtige man is degene die zich haast om rijk te worden en er niet om geeft hoe dat gebeurt. Hij brengt niet alleen ongeluk over zichzelf, maar hij sleept anderen mee. Hij stort zijn hele huis, vrouw en kinderen, in het ongeluk.
Het vers is een waarschuwing tegen het aannemen van steekpenningen. Geschenken kunnen onschuldig zijn, maar ze kunnen ook iemands normen en waarden wijzigen, dat wil zeggen verlagen. Wie geschenken haat die als steekpenningen bedoeld zijn, “zal leven” en houdt het ongeluk van zijn familie verwijderd. Winstbejag is slavernij. Wie winstbejag haat, zal nu al het ware leven beleven en dat straks volmaakt doen. Het is leven in de vrijheid van de Geest.
28 Eerst denken, dan antwoorden
28 Het hart van een rechtvaardige overdenkt wat het antwoorden zal,
maar de mond van goddelozen vloeit over van kwaad.
“Een rechtvaardige” is geen flapuit. Hij “overdenkt” in zijn hart wat hij zal antwoorden als hem iets wordt gevraagd of als hem iets van God overkomt (Hk 2:1). Overdenken is afwegen of bestuderen. Wie wijs is, is voorzichtig met zijn woorden. Voor een goed antwoord hebben we Goddelijke wijsheid nodig, want we zijn omgeven door een boze wereld. Daarom moeten we er goed over nadenken wat en hoe we moeten antwoorden.
De goddelozen worden niet geleid door de vrees voor God. Daarom komt er uit hun mond een stroom van kwaad. Ze veroorzaken kwaad met wat er uit hun mond komt. Hun mond vloeit ervan over. Hun mond is een niet te stoppen bron van pijniging voor anderen. Zij brengen uit de boze schat van hun hart boze dingen voort (Mt 12:34-35).
29 De HEERE verhoort het gebed van rechtvaardigen
29 De HEERE is ver van goddelozen,
maar het gebed van rechtvaardigen verhoort Hij.
De goddelozen houden de HEERE op een afstand. Daardoor is Hij ver van hen. Als zij Hem nodig hebben omdat ze menen dat Hij hen van dienst kan zijn, blijkt Hij ontoegankelijk voor hen te zijn en doof voor hun geroep tot Hem. Zijn genade, liefde en hulp zijn niet voor hen beschikbaar omdat ze weigeren te breken met hun zonden. Natuurlijk, een gebed van berouw van de goddelozen is de uitzondering, want daardoor worden ze rechtvaardigen. Als ze als rechtvaardigen bidden, antwoordt Hij (Jk 5:16b-18; Ps 34:16,18; 1Pt 3:12).
30 Wat het hart verblijdt en de beenderen verkwikt
30 Het licht in de ogen verblijdt het hart,
een goed gerucht verkwikt de beenderen.
“Het licht in de ogen” komt van de zon. Het is het licht van de hemel, van God. Als dat licht in de ogen komt, als de ogen dat zien, wordt het hart erdoor verblijd (vgl. Pr 11:7). Door het licht van God in onze ogen kunnen we alles zien wat God heeft gedaan en Hem daarvoor prijzen. Dat geldt zowel voor de oude schepping als voor de nieuwe schepping, zowel voor de materiële wereld als voor de geestelijke wereld. Als we “verlichte ogen van … hart” (Ef 1:15) hebben, wil dat zeggen dat we in staat zijn te weten wat we allemaal aan geestelijke zegeningen van God hebben gekregen.
“Een goed gerucht” betreft iets goeds wat onze oren horen. Dat heeft een verkwikkend effect op onze beenderen. We zien dat bij Jakob als hij hoort dat Jozef nog leeft. Zijn geest leeft op en hij gaat naar hem toe (Gn 45:27-28). We krijgen kracht voor onze wandel als we horen over het goede dat God met Zijn tucht voor ons bedoelt (Hb 12:11-13). Tien van de twaalf verspieders verspreidden een kwaad gerucht over het beloofde land en verlamden daarmee het volk, waardoor het weigerde op te trekken.
31 - 33 Luisteren en vrezen is leven, wijsheid en eer
31 Een oor dat naar de bestraffing ten leven luistert,
zal te midden van wijzen overnachten.
32 Wie vermaning verwerpt, veracht zijn leven,
maar wie naar bestraffing luistert, verwerft verstand.
33 De vreze des HEEREN is vermaning tot wijsheid,
en nederigheid gaat vooraf aan eer.
“Een oor” (vers 31) duidt hier de persoon aan. “Bestraffing” kan pijnlijk zijn, maar wie ernaar luistert, zal daardoor naar de wijsheid van God leven. Een leergierige persoon hoort thuis bij de wijzen, want wie “naar de bestraffing ten leven luistert”, toont aan dat hij wijs is. De wijze wil leven tot Gods eer. Bestraffing dient ertoe uit het leven te verwijderen wat dat verhindert. Wie daar een open oor voor heeft, “zal te midden van de wijzen overnachten”, dat wil zeggen dat hij rust vindt te midden van de wijzen. Hij is een van hen.
“Wie vermaning verwerpt”, wat nog verder gaat dan weigeren naar vermaning te luisteren, die “veracht zijn leven” (vers 32). Hij vindt dat niemand zich met zijn leven mag bemoeien. Hij wil leven zoals hem dat zelf het beste lijkt. Het ontgaat hem dat hij door een dergelijke opstelling zijn leven veracht. De vermaning is bedoeld om hem het ware leven te laten leven, dat wil zeggen zoals God het bedoeld heeft. Dat geeft de volle voldoening aan het leven.
Wie wel “naar bestraffing luistert, verwerft verstand”; hij krijgt verstand van zichzelf en van het leven. Dan kan men geestelijk, intellectueel en emotioneel groeien. Hij zal weten hoe hij moet leven tot Gods eer. Voor zijn naaste zal hij niet het kwade, maar het goede zoeken en weten wat God van hem vraagt.
Wie zich in zijn leven laat leiden door “de vreze des HEEREN”, wordt voortdurend vermaand, in de zin van onderwezen, om wijs door het leven te gaan (vers 33), want “het beginsel van wijsheid is de vreze des HEEREN” (Sp 9:10). Hij weet de goede keus te maken als er moet worden gekozen en zo ook het kwade te vermijden. Zijn leven is afgestemd op het doen van de wil van God.
De eerste uitwerking van de wijsheid is dat zij “nederigheid” in de rechtvaardige bewerkt. Het vrezen van God gaat gepaard met nederigheid. Waar het een is, daar is ook het ander. Het een is de weg tot wijsheid, het ander is de weg tot eer. Nederigheid is een gezindheid van hart die wij moeten leren. Wij kunnen nederigheid leren van Hem Die de Wijsheid is. Hij heeft gezegd: “Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en u zult rust vinden voor uw zielen” (Mt 11:29).
Nederige onderwerping in vertrouwen op de Heer brengt “wijsheid” en “eer”. De Heer Jezus heeft Zichzelf vernederd en is door God verhoogd. Hij is het voorbeeld van wat Hij tegen ons zegt: “Die zichzelf vernedert, zal worden verhoogd” (Lk 14:11b). Onze verhoging, de eer die wij zullen krijgen, hangt af van onze vernedering. Als wij ons vernederen “onder de krachtige hand van God”, zal Hij ons verhogen “op Zijn tijd” (1Pt 5:6).