1 De woorden voor Lemuel
1 De woorden voor koning Lemuel, de last waarmee zijn moeder hem onderwezen heeft.
Dit gedeelte is het enige in dit boek waarin een koning direct wordt aangesproken. Het is ook een heel hoofdstuk dat komt van een vrouw die vervuld is van Goddelijke wijsheid. Het onderwijs in het eerste gedeelte bevat twee waarschuwingen (verzen 2-7) en een advies (verzen 8-9). De moeder waarschuwt haar zoon, de koning, voor de gevaren van seksualiteit en drank. Ze neemt er de tijd voor en windt er geen doekjes om. Ook vandaag is het belangrijk dat ouders openhartig en duidelijk met hun kinderen over deze onderwerpen spreken. Als we kinderen in hun jeugd waarschuwen, zullen ze zich daaraan houden als ze ouder geworden zijn (Sp 22:6).
Lemuel betekent ‘toegewijd aan God’ of ‘toebehorend aan God’. Zijn naam komt alleen hier voor. Lemuel is onderwezen door zijn moeder. Het was “de last” die zij op haar hart had. Dat past in de manier waarop in Spreuken het onderwijs wordt doorgegeven. Het boek begon met de woorden van een vader tegen zijn zoon: ”Mijn zoon, luister naar de vermaning van je vader” (Sp 1:8a). Daar zegt de vader ook tegen hem: “Veronachtzaam het onderricht van je moeder niet” (Sp 1:8b). Dit onderricht of onderwijs wordt in dit laatste hoofdstuk uitvoerig gegeven.
Het bevestigt de grote invloed die moeders op hun kinderen hebben. In de boeken 1 Koningen en 2 Kronieken wordt vaak de naam van de moeder van een koning vermeld (1Kn 11:26; 14:21; 15:2; 2Kr 12:13; 13:2; 20:31). Het is een grote zegen een Godvrezende moeder te hebben (2Tm 1:5; 3:15). De moeder van Lemuel wordt door God geëerd omdat Hij voor haar onderwijs een heel hoofdstuk in Zijn Woord inruimt. Dat bewijst de waarde van haar woorden voor elke generatie door de eeuwen heen tot op vandaag. Na zijn moeder is zijn eigen vrouw de tweede vrouw die een grote invloed op een man heeft. Over haar waarde spreekt de moeder van Lemuel vanaf vers 10.
Haar woorden zijn ook van toepassing op ons. Wij zijn immers koningen (Op 1:6). We oefenen het koningschap nog niet uit, maar we bezitten wel de waardigheid ervan en behoren ons daarom ook ‘koninklijk’ te gedragen. De waarschuwingen van de moeder moeten we dan ook ter harte nemen.
2 Oproep om naar advies te luistern
2 Wat, mijn zoon, en wat, zoon van mijn schoot,
ja, wat [zal ik je aanraden], zoon van mijn geloften?
In het drievoudige gebruik van het woord “wat” horen we het hartstochtelijke verlangen van de moeder dat haar zoon zal beantwoorden aan zijn hoge roeping. Ze spreekt als iemand die erover nadenkt wat voor advies ze haar zoon zal geven, zo vol zorg is ze voor hem. De vraag, die tegelijkertijd een oproep is, komt als een diepe zucht uit het hart van de moeder die bezorgd is over het welzijn van haar zoon. Zij wil hem vertellen wat tot zijn voordeel is en dat doen in woorden, die hem treffen en blijven hangen: “De woorden van wijzen zijn als prikkels en als spijkers, diep ingeslagen door meesters in het verzamelen. Zij zijn gegeven door één Herder” (Pr 12:11).
De moeder spreekt haar zoon op indringende wijze met een stem vol liefde aan. Ze wil zijn volle aandacht. De drievoudige herhaling van “zoon” toont de ernst van de waarschuwing. Ze noemt hem eerst “mijn zoon”. Dat geeft haar directe relatie met hem aan. Vervolgens spreekt ze hem aan als “de zoon van mijn schoot”. Daarmee zegt ze dat hij haar eigen zoon is, hij is niet aangenomen, maar uit haar geboren. Ten slotte noemt ze hem “zoon van mijn geloften”. Dat wijst erop dat zij hem aan de HEERE gewijd had. Dit herinnert aan wat Hanna met Samuel deed (1Sm 1:11). Net als Hanna zal zij ongetwijfeld veel hebben gebeden voor dit kind, zowel voor als na zijn geboorte (1Sm 1:28).
3 Waarschuwing tegen de vrouwen
3 Geef je kracht niet aan de vrouwen
en je wegen niet om koningen te verdelgen.
Het eerste gevaar waarop ze hem wijst, is dat van vrouwen. Zij waarschuwt hem ervoor zijn “kracht niet aan de vrouwen” te geven. Haar waarschuwing is dat hij zijn tijd niet moet doorbrengen met het voldoen aan zijn seksuele begeerten. Er zijn vrouwen genoeg in zijn omgeving, maar hij moet zijn aandacht niet op hen richten. Als hij dat wel doet, zal zijn kracht daardoor worden verteerd. Hij zal geen kracht meer hebben om zijn eigenlijke taak als koning te verrichten.
Heel wat koningen zijn in de uitoefening van hun koningschap krachteloos gemaakt door toe te geven aan hun seksuele begeerten. Onder hen zijn David en vooral Salomo. Zij hebben tot hun schande in hun leven de waarheid ondervonden van wat de moeder hier zegt (2Sm 12:9-10; 1Kn 11:11; Ne 13:26). Het is niet verkeerd een vrouw te hebben. Wie een vrouw heeft gekregen, heeft een groot geschenk van God ontvangen. Wat verkeerd, zondig en verdervend is, is er meer dan één te hebben.
4 - 7 Waarschuwing tegen de wijn
4 Het past koningen niet, Lemoël,
het past koningen niet wijn te drinken,
of [dat] vorsten [vragen]: Waar is er sterkedrank?
5 Anders zal hij drinken en vergeten wat verordend is,
de rechtszaak van alle ellendigen verdraaien.
6 Geef sterkedrank aan wie dreigt om te komen,
en wijn aan hen die bitter bedroefd van ziel zijn.
7 Laat hem drinken en zijn armoede vergeten,
en niet langer aan zijn moeite denken.
Het andere gevaar, dat vaak samengaat met het gevaar van vrouwen, is het afhankelijk worden van drank (vers 4; Hs 4:11; Op 17:2). Wijn op zich is niet verkeerd (Ri 9:13; Ps 104:15). Het is verkeerd er te veel van te drinken. Voor een koning geldt dat nog nadrukkelijker. Hij moet het niet drinken en er ook niet naar vragen. Het gaat om het overmatig gebruik van alcohol of de behoefte daaraan vanwege de voortdurende druk die er op hem ligt. Wie goed over een volk wil kunnen regeren, moet allereerst zichzelf kunnen regeren. Hierin faalde Noach toen hij de regering over de gereinigde aarde kreeg (Gn 9:1-7,20-24).
De moeder houdt hem voor wat het gevolg van overmatig drinken is: dan “zal hij … vergeten wat verordend is” (vers 5). Hij zal de koningswet vergeten, waarin God heeft gezegd hoe hij zich moet gedragen om een goede koning te zijn (Dt 17:17-20). Drank vertroebelt de geest. Wie dronken is, ziet de dingen niet meer scherp en kan geen rechtvaardige uitspraak doen in geschillen.
Een dronken koning is weerzinwekkend (1Kn 16:8-9; 20:16). Wat betreft het spreken van recht in een rechtszaak zal hij niet anders doen dan “de rechtszaak van alle ellendigen verdraaien”. Niemand van de ellendigen krijgt zijn recht, omdat de koning beneveld is in zijn geest. Daarbij komt dat de rijken die de ellendigen uitbuiten hem kunnen manipuleren (vgl. Hs 7:5). Zij zullen hem wel voorzeggen wat voor uitspraak hij moet doen.
De verzen 6-7 zijn hoogstwaarschijnlijk sarcastisch bedoeld. Het kan geen serieus advies zijn dat sterke drank beter kan worden gegeven aan mensen die in doodsnood zijn (“wie dreigt om te komen”), die zwaar depressief zijn (“hen die bitter bedroefd van ziel zijn”), of die in diepe “armoede” en “moeite” verkeren. Het advies zou dan zijn: Geef hun maar zoveel sterkedrank en wijn dat ze er dronken van worden. Dan vergeten ze hun ellende en denken er niet langer aan. Dit advies kan niet serieus bedoeld zijn omdat de problemen niet verdwenen, maar nog levensgroot aanwezig zijn als de roes voorbij is. Dan moet er maar weer gedronken worden. Op deze manier wordt het een verslaving. Het is veelmeer zo, dat mensen in doodsnood of bittere droefheid Gods Woord, begrip en praktische hulp nodig hebben.
Voor een koning die onder hoge druk staat, tegen wie wordt opgekeken en van wie gerechtigheid wordt verwacht, is het gebruik van alcohol geen optie. Hij mag zich niet aan zijn verantwoordelijkheden onttrekken of er verlichting van zoeken door even ‘aan de drank’ te gaan. Een koning die weet dat hem zijn taak door God is gegeven, zal voor het verrichten van die taak alles van God verwachten. Dan zal hij krijgen wat hij nodig heeft.
Het advies dat koning Lemuel van zijn moeder krijgt, is ook voor ons belangrijk. Wij zijn koningen en mogen met de Heer Jezus regeren (Op 1:6). We regeren nu nog niet als koningen, maar hebben wel de waardigheid van een koning. Die waardigheid verspelen we door verkeerde omgang met seksualiteit en drank. Als wij aan de begeerte daarnaar toegeven, verliezen we de zuiverheid en eenvoudigheid van onze toewijding aan de Heer (vgl. Op 14:4-5) en worden we voorwerpen van verachting en manipulatie.
8 - 9 De mond opendoen om recht te verschaffen
8 Open je mond voor een stomme,
voor de rechtszaak van allen die verkwijnen.
9 Open je mond, oordeel [met] rechtvaardigheid,
en verschaf recht aan de ellendige en de arme.
De moeder zegt tegen haar zoon, de koning, dat hij zijn mond niet moet opendoen om er wijn in te gieten, maar om een stem te zijn “voor een stomme” (vers 8). Daarmee wordt niet iemand bedoeld die niet kan praten. Het kan gaan om iemand die te schuchter is om iets te zeggen. Iemand kan ook met stomheid geslagen zijn, vanwege de onterechte aanklachten of het verbale geweld van de tegenpartij. In elk geval gaat het om iemand die niet voor zichzelf kan spreken om zijn eigen zaak te verdedigen.
De koning moet zijn mond ook opendoen voor het uitspreken van het recht voor “allen die verkwijnen”. Zij hebben misschien wel woorden, maar de kracht om die uit te spreken ontbreekt. Het vraagt in beide gevallen inzicht in de omstandigheden van hen die er ellendig aan toe zijn en zich tot hem wenden voor een rechtvaardige uitspraak.
De koning lijkt hier zowel advocaat als rechter te zijn. Als advocaat heeft hij zich in vers 8 met de zaak van een stomme en van allen die verkwijnen een gemaakt. Daardoor kan hij in vers 9 als rechter optreden. Omdat hij geen wijn heeft gedronken, maar helder is gebleven in zijn geest, is hij in staat om zijn mond open te doen en met rechtvaardigheid te oordelen en de ellendige en de arme recht te verschaffen (vgl. 2Sm 14:4-11; 1Kn 3:16-28; Ps 45:3-5; 72:4; Js 9:5-6).
10 De waarde van de deugdelijke vrouw
10 Wie zal een deugdelijke vrouw vinden? [aleph]
Haar waarde gaat die van robijnen ver te boven.
Inleiding op de verzen 10-31
Er is in de voorgaande hoofdstukken veel geschreven over vrouw Dwaasheid, over dwaze, verkeerde vrouwen. Ook in dit laatste hoofdstuk horen we nog de waarschuwing voor haar uit de mond van de moeder van Lemuel voor haar zoon (vers 3). Daarom is het zo mooi dat het boek besluit met een loflied op vrouw Wijsheid, op de vrouw in de volle waarde die zij voor God, voor haar man en voor haar kinderen heeft.
De wijsheid wordt gepersonifieerd door een vrouw, omdat de vrouw vanwege de verscheidenheid aan toepassingen een uitstekend voorbeeld van de wijsheid is. Overal waar zij is, wordt haar wijsheid zichtbaar, en in alles waarmee zij bezig is, zien we hoe wijs zij is. We zien haar thuis, op de markt, in het bewijzen van liefdadigheid en in het bedrijfsleven. Door de wijsheid te personifiëren maakt de schrijver alle lessen concreet.
We zien haar in actie in het dagelijkse leven. Ze wordt “een zwakker vat” genoemd (1Pt 3:7). Toch treedt ze krachtdadig op. De oorzaak daarvan is haar Godvrezendheid en wijsheid. Daardoor doet ze ijverig en tegelijk rustig en beheerst haar werk. We zien deze kwaliteiten in haar toewijding aan haar man en kinderen, in hoe ze met haar personeel omgaat en in haar zakelijke bezigheden. Ze is beslist in haar optreden, zonder dat ze haar plaats als echtgenote naast haar man verlaat. Ze eert haar man, die wordt geëerd in de poort. Haar gedrag is zo, dat hij haar volledig vertrouwt in alles wat ze doet. Zij wordt geëerd door haar man, haar kinderen en haar werken.
Dit loflied op de vrouw is een voorbeeld of model voor alle vrouwen die een leven van wijsheid willen ontwikkelen. Maar omdat het over het wezen van de wijsheid gaat, bevat wat van haar wordt gezegd niet alleen belangrijke lessen voor vrouwen, maar ook voor mannen. Dit gedeelte leert dat de vreze des HEEREN vrouwen én mannen inspireert om trouwe rentmeesters te zijn van de tijd en talenten die God aan hen heeft gegeven. Dit rentmeesterschap wordt het best onderwezen en voorgeleefd in de huiselijke sfeer. De wijsheid waarmee dit rentmeesterschap wordt uitgeoefend, wordt zichtbaar in een evenwichtig leven, waarbij aandacht wordt gegeven zowel aan huishoudelijke taken als aan zakelijke handelingen en het bewijzen van liefdadigheid.
Dit eerbetoon aan de vrouw is geschreven in de bijzondere stijlvorm die we onder andere in Psalmen tegenkomen: Psalmen 9; 10; 25; 34; 37; 111; 112; 119; 145. Die vorm wordt wel ‘acrostichon’ genoemd. Hierbij begint het eerste woord van elk vers of van een groep verzen met een volgende letter van het Hebreeuwse alfabet. De letter van het Hebreeuwse alfabet staat [tussen vierkante haken] aan het eind van de eerste regel van elk vers. De acrostichon begint in vers 10 met de eerste letter, de aleph, en eindigt in vers 31 met de laatste letter, de taw.
Dat het hele alfabet wordt gebruikt om de deugdelijke vrouw te bezingen, kan er symbolisch op duiden dat we een complete beschrijving van haar hebben, dat er niets ontbreekt. Het is een afgesloten geheel. Er is wel gewezen op het feit dat de liefde niet wordt genoemd. Maar zou een inzet zoals deze vrouw laat zien, wel mogelijk zijn zonder dat liefde het motief is? We zien een vrouw die met vreugde haar taken verricht. Als we een beschrijving van de verhouding van liefde tussen man en vrouw willen hebben, kunnen we terecht bij het boek Hooglied. In Spreuken 31 gaat het om de toewijding van de vrouw aan haar man die zichtbaar wordt in alles wat zij doet.
De beschrijving van deze vrouw is niet een beschrijving die zonder meer op iedere vrouw van toepassing is. De vrouw die hier wordt voorgesteld, is een rijke en voorname persoon met, net als haar man, een hoge maatschappelijke positie. Ze bestuurt een huis met een landgoed en bedienden. Ze handelt in vastgoed, wijngaarden en handelswaar. De huiselijke aangelegenheden staan onder haar bestuur en ze bewijst liefdadigheid, waarvoor ze ook de middelen heeft. Er zijn niet veel vrouwen die zich in een dergelijke positie met die omstandigheden bevinden.
Het gaat blijkbaar meer om de algemene gedachte, waartoe een vrouw in staat is als zij zich volledig door de wijsheid laat leiden. De ideale vrouw wordt voorgesteld, de volmaakte echtgenote, de toegewijde hulp van haar echtgenoot, oprecht, Godvrezend, economisch en wijs. De genoemde kenmerken zullen bij iedere Godvrezende vrouw gevonden worden naar de maat van de mogelijkheden die zij heeft. Het gaat om het zich ter beschikking stellen van anderen. Daarom is dit gedeelte ook van toepassing op de Godvrezende man.
Achter de beschrijving van deze vrouw zien we het beeld van de gemeente als de vrouw van het Lam, ofwel de gemeente zoals de Heer Jezus haar ziet, in haar volkomenheid, zonder gebrek. In de praktijk werkt Hij er door Zijn Woord aan om haar zo aan Zichzelf te kunnen voorstellen (Ef 5:26-27). Er is van wat over de deugdelijke vrouw wordt gezegd, vaak een toepassing op de gemeente te maken.
Vers 10 De inleidende vraag in de eerste regel van dit vers veronderstelt dat de vrouw die de moeder gaat beschrijven niet gemakkelijk te vinden is (vgl. Sp 20:6; Pr 7:28). Maar als ze wordt gevonden, is ze een schat van grote waarde. De moeder van koning Lemuel heeft hem in vers 3 er bovenal voor gewaarschuwd zijn kracht niet te geven aan de vrouwen. Nu gaat ze hem onderwijzen over de vrouw die een echte hulp voor hem zal zijn. Ze beschrijft van deze vrouw de eigenschappen en kwaliteiten. Daar moet hij op letten in zijn zoektocht naar haar.
Het gaat haar erom dat haar zoon op zoek gaat naar “een deugdelijke vrouw”. Daarmee geeft ze aan het begin van de beschrijving van de kwaliteiten een ‘totaalomschrijving’. Het woord ‘deugdelijk’ houdt in: aan alle eisen voldoen, betrouwbaar, beproefd, van goede kwaliteit, op een goede, degelijke manier. Het wil zeggen dat deze vrouw beschikt over alle deugden die in dit loflied van haar worden genoemd en dat ze die ook in praktijk brengt. Deze vrouw is, net als de wijsheid, meer waard dan robijnen, ja, ze gaat de waarde ervan “ver te boven” (Sp 3:15; 8:11).
Geestelijk kunnen we dit toepassen op de gemeente. Zij is de vrouw van het Lam, dat is van Christus. Zij is voor Hem “een parel van grote waarde” voor wie Hij alles overhad om haar te bezitten (Mt 13:45-46).
11 - 12 Ze behartigt de belangen van haar echtgenoot
11 Op haar vertrouwt het hart van haar echtgenoot, [beth]
en bezit zal [hem] niet ontbreken.
12 Zij doet hem goed en geen kwaad, [gimel]
al de dagen van haar leven.
Nadat de niet in geld uit te drukken waarde van de vrouw is vastgesteld, volgt nu de beschrijving van haar deugden, dat wil zeggen haar goede eigenschappen, die in haar handelingen zichtbaar worden. Voordat die beschrijving volgt, wordt eerst gezegd hoe haar echtgenoot haar ziet, wat zij voor hem betekent (vers 11), en andersom: hoe zij hem ziet, wat hij voor haar betekent (vers 12). Haar echtgenoot vertrouwt haar met zijn hele hart. Niet liefde, maar vertrouwen is de belangrijkste basis van een goed huwelijk. De liefde kan wel eens wat minder zijn, maar vertrouwen moet altijd volledig aanwezig zijn. Een vertrouwende echtgenoot en een trouwe vrouw vormen een onverbrekelijke eenheid.
Haar echtgenoot gaat in het volste vertrouwen in haar ’s morgens de deur uit om naar zijn werk te gaan (Ps 104:23). Wanneer hij bij wijze van spreken de deur achter zich dicht doet, doet hij dat met het volkomen vertrouwen in zijn hart dat zij thuis zijn belangen zal behartigen terwijl hij afwezig is. Hij laat alles met een gerust hart aan haar over, waardoor hij zich volledig op zijn taak in de maatschappij kan richten.
Zij staat in schril contrast met de overspelige vrouw die van de afwezigheid van haar man gebruikmaakt om overspel te plegen (Sp 7:18-19). Dezelfde tegenstelling is er met de vrouwen die de profeet Amos “koeien van Basan” noemt en van wie hij zegt dat zij hun echtgenoot gebieden: “Breng ons iets, zodat wij kunnen drinken” (Am 4:1).
Zij beschaamt op geen enkele manier het vertrouwen dat haar echtgenoot in haar heeft. Zijn bezit is bij haar in veilige, vertrouwde handen (vers 11). Zijn echtgenote heeft geen gat in haar hand, ze is geen verkwistende vrouw, maar iemand die zijn bezit met wijsheid beheert. Wanneer hij van zijn werk thuiskomt, heeft zij niets van zijn bezit misbruikt. In elk huwelijk, en zeker als er een groot huishouden is, is een dergelijk vertrouwen in haar toewijding aan hem en zijn huis met alle bezittingen van wezenlijk belang.
Zijn vrouw “doet hem goed en geen kwaad” (vers 12), omdat zij aan hem verbonden is. Zou ze hem geen goed en wel kwaad doen, dan deed ze dat ook tegen zichzelf. In een goed huwelijk zijn man en vrouw altijd uit op het goede voor elkaar en zullen zij er nooit op uit zijn elkaar kwaad te doen. Hier ligt de nadruk op het handelen van de vrouw. Zij is in een positie waarbij haar man haar alles heeft toevertrouwd en zij een grote vrijheid van handelen heeft. Maar alles wat zij doet, doet zij met het oog op hem. Zij illustreert in haar leven wat Paulus schrijft: “De getrouwde wijdt haar zorg aan de dingen van de wereld, hoe zij haar man zal behagen” (1Ko 7:34b).
Op die manier handelt ze niet incidenteel, als het haar eens uitkomt, maar “al de dagen van haar leven”. Het wijst op haar voortdurende trouw in het huwelijk. Ze blijft trouw aan de eed die zij heeft gezworen toen ze met hem trouwde: tot de dood haar van hem losmaakt. Ook als ze beiden oud geworden zijn, blijft zij hem goed doen.
Ze is zelfstandig, maar niet op zichzelf gericht. Haar bezigheden dienen niet tot de ontplooiing van zichzelf, maar tot ondersteuning van haar man. Ze is op hem gericht en niet op haar carrière. Er is geen sprake van dat zij een weg los van haar man gaat, zoals dat in onze moderne maatschappij vaak gebeurt en waartoe ook wordt aangezet.
Deze verhouding van vertrouwen en goed doen beeldt uit hoe de Heer Jezus op Zijn gemeente vertrouwt. Hij kent haar, zorgt voor haar en vertrouwt erop dat zij Zijn belangen op aarde behartigt, terwijl Hij afwezig is. Dat de gemeente als geheel Hem ontrouw is geworden, is niet het aspect dat hier naar voren komt. Hier gaat het erom dat Hij in trouwe, toegewijde gelovigen de trouw en toewijding ziet die Hij waardeert.
13 - 15 Ze zorgt voor kleding en voedsel
13 Zij zoekt wol en vlas [daleth]
en werkt volgens de wens van haar handen.
14 Zij is als schepen van een koopman, [he]
zij laat haar voedsel van verre komen.
15 Zij staat op als het nog nacht is, [waw]
en geeft haar huis[gezin] voedsel,
haar dienstmeisjes het [hun] toegewezen deel.
In vers 13 begint de opsomming van de activiteiten. Zij blijkt een vrouw te zijn van wie, “zoals het vrouwen past die belijden Godvrezend te zijn“, de versiering bestaat uit “goede werken” (1Tm 2:10). Haar eerste zorg is dat het gezin goed gekleed wordt (vers 13). Ze koopt de kleding niet en besteedt het maken ervan ook niet uit. Dat zou ze best kunnen doen, want ze heeft er immers de middelen voor. Ze koopt niet eens de stoffen voor de kleding op de markt, maar de grondstoffen “wol en vlas”, om daarvan zelf de stof te maken. Zelfs het aanschaffen van de grondstoffen doet ze met zorg. “Zij zoekt”, wat wil zeggen dat ze het beste materiaal probeert te krijgen.
Als ze de grondstoffen heeft, gaat ze aan het werk. Ze werkt niet met tegenzin, maar met plezier. Dat blijkt uit de uitdrukking dat ze “werkt volgens de wens van haar handen”. Wol komt van schapen en vlas groeit op het land. Van wol wordt kleding gemaakt die het lichaam warm houdt als het koud is. Van vlas wordt linnen gemaakt voor luchtige kleding die meer geschikt is voor warmere dagen. Ze heeft voor elke temperatuur de geschikte kleding.
Als geestelijke toepassing kan hiervan het volgende worden gezegd. Als het om de wol gaat, wijst dat erop dat de gemeente een plaats is waar een warme of liefdevolle belangstelling voor ieder lid is. Linnen stelt rechtvaardige daden voor (Op 19:8). De gemeente is ook een plaats waar aan ieder wordt gegeven waar hij recht op heeft. Ieder wordt erkend in zijn specifieke kwaliteiten. Er wordt ruimte gegeven om die te ontwikkelen.
De gemeente zoekt daarnaar. Dat betekent dat de gemeente daarvoor bidt. Zij zoekt bij de Heer wat ze nodig heeft om liefdevolle belangstelling en gerechtigheid uit te stralen.
Naast de zorg voor kleding heeft ze ook de zorg voor voedsel (vers 14). Net zoals ze met zorg de materialen uitzoekt voor de kleding die zij maakt, zoekt zij ook met zorg het voedsel uit. In haar zoektocht daarnaar wordt ze vergeleken, niet met ‘een schip’, maar met “schepen”. Er is veelzijdigheid in haar activiteiten om voedsel te krijgen. Ze haalt overal het beste vandaan. Het is “haar voedsel” en ze laat het “van verre komen”. Het is voedsel waarvan zij leeft en dat zij ook aan haar huis geeft. Ze heeft voor haar huisgenoten geen ander voedsel dan wat zijzelf eet.
In de geestelijke toepassing gaat het om het geestelijke voedsel voor de gemeente en voor allen die ertoe behoren. Dat voedsel komt ‘van verre’, uit de hemel, waar Christus is. Hij voedt en koestert de gemeente (Ef 5:29), dat wil zeggen dat Hij haar eten en warmte geeft.
Het voedsel moet niet alleen worden ingekocht, maar ook worden klaargemaakt en op tafel worden gezet (vers 15). Voor het ontbijt geldt dat dit moet gebeuren voordat iedereen wakker wordt en aan tafel komt. Ze geeft niet de dienstmeisjes de opdracht om alles klaar te maken en klaar te zetten, maar dat doet ze zelf. Daarvoor komt ze vroeg uit bed. Ze wil er zeker van zijn dat haar man, haar kinderen en ook de dienstmeisjes de dag met een goede maaltijd beginnen.
De gemeente bestaat uit gelovigen die erop uit zijn elkaar te dienen met het voedsel van Gods Woord. Ze realiseren zich dat ze daarin elkaar nodig hebben. De een leert van de ander. De gelovigen zijn niet alleen leden van Gods huis met alle voorrechten die daarbij horen, maar ze hebben ook allemaal een taak. Om die taak goed te kunnen verrichten hebben ze de kracht van het voedsel van Gods Woord nodig. Ieder krijgt het hem toegewezen deel, zoveel als nodig is om de dienst te kunnen doen.
16 - 18 Haar gezonde financieel beleid
16 Zij zet haar zinnen op een akker, en verwerft die, [zain]
van de vrucht van haar handen plant zij een wijngaard.
17 Zij omgordt haar heupen met kracht, [cheth]
zij maakt haar armen sterk.
18 Zij merkt dat het met haar zaken goed gaat, [teth]
haar lamp dooft 's nachts niet.
Nadat ze voor haar gezin en allen die daartoe behoren, heeft gezorgd, heeft ze de handen vrij om acties te ondernemen die het gezinsbudget vergroten (vers 16). Ze vergroot het inkomen van haar man. In dit deel van de opsomming zien we dat de vrouw ook een goede zakenvrouw is die verstandig investeert. Er is hier geen sprake van dwaze aankopen of het aangaan van schulden. Na het verwerven van de akker maakt zij er eigenhandig een wijngaard van.
In de geestelijke toepassing gaat het om de dingen waarop wij onze zinnen zetten. Een akker is een terrein waarop wordt gewerkt om daar iets op te verbouwen en daarvan voordeel te hebben. Zij maakt van de akker eigenhandig een wijngaard. Een wijngaard spreekt van vreugde. De akker kunnen we in dit verband zien als een beeld van het gezin. De gemeente bestaat ook uit gezinnen. Elk gezin dat voor God leeft, is een vreugde voor Hem. We kunnen ook een akker kopen voor onszelf (Lk 14:18). Dan denken we alleen aan het eigen plezier en laten God erbuiten. Dat is niet in overeenstemming met de roeping van de gemeente.
Alles wat ze doet, doet ze met inzet van al haar krachten (vers 17). De heupen omgorden wil zeggen dat de kleding omhooggetrokken en om de heupen gebonden wordt, zodat er ongehinderd kan worden gelopen. Tegelijk geeft de gordel kracht aan de heupen. Een arm is ook een symbool van kracht. Ze maakt haar armen sterk. Die kracht bezit ze niet in zichzelf. Ze is een Godvrezende vrouw (vers 30). Dat betekent dat haar kracht ligt in haar omgang met God.
De gemeente heeft geen kracht in zichzelf. Zij sterkt zich in de Heer en in de kracht van Zijn sterkte (Ef 6:10).
Terwijl ze druk bezig is, merkt ze “dat het met haar zaken goed gaat” (vers 18). Ze evalueert wat ze heeft gedaan en ziet een positief resultaat. Dat bemoedigt haar om zo verder te gaan. Ze is tot in de late uurtjes bezig. Natuurlijk heeft zij haar rust en slaap nodig en zal ze niet ‘s nachts doorwerken. Het gaat om haar inzet. Die beperkt zich niet tot een aantal uren dat in een contract is vastgelegd.
Van Anna staat dat zij “met vasten en bidden [God] diende, nacht en dag” (Lk 2:37). Dat wil ook niet zeggen dat Anna nooit sliep. Het gaat om wat haar kenmerkte. Zo is het ook met deze vrouw. Dat haar lamp ’s nachts niet dooft, kan ook betekenen dat haar huis rampen bespaard blijven die over de goddelozen komen (Jb 18:6; Jr 25:10).
Als de gemeente met de Heer leeft en in Hem haar kracht zoekt en vindt, ziet ze dat haar werk gezegend wordt. We zien dit vooral in het begin van het boek Handelingen (Hd 2:47). De gemeente leeft in de nacht van de wereld. Dan moet haar lamp niet uitgaan, maar helder branden. Dat wijst op het getuigenis dat ze van Hem geeft Die het licht van de wereld is. Wij mogen dat getuigenis allemaal individueel geven. Het kan ook te zien zijn in onze huizen (vgl. Ex 10:23).
19 - 21 Ze werkt voor de familie en de armen
19 Zij steekt haar handen uit naar het spinnewiel [jod]
en haar handen houden een weefspoel vast.
20 Zij opent haar hand voor de ellendige, [kaph]
zij spreidt haar handen uit naar de arme.
21 Zij is niet bevreesd voor haar huis[gezin] vanwege de sneeuw,
want heel haar huis[gezin] is in scharlaken gekleed.
Ze heeft grondstoffen voor de kleding gekocht (vers 13) en haar zaken gedaan. In de avond, bij het licht van de lamp (vers 18), gaat ze de wol en het vlas tot stoffen verwerken (vers 19), waarvan ze dan kleding kan maken. Ze weet hoe ze het spinnewiel moet gebruiken. We zien haar vaardigheid in de beschrijving.
De gemeente moet ook weten hoe ze kleding moet maken, dat wil zeggen dat ze zich bewust is op welke wijze ze bekleed is met geestelijke kleding. Zo zijn de gelovigen bekleed met de klederen van de behoudenis en met de mantel van de gerechtigheid (Js 61:10). Paulus wist hoe hij de gelovigen daarmee moest bekleden, dat wil zeggen dat hij hun uitlegde wat hun positie in Christus is. De gelovigen zijn bekleed met Christus. Vooral in de brief aan de Efeziërs legt Paulus uit wat dat wil zeggen.
De vrouw zorgt voor haar gezin, maar ze vergeet daarbij ook hen niet die ellendig en arm zijn (vers 20). Ze is sociaal bewogen. Mogelijk heeft ze ook voor hen kledingstukken gemaakt, of in elk geval aan hen uitgedeeld van wat ze had (vgl. Hd 9:36-39). Dat zij haar hand voor de ellendige opent, wil zeggen dat ze hem vrijwillig en mild geeft (Ps 112:9). Ze scheept hem niet af met een fooitje. Het uitspreiden van haar handen naar de arme voegt er de gedachte aan ontferming aan toe. Het zijn de handen die hard en vaardig aan het werk zijn geweest en niet de handen van een luie, rijke vrouw. Ze gebruikt haar ijver op vrijgevige en ontfermende wijze.
De gemeente mag wat zij heeft verworven aan geestelijk inzicht, delen met de minderbedeelden. Ze staat niet geïsoleerd in de wereld en zit niet met een boekje in een hoekje egoïstisch te genieten van alle waarheden. Er zijn veel mensen die er geestelijk ellendig en arm aan toe zijn. Voor hen zal zij haar hand opendoen en naar hen zal zij haar handen uitspreiden en uitdelen van de geestelijke zegeningen die ze heeft ontdekt.
Ze denkt niet alleen aan hier-en-nu, maar ook aan de toekomst (vers 21). Het wordt weer winter. Iedere vrouw die een gezin te besturen heeft, gaat aan het einde van de zomer weer nadenken over winterkleren. Ze wil haar gezin goed voorbereiden op de komende kou. Wanneer de kou komt, draagt haar gezin warme kleren. De kleren zijn niet alleen warm, maar ook aantrekkelijk. Man en kinderen zien er verzorgd uit. Ze heeft smaak.
De kou in de wereld deert haar niet, want ze zorgt voor een weldadige warmte van liefde in haar woning. Zo houdt ook de gemeente de kou van de wereld buiten de deur als in haar warmte en liefde aanwezig zijn. Juist nu is dat hard nodig omdat we weten dat het einde van alle dingen nabij is (1Pt 4:7). De kou van de oordelen van God dringt langzaam op. Daarom wordt tegen ons gezegd dat we vóór alles vurige liefde tot elkaar zullen hebben (1Pt 4:8).
22 - 23 Zij en haar echtgenoot
22 Zij maakt voor zichzelf dekens, [mem]
van fijn linnen en roodpurper is haar kleding.
23 Haar echtgenoot is bekend in de poorten, [nun]
als hij [daar] zit met de oudsten van het land.
Bij de zorg voor anderen vergeet ze niet ook voor zichzelf te zorgen (vers 22). De “dekens” geven haar warmte. Haar kleding “van fijn linnen en roodpurper” bewijzen haar rijkdom en hoge rang. Het doet denken aan de rijke man over wie de Heer Jezus vertelt, die ook gekleed ging in purper en fijn linnen (Lk 16:19). Het probleem was niet de kleding die hij droeg, maar dat hij “elke dag schitterend feest” vierde terwijl hij de arme die aan zijn voorpoort lag, totaal negeerde. Bij hem was de liefdadigheid van deze vrouw volledig afwezig.
De gemeente heeft een hoge roeping. Paulus vertelt daarover uitvoerig in Efeziërs 1-3. Hij laat daar als het ware aan de gemeente dekens en haar waardige kleding zien. Ze is “aangenaam gemaakt in de Geliefde” (Ef 1:6), bekleed met Hem. Daarna roept hij haar op te wandelen “waardig de roeping” waarmee ze geroepen is (Ef 4:1). Hoe ze dat kan doen, vertelt hij de volgende hoofdstukken (Efeziërs 4-6).
Haar waardigheid heeft ze niet van zichzelf, maar die ontleent ze aan haar man (vers 23). De ‘poort’ is de plaats van de vergadering van de oudsten, van het stadsbestuur, waar rechtszaken worden besproken (Ru 4:1-12). Haar man is bezig met het behartigen van de belangen van de stad. Hij zit niet onopvallend tussen “de oudsten van het land”, maar is een man van aanzien, een bekende leider.
De gemeente is verbonden met een Echtgenoot Die voortdurend bezig is voor de belangen van de stad, waarmee ook Zijn gemeente wordt bedoeld. In Openbaring 21 gaat de beschrijving van de bruid zonder enige toelichting ineens over op de stad (Op 21:9-10). De bruid is de stad. De vraag is of Hij overal zo bekend is en vooral in de poorten, de plaatsen van de rechtspraak, waarbij we kunnen denken aan de plaatselijke gemeenten. Heeft Hij het daar voor het zeggen, wordt Hem daar het gezag gegeven?
De uitdrukking "zit met de oudsten" doet denken aan Openbaring 5. Daar zien we het Lam te midden van de oudsten. Het Lam zit niet, maar staat als geslacht. Ook kan van het Lam worden gezegd dat Het wordt gekend in de poorten. Zoals gezegd, is de poort de plaats van regering en bestuur. De troon van God spreekt daarvan. De zeven geesten die uitgaan van de troon laten dat zien. De kennis die de vierentwintig oudsten van het Lam hebben, blijkt uit het neervallen en aanbidden, zoals we dat lezen aan het slot van Openbaring 5. Als Johannes huilt omdat er niemand waardig is om het boek te openen en de zegels te verbreken, troost een van de oudsten hem. Deze oudste is met het Lam bekend en wijst Johannes op de Leeuw uit de stam van Juda.
24 Ze verkoopt en levert
24 Zij maakt onderkleding en verkoopt die, [samech]
zij levert de kooplieden gordels.
Ze heeft gezorgd voor haar gezin, ze heeft zich bekommerd om de armen, en de positie van haar man is duidelijk voorgesteld. Nu gaat ze aan het werk voor de mensen om haar heen. Ze wil ook hen dienen met haar capaciteiten, maar ze vraagt wel een prijs voor haar diensten. Dat zal haar vermogen vergroten, maar ook de ander rijker maken. Wat ze verkoopt en levert, is kwaliteit.
De gemeente heeft veel aan te bieden, maar soms moet er een prijs voor worden gevraagd. De waarheid moet worden gekocht (Sp 23:23). De zondaar kan niets betalen om gered te worden. Iemand wordt uit genade behouden (Ef 2:8). Maar de waarheid van Gods Woord komt ons niet aanwaaien. Het leren kennen van de waarheid kost tijd en inspanning.
25 - 27 Wijsheid en voorspoed
25 Kracht en glorie zijn haar kleding, [ain]
zij lacht de komende dag toe.
26 Zij doet haar mond open met wijsheid, [pe]
onderricht uit genegenheid ligt op haar tong.
27 Zij houdt de gangen van haar huis[gezin] in het oog, [tsade]
en brood van de luiheid eet zij niet.
Wat haar kenmerkt, komt tot uiting in de manier waarop ze zich kleedt. Haar kleding laat zien wie zij is (vers 22). In vers 25 wordt nog een keer over haar kleding gesproken, maar nu op een andere manier. Haar kleding, wat van haar wordt gezien, is “kracht en glorie”. Zij is een vrouw die kracht en voortreffelijkheid uitstraalt. Alles aan haar is dynamisch en bijzonder mooi. Ze ziet het leven elke morgen met een lach tegemoet. Dit is geen overmoed, maar het vaste vertrouwen op God Die haar leven leidt en haar de kracht geeft voor alles wat ze doet.
De gemeente heeft alle kracht en glorie waarmee zij is bekleed te danken aan de Heer Jezus. Kracht en glorie behoren Hem toe en Hij heeft die op haar gelegd, haar daarmee bekleed (Lk 24:49). Kracht en glorie zijn Goddelijke kenmerken. Het zijn eigenschappen van God Zelf en zij spreidt die tentoon. We zien hierin het beeld van de gemeente als de vrouw van het Lam die zich heeft gereedgemaakt in een kleed van linnen. Dat kleed heeft ze enerzijds zelf gemaakt, want het spreekt van de rechtvaardige daden die zij heeft gedaan. Anderzijds is dat kleed aan haar gegeven, want het is Gods genade die haar tot het doen van die rechtvaardige daden in staat heeft gesteld (Op 19:7-8).
Dat bewustzijn zorgt ervoor dat de gemeente “de komende dag” kan toelachen. We kunnen daarbij denken aan het uitzien naar de komst van de Heer voor de Zijnen en ook aan Zijn komst daarna naar de aarde met de Zijnen. Zij verheugt zich op wat komt, omdat alles is verbonden met Hem Die komt. Daarom verheugt ze zich op Hem Die komt. Ze heeft Zijn verschijning lief (2Tm 4:8).
De deugdelijke vrouw staat niet bekend als een praatster en al helemaal niet als een kletser of kwaadspreekster (vgl. 1Tm 5:13; Tt 2:3). Dat hier staat dat ze haar mond opendoet, wil zeggen dat ze gewoonlijk niet praat. Maar wanneer ze praat, komen er woorden van wijsheid uit haar mond. Dan blijkt dat er “onderricht” op haar tong ligt dat ze “uit genegenheid” geeft.
Haar discussies om iemand te overtuigen komen voort uit een gezond verstand. En haar onderwijs, de aanwijzingen die zij geeft, is betrouwbaar. De tweede zin van vers 26 zegt letterlijk dat “de wet van vriendelijkheid” op haar tong ligt. Wat ze zegt, stoot niet af, maar nodigt uit om het gezegde aan te nemen. Het is aangenaam om naar haar te luisteren.
Onderwijs in de gemeente wordt gekenmerkt door wijsheid en genegenheid. Genegenheid betekent niet een karakterloze zoetsappigheid. Als tegenstanders moeten worden terechtgewezen, moet dat op niet mis te verstane wijze gebeuren. Toch is het belangrijk dat het uit genegenheid gebeurt, dat wil zeggen dat het motief is om de ander te winnen (2Tm 2:24-26).
Voordat in de verzen 28-31 anderen over haar aan het woord komen, wordt als laatste van haar deugden gewezen op haar waakzaamheid (vers 27). Ze laat zich niet misleiden door haar voorspoed, alsof ze vanwege al haar inspanningen en de gewenste resultaten nu zorgeloos haar weg kan vervolgen. Nee, terwijl ze werkt, houdt ze alles in haar huis nauwlettend in het oog. Daar ligt het zwaartepunt van haar bezigheden. Alles draait om haar huisgezin.
Ze weet van ieder lid van het gezin waar hij of zij mee bezig is. Ze is alert op wie en wat haar huisgezin binnenkomt en wat de gevolgen daarvan zijn. Zo kan ze tijdig ingrijpen als ze iets waarneemt wat de toewijding van een gezinslid aan de dienst aan God bedreigt. Op haar lauweren rusten is er niet bij. Ook als ze ‘succesvol’ is, eet zij geen “brood van luiheid”. Ze trekt zich niet zelfgenoegzaam terug om met een gevoel van zelfvoldoening naar de resultaten van haar inspanningen te kijken. Haar taak is niet af zolang ze een huisgezin te besturen heeft.
De gemeente moet ook niet menen dat het allemaal wel goed zit en dat toch niemand haar de zegeningen kan ontroven die zij heeft. Voor dit soort zelfgenoegzaamheid waarschuwt Paulus de Thessalonicenzen. Hij zegt tegen hen, terwijl hij zichzelf erin betrekt: “Laten wij dus niet slapen zoals de overigen [dat zijn de mensen van de wereld], maar laten wij waken en nuchter zijn” (1Th 5:6). De opdracht is: “Volhardt in het gebed, terwijl u daarin waakzaam bent met dankzegging” (Ko 4:2), “om, na alles volbracht te hebben, stand te houden” (Ef 6:13).
28 - 31 Zij en haar daden worden geprezen
28 Haar kinderen staan op en prijzen haar gelukkig, [koph]
[ook] haar echtgenoot roemt haar:
29 Veel dochters hebben krachtige daden verricht, [resj]
maar jíj overtreft ze allemaal.
30 Bevalligheid is bedrieglijk en schoonheid vergankelijk, [sjin]
een vrouw die de HEERE vreest, die zal geprezen worden.
31 Geef haar van de vrucht van haar handen [taw]
en laten haar werken haar prijzen in de poorten.
De kenmerken van de deugdelijke vrouw zijn in de voorgaande verzen uitvoerig beschreven. Dat lokt een reactie uit waarin de waardering voor haar tot uiting wordt gebracht. Die waardering komt van vier zijden: van haar kinderen, van haar echtgenoot (verzen 28-29), van de HEERE en van haar werken (verzen 30-31). Van alle mensen kennen haar kinderen en haar man haar het best. Zij zijn het best in staat de waarde te beoordelen van wie zij is en wat zij doet en heeft gedaan.
“Haar kinderen” zijn de eersten die zich uiten (vers 28). Zij “staan op”. ’Opstaan’ beschrijft een activiteit die de uiting van hun waardering voorbereidt (vgl. Gn 37:35). Het is als het opstaan om iemand een staande ovatie te geven. Het is een houding die past bij wat ze gaan zeggen. Er spreekt behalve waardering ook bewondering en eerbied uit. Dan prijzen ze haar gelukkig of gezegend. Daardoor gaat via haar alle eer naar God Die haar zo gezegend heeft. Door de kinderen te worden geprezen is veel meer waard dan al de winst die ze met haar handel heeft gemaakt.
“Haar echtgenoot roemt haar.” Hij spreekt zijn grote waardering uit voor de steun die zij hem altijd heeft gegeven en voor de inzet waarmee zij hem altijd heeft gediend. Daardoor heeft hij aan zijn roeping kunnen beantwoorden. Zij heeft op meer dan voortreffelijke wijze zijn huisgezin bestuurd. Het huisgezin behoort feitelijk zowel de man als de vrouw toe, maar de vrouw levert toch wel het leeuwendeel in het bestuur. Hoe goed en belangrijk is het dat een man openlijk zijn waardering voor zijn vrouw uitspreekt.
Hij voegt eraan toe dat zij alle andere vrouwen overtreft, ook hun dochters die net als zij “krachtige daden verricht” hebben (vers 29). De dochters hebben dat gedaan in navolging van haar, ze hebben het van haar geleerd.
Of de woorden van vers 30 ook nog door de echtgenoot worden gezegd, is niet helemaal duidelijk. Misschien heeft de moeder van Lemuel ze gesproken om haar zoon ervoor te waarschuwen niet op het uiterlijk af te gaan. Achter een bevallig uiterlijk kan een verdorven karakter schuilgaan. En uiterlijke schoonheid is vergankelijk, niet blijvend, maar verdwijnt op den duur.
Hij moet zich bewust zijn van het feit dat het deugdelijke van een vrouw niet in haar uiterlijke schoonheid zit, maar in haar innerlijke omgang met de HEERE (vgl. 1Pt 3:3-4). Daarom moet hij bij zijn keus van een vrouw er vooral op letten of zij een vrouw is “die de HEERE vreest”. Die vrouw “zal geprezen worden” door de HEERE en ook door haar gezin. Hetzelfde geldt voor de gemeente. Het gaat niet om allerlei uiterlijk aantrekkelijke dingen, allerlei geestesgaven die voor het oog aantrekkelijk zijn. Het gaat om eerbied voor en toewijding aan de Heer. Dat is belangrijk als we een plaatselijke gemeente beoordelen.
“De vrucht van haar handen” (vers 31) spreekt van wat zij met hard werken tot stand heeft gebracht. De resultaten van haar arbeid mogen haar voldoening geven. Dat heeft ze verdiend. Zelf zal ze zeggen dat het allemaal genade is. En dat is het ook. Tegelijk is er ook een tomeloze inzet geweest, die door de Heer wordt gewaardeerd en door iedereen die met Zijn ogen naar haar kijkt. De Heer zal alles belonen wat voor Hem is gedaan.
Haar werken zijn van bijzondere kwaliteit. Ze moeten worden geprezen “in de poorten”. Daar, waar haar man met de oudsten van het land zit (vers 23), moet er waardering voor haar zijn. Een vrouw die een gezin goed bestuurt, is een voorbeeld voor elke vorm van bestuur. Stadsbesturen en landsregeringen zouden er goed aan doen het werk van zulke vrouwen te erkennen en hun voorbeeld te volgen. Dan zou er hoop gloren voor een maatschappij die nu een puinhoop is door de vele gebroken gezinnen onder andere vanwege vrouwen die slechts hun eigen belangen najagen.
Niet de schoonheid van de vrouw, maar haar werken brengen haar lof. Zij wordt geprezen vanwege de vrucht van haar handen. Aan de vrucht wordt de boom gekend. Als de vrucht goed is, is ook de boom goed. Ze oogst roem van alles wat ze heeft gezaaid aan investering in de opvoeding, van alle zorg die ze heeft besteed aan haar man en haar kinderen.
De drijvende kracht in haar is het vrezen van de HEERE. Met nadruk wordt er aan het einde van het boek nog een keer gewezen op dit belangrijkste aspect van de wijsheid waarmee het boek ook is begonnen (Sp 1:7).
Voor de gemeente is dat niet anders. Alleen door eerbied voor God is zij in staat om zich te uiten op een wijze die lof van God zal oogsten.