1 - 5 De HEERE is soeverein
1 Een mens heeft overleggingen in het hart,
maar het antwoord van de tong komt van de HEERE.
2 Al [zijn] wegen zijn iemand zuiver in zijn [eigen] ogen,
maar de HEERE toetst de geesten.
3 Vertrouw uw werken aan de HEERE toe,
en uw plannen zullen bevestigd worden.
4 De HEERE heeft alles gemaakt omwille van Zichzelf,
ja, zelfs de goddeloze voor de dag van het onheil.
5 Al wie hooghartig is, is voor de HEERE een gruwel.
Hand op hand: hij zal niet voor onschuldig gehouden worden.
Vers 1 geeft aan dat de HEERE boven de “overleggingen in het hart” van “een mens” staat. Het woord “maar” aan het begin van de tweede versregel veronderstelt dat er een contrast is met de eerste versregel. In de eerste versregel gaat het over de mens en de overleggingen die hij in zijn hart heeft. In de tweede versregel gaat het over “de HEERE” Die “het antwoord van de tong” van de mens laat komen. Dat hier en in de volgende verzen over “de HEERE” (Jahweh) wordt gesproken, laat zien dat de nadruk ligt op Gods relatie met de mens.
De mens kan en mag overleggingen in zijn hart hebben. Het woord ‘overleggingen’ heeft te maken met het in geregelde orde opstellen van een plan met de bedoeling dat op die manier uit te voeren. Maar als het om de uitvoering gaat, is het belangrijk te beseffen dat God het laatste woord heeft. Hij beslist over de uitvoering ervan en die kan wel eens anders zijn dan de mens had gedacht. Het gaat om de erkenning van God in het uitvoeren van de plannen die een mens maakt.
Het is een algemene spreuk die opgaat voor ieder mens, gelovig en ongelovig. Een ongelovige erkent God niet en betrekt Hem niet bij zijn plannen en de uitvoering ervan. Toch heeft God ook hier het laatste woord. Een voorbeeld daarvan is Bileam. Hij had overleggingen in zijn hart om Gods volk te vervloeken, maar God heeft hem zegeningen over Zijn volk laten uitspreken (Numeri 23-24).
Vers 2 geeft aan dat de HEERE boven de “wegen” van de mens staat. Met “wegen” wordt het geheel van zijn wegen bedoeld, zijn hele handel en wandel, alles wat hij zegt en doet. Als de mens zichzelf beoordeelt, als hij zichzelf met zijn eigen ogen bekijkt, vindt hij dat hij “zuiver” is. Hij ziet geen onzuiverheid in zijn motieven. Maar omdat hij zichzelf beoordeelt, kan hij niet objectief zijn. Gebrek aan zelfkennis en de grote kans op zelfbedrog maken zijn zelfbeoordeling onbetrouwbaar. De spreuk veronderstelt dat een dergelijke voortijdige mening over zichzelf op zijn best naïef en op zijn slechtst zelfvoldaan is.
Maar de HEERE doorgrondt het gedrag en kent de motieven ervan. Hij toetst of beproeft de geesten waardoor iemand tot zelfbeoordeling komt. In Zijn licht kan blijken dat iemand verre van zuiver in zijn motieven is. Als God zegt: “De mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan” (1Sm 16:7), geldt dat niet alleen als we naar anderen kijken, maar ook als we naar onszelf kijken. Het toetsen van de geesten is meer dan alleen het toetsen van de motieven. God ziet ook de gezindheid waarin iemand spreekt en werkt. Is er gehoorzaamheid of opstandigheid?
De conclusie is dat we onszelf gemakkelijk bedriegen en daarom niet in staat zijn onszelf volledig te evalueren. Alleen God komt tot een volmaakte, alles doordringende taxatie. Verstandelijke verklaringen en zelfrechtvaardiging zijn eigen aan de natuur van de gevallen mens. Maar God ziet door het rookgordijn daarvan heen en weet wat een mens innerlijk drijft.
We kunnen de splinter in het oog van onze broeder zien en tegelijkertijd blind zijn voor de balk in ons eigen oog (Mt 7:3). We zijn blind voor onze eigen fouten en menen dat we helemaal goed zitten. Maar de Heer kent ons volkomen. Als het goed is, zijn we ons van niets bewust en tegelijk weten we dat we daardoor niet gerechtvaardigd zijn, omdat de kennis van onszelf heel beperkt is. Daarom is het goed het uiteindelijke oordeel over onszelf en onze dienst aan de Heer over te laten (1Ko 4:4-5).
Vers 3 geeft aan dat de HEERE boven de “werken” van de mens staat. Willen onze plannen slagen, dan moeten we afhankelijk zijn van God. Daarom moeten we onze werken, wat we van plan zijn te gaan doen, aan Hem toevertrouwen. Het werkwoord ‘toevertrouwen’ is letterlijk ‘wentelen’ of ‘rollen’. Het beeld is dat van het wentelen of rollen van lasten. Het houdt in dat we de zorg voor de werkzaamheden, het project en de uitvoering ervan, als een steen van onszelf afwentelen en wentelen in de richting van God en zo die zorg aan Hem toevertrouwen (vgl. Ps 22:9 [voetnoot: letterlijk: op de HEERE gewenteld]; Ps 37:5 [voetnoot: letterlijk: wentel uw weg op de HEERE]; Ps 55:23). We doen dat door wat ons bezighoudt in gebed bij Hem neer te leggen.
Als we dat doen, zullen onze plannen bevestigd worden, dat wil zeggen uitgevoerd worden, tot stand komen. Het toont volledige afhankelijkheid van God. Het wel of niet slagen van onze plannen hangt niet af van toevallige gebeurtenissen of tegenstanders, maar van God. Daarom moeten we onze werken aan Hem toevertrouwen. Toevertrouwen houdt in dat we alles op Hem werpen en bij Hem laten (1Pt 5:7). Het is een eenmalige zaak. Het is goed om de dag te beginnen met ons aan Hem toe te vertrouwen voor alles wat ons die dag gepland of ongepland zal bezighouden.
Vers 4 zegt dat de HEERE boven al Zijn werken staat, ook boven de goddeloze. Alles wat Hij heeft gemaakt, is onderdeel van Zijn plan. Er bestaat niets ‘toevallig’; er bestaan geen ‘losse eindjes’ in Zijn wereld. Hij staat aan het begin van alles en heeft alles gemaakt met een doel. Alles wat er is, beantwoordt aan Zijn bedoeling. Dat doel is Zijn verheerlijking (Ko 1:16). Al Zijn werken zullen Hem loven (Ps 145:10).
Dat geldt ook voor de goddeloze. Als hij in het oordeel terechtkomt, is dat omdat dit bij zijn leven past. Zo heeft God het verordend. We mogen hieruit niet de verkeerde conclusie trekken dat God de Auteur van het kwaad zou zijn. God kan niet zondigen en verleidt niemand tot zonde (Jk 1:13-15). Van Hem komen alleen goede dingen (Jk 1:16-18).
God heeft de mens goed gemaakt (Gn 1:27,31), maar de mens is zich goddeloos gaan gedragen (Pr 7:29). God roept de goddeloze op zich te bekeren (Hd 17:30), want Hij heeft geen lust in de dood van de zondaar (Ez 33:11). Maar als deze zich niet bekeert vóór de dag van het oordeel, zal hij in die dag omkomen. De goddeloze en de dag van het onheil horen bij elkaar.
Goddelozen hebben God niet geëerd in hun leven. Zij zullen dat gedwongen doen in het oordeel (Fp 2:10-11). De goddeloze is niet gemaakt om goddeloos te leven en goddeloos te sterven. Er is geen uitverkiezing om verworpen te worden. De Heer Jezus zegt van Judas Iskariot dat het goed voor hem zou zijn geweest “als hij niet geboren was” (Mt 26:25a). Judas is volledig verantwoordelijk voor de keus die hij heeft gemaakt om de Heer Jezus tegen betaling te verraden en over te leveren. Tegelijk wist God hem te gebruiken voor het uitvoeren van Zijn plan.
Alles heeft een doel. Het bestaan van de goddeloze lijkt met dat doel te spotten. Daarom wordt hier duidelijk gezegd dat “de goddeloze” is gemaakt “voor de dag van het oordeel”. De goddeloze richt zich op het doel dat hem door God vanwege zijn goddeloosheid is toegewezen. Ook uit het oordeel over de goddeloze – waarbij we vooral, maar niet uitsluitend, kunnen denken aan de antichrist, de mens van de zonde – blijkt Gods verhevenheid boven alles wat Hij heeft gemaakt.
Vers 5 zegt dat de HEERE staat boven “al wie hooghartig is”. De goddeloze van vers 4b heeft volgelingen: een ieder die hoogmoedig is. ‘Hooghartig’ beschrijft de arrogantie van hen die zich aanmatigend tegen God opstellen (2Kr 26:16; vgl. Ps 131:1). Het is niet alleen de hoogmoedige oogopslag, maar de hoogmoed in het hart waardoor iemand zich verheft boven alles en iedereen. Hoogmoed is het kenmerk van de satan en de antichrist en al hun volgelingen. Omdat hoogmoed de verhevenheid betwist die God boven alles heeft en omdat de hoogmoedige die plaats zelf wil innemen, is deze zonde een gruwel voor Hem. Het is de zonde van de satan en de mens.
God zal die zonde wreken. Dat is absoluut zeker. Het is net zo zeker als de handslag (“hand op hand”) iets bevestigt. Deze arrogante mensen zullen niet als onschuldigen ongestraft vrijuit gaan. God zal allen vernederen die arrogant en trots zijn (Js 2:11-12).
6 - 9 Leven onder de soevereiniteit van God
6 Door goedertierenheid en trouw wordt een misdaad verzoend,
en door de vreze des HEEREN keert men zich af van het kwade.
7 Als de HEERE behagen schept in iemands wegen,
zal Hij zelfs zijn vijanden vrede met hem doen sluiten.
8 Beter is een weinig met gerechtigheid,
dan een veelheid aan inkomsten zonder recht.
9 Het hart van een mens overdenkt zijn weg,
maar de HEERE bestuurt zijn voetstappen.
Het gaat in vers 6 over de volledige bevrijding van de zonde, waardoor die bevrijding tot stand is gekomen en wat daarvan het gevolg is in de praktijk. De eerste versregel spreekt over de verzoening van een misdaad. De tweede versregel spreekt over het zich afkeren van het kwade.
“Goedertierenheid en trouw” zijn eigenschappen van God. Ze worden bijzonder zichtbaar op het kruis (Ps 85:11). God heeft door het kruiswerk van Zijn Zoon Jezus Christus de verzoening bewerkt voor ieder die gelooft. Zijn goedertierenheid spreekt ervan dat Hij vol goedheid en liefde voor de mens is. Dat heeft Hij laten zien in de gave van Zijn Zoon.
Zijn trouw heeft te maken met Zijn trouw aan de waarheid. Hij kan niet zonder meer aan de zonde voorbijgaan. De zonde moet worden geoordeeld. Dat heeft Hij gedaan in het oordeel dat Hij over Zijn Zoon heeft gebracht. Zijn trouw aan de waarheid houdt ook in dat Hij ieder met Zichzelf verzoent die het offer aanvaardt dat Hij in Christus heeft gebracht.
Wie deel heeft aan de verzoening van zijn misdaden, is bevrijd van de macht van de zonde. In zijn leven zal te zien zijn dat hij de zonde niet meer dient en dat hij zich van het kwade afkeert. Dat kan hij niet in eigen kracht. De stimulans daarvoor ligt in “de vreze des HEEREN”. Uit liefde en eerbied voor God zal hij niets meer met het kwade, met de zonde, te doen willen hebben om alleen nog tot eer van God te leven (Tt 2:11-12).
Als “iemands wegen” de HEERE behagen, is dat omdat die Hem herinneren aan de wegen die de Heer Jezus op aarde is gegaan en waarin Hij een volkomen welbehagen had (vers 7). Die wegen roepen in eerste instantie haat op van de zijde van de wereld en geen vrede. Toch zullen vijanden het voordeel van een dergelijke weg erkennen en vanwege dat voordeel vriendschap met hem zoeken.
Een levensstijl die God behaagt, ontwapent sociale vijandigheid. Het leven dat God behaagt, is een leven dat wordt geleefd in geloof (Hb 11:6). Het zal onberispelijk zijn en genade vinden bij anderen. God kan dat bewerken. Het gaat niet om alle vijandschap van alle vijanden, maar in bepaalde situaties, waarin Hij dat wil. Iemand kan door vijanden worden aangeklaagd en in de gevangenis worden geworpen. In de gevangenis kan God de harten van de medegevangenen bewerken om de gelovige te aanvaarden en te waarderen. Jozef heeft dat ervaren.
We moeten niet vergeten dat deze spreuk niet voor alle situaties geldig moet worden verklaard. Een andere regel, die even geldig is, is dat gelovigen in de wereld verdrukking hebben (Jh 16:33), zoals ook “allen die Godvruchtig willen leven in Christus Jezus” vervolgd zullen worden (2Tm 3:12).
De weinige bezittingen die iemand heeft, maar die op een rechtvaardige manier zijn verkregen, zijn beter dan “een veelheid aan inkomsten” die op een oneerlijke manier, ”zonder” daarop “recht” te hebben, zijn verkregen (vers 8). “Weinig” betekent niet per definitie extreme armoede; het zou kunnen verwijzen naar een bescheiden inkomen. Het gaat om wat voldoening geeft in het leven en dat is Gods goedkeuring en gemeenschap met Hem. God verafschuwt oneerlijk verkregen inkomsten.
Wat op oneerlijke wijze wordt verkregen, wordt ook niet goed gebruikt. Wat eerlijk is verdiend, wordt goed besteed en wel om van te leven en ook om er goed mee te doen aan anderen. Wat oneerlijk is verkregen, wordt verbrast in een losbandig leven. Wie daar eenmaal de smaak van te pakken heeft, is onverzadigbaar en zal zich nog meer zonder recht willen toe-eigenen om zijn luxe levensstijl te kunnen financieren.
De weduwe in Zarfath, die weinig had, maar met Elia de hulpbronnen van God in huis had (1Kn 17:10-15), was beter af dan Izebel met haar ‘veelheid aan inkomsten zonder recht’ (2Kn 9:32-37). In geestelijke zin kunnen we dit toepassen op de gemeente op aarde. De ware gelovigen, de ware kerk, hebben weinig in aards opzicht, maar bezitten Gods gerechtigheid in Christus. Ze hebben kleine kracht. Daartegenover staat de valse kerk, het rooms-katholieke systeem dat zich erop beroemt alle geestelijke rijkdom te bezitten, maar zonder recht. De ware kerk heeft niets behalve Christus, de valse kerk heeft alles behalve Christus.
Vers 9 toont het contrast aan dat er kan zijn tussen wat wij van plan zijn en wat er werkelijk gebeurt. God bepaalt wat er werkelijk gebeurt. We mogen plannen maken voor de weg die we willen gaan. Maar als we stappen willen zetten om die weg te gaan, moeten we blijven bedenken dat uiteindelijk de Heer ons leven bestuurt (Jr 10:23; Ps 37:23). Het gaat erom dat we leren zeggen: “Als de Heer het wil en wij leven, zullen wij dit of dat doen” (Jk 4:13-15; 1Th 3:11).
10 - 15 Kenmerken van een koning naar Gods hart
10 Een beslissend vonnis ligt op de lippen van een koning,
in de rechtspraak pleegt zijn mond geen trouwbreuk.
11 Een betrouwbare waag en weegschaal behoren de HEERE toe,
alle [weeg]stenen in de buidel zijn Zijn werk.
12 Voor koningen is het een gruwel goddeloos te handelen,
want door gerechtigheid wordt een troon bevestigd.
13 Koningen hebben een welgevallen aan lippen die oprechtheid [spreken],
zij hebben lief wie oprechte [woorden] spreekt.
14 De woede van een koning is [als] de boden van de dood,
maar een wijze man verzoent die.
15 In het licht van het gezicht van een koning is leven,
zijn welgevallen is als een wolk met late regen.
In deze verzen volgt een serie spreuken over koningen. Wat in deze verzen van een koning en van koningen wordt gezegd, wordt volmaakt in praktijk gebracht door de Heer Jezus, zowel nu in Zijn regering in verborgenheid als binnenkort, wanneer Hij openlijk over de wereld zal regeren. Koningen zijn de vertegenwoordigers van God op aarde (Rm 13:1-7). God wil dat in hun spreken en handelen Zijn eigenschappen als rechtvaardige Regeerder tot uitdrukking komen.
Dat geldt ook voor het spreken en handelen van de gelovigen in deze tijd, want zij zijn een koninklijk priesterdom (1Pt 2:9) en gemaakt tot een koninkrijk (Op 1:6). Ze hebben nog geen regeringstaken, maar hebben wel de waardigheid van koningen en behoren zich daar ook naar te gedragen.
De eerste en voornaamste taak van iemand die regeert, is rechtvaardige beslissingen nemen (vers 10). Een koning moet rechtvaardige uitspraken in geschillen doen. Als er “een beslissend vonnis op de lippen van een koning ligt”, ziet dat op een officiële rechterlijke uitspraak van hem in zijn hoedanigheid als koning. Tegen een dergelijk vonnis is geen beroep mogelijk en ook niet nodig. Het is letterlijk een ‘orakel’, een Godsspraak, want hij vertegenwoordigt God. Het betekent niet dat hij onfeilbaar is, maar het maakt duidelijk wat voor verantwoordelijke functie hij heeft. Zo zijn ook wij er verantwoordelijk voor, als wij met onze genadegave dienen, dat ons spreken moet zijn “als uitspraken van God” (1Pt 4:11). Ook hier is het woord ‘uitspraken’ letterlijk ‘orakels’.
De koning die zich van zijn hoge positie en grote verantwoordelijkheid bewust is, zal in “de rechtspraak” met “zijn mond geen trouwbreuk” plegen. Dit geldt volmaakt voor de Heer Jezus. Trouwbreuk in de rechtspraak is een rechtspraak die in strijd is met de waarheid. In dat geval spreekt een koning de schuldige vrij en veroordeelt hij de onschuldige. Dat doet God nooit en de Heer Jezus ook niet. Ook een gelovige die leeft in gemeenschap met God en Christus zal dat nooit doen.
Vers 11 staat tussen verzen in die over een koning en koningen gaan. Daarom is dit vers in de eerste plaats op hen van toepassing. Zij moeten volkomen eerlijk, integer, zijn. Niet een koning bepaalt wat eerlijk en oneerlijk is, maar God. God is de soevereine Heerser over de moraal, niet de koning. God is de bron van eerlijkheid en rechtvaardigheid in alle menselijke verhoudingen en handelingen. De spreuk gaat over “een betrouwbare waag en weegschaal” en over “[weeg]stenen”. In de wet van de HEERE staat dat de middelen om te wegen rechtvaardig moeten zijn (Lv 19:36; Dt 25:13; Am 8:5; Mi 6:11).
God heeft de mens de bekwaamheid gegeven om met maten en gewichten te werken. Het is aan Hem te danken dat ze er zijn. Zoals Hij de boer onderwijst hoe hij het land moet bewerken (Js 28:23-29), zo onderwijst Hij ook de koopman en ieder die handelt. Hij maakt een geregelde koop en verkoop mogelijk doordat Hij aan de mens de kunde van het wegen heeft gegeven. Daardoor kan hij op een eerlijke manier geld verdienen en daarmee voorzien in zijn levensonderhoud.
Omdat de mens zondig is, moet hem worden gezegd dat hij niet met afwijkende, dat wil zeggen valse, maten en gewichten mag werken. Hij moet betrouwbaar zijn. Dat geldt bovenal voor hen die een voorbeeldfunctie hebben zoals koningen, maar ook ouders, oudsten, onderwijzers.
Doortrapte handelaren hadden lichte en zware gewichten voor oneerlijke transacties. Ze gebruikten lichte gewichten als ze iets moesten verkopen, waardoor ze minder goederen meegaven dan waarvoor werd betaald. In onze tijd kunnen we denken aan het voeren van twee boekhoudingen, waarbij steeds de boekhouding die het meeste voordeel oplevert als bewijsstuk wordt getoond.
Betrouwbaarheid in handelstransacties moet er ook zijn als het om geestelijke zaken gaat. Als er afwegingen gemaakt moeten worden in een geestelijke zaak, moet dat ook eerlijk gebeuren. Sympathie of antipathie mag geen rol spelen. Er moet naar de zaak zelf worden gekeken, zonder aanzien des persoons. Het is ook belangrijk de waarheid van Gods Woord evenwichtig of uitgebalanceerd voor te stellen en niet bepaalde waarheden te beklemtonen ten koste van andere waarheden.
Een rechtvaardige koning doet niet alleen recht, maar het is voor hem ook “een gruwel goddeloos te handelen” (vers 12). Hij verafschuwt overspel en moord die anderen begaan, maar verafschuwt die zonden ook voor zichzelf. Wat voor anderen verkeerd is, is zeker verkeerd voor koningen, die geacht worden het verkeerde te straffen.
Als zij zelf goddeloos zouden handelen, zou dat hun troon in gevaar brengen. Een rechtvaardig bestuur bepaalt de stabiliteit van regeerders. Daarom verafschuwen koningen het plegen van strafbare feiten. De regering van de Heer Jezus beantwoordt hier volkomen aan (Ps 45:7-8a; 89:15a).
Godvrezende koningen houden van oprechtheid en niet van huichelachtige vleierij (vers 13). Vleierij is aan de orde van de dag in paleizen, maar wordt veracht door hem die in de vreze Gods regeert. Mensen die eerlijk en openhartig zijn, zijn waardevol voor landsbestuurders. Politieke leiders weten dat de samenleving waarover zij gezag hebben, zonder zulke mensen in een chaos verandert. Alleen als de waarheid regeert, wordt er goed geregeerd. Een koning die rechtvaardig wil regeren, zal betrouwbare mensen in zijn regering opnemen.
Als de woede van een koning is ontstoken, gaat daarvan een doodsdreiging uit (vers 14). De uitingen van zijn woede zijn boden van de dood voor hem of hen over wie zijn woede is ontbrand. Wie het voorwerp van zijn woede zijn, doen er goed aan zich wijs te gedragen. Alleen wijsheid biedt een mogelijkheid om aan de dood als gevolg van de woede van de koning te ontkomen (Pr 10:4).
Gods woede is ontbrand tegen de zonde. Hij laat de waarschuwing voor het oordeel van de dood door boden uitgaan. Wie naar die boden luistert en erkent dat Zijn oordeel terecht is, en daarmee zijn juiste plaats voor Hem inneemt, ziet dat er een wijze Man is, Die verzoening heeft bewerkt. Christus heeft de woede van God over de zonde gestild voor ieder die gelooft, door in de plaats van ieder die gelooft de woede van Gods toorn te ondergaan. Daardoor is ieder die gelooft en de verzoening aanvaardt, ook wijs.
De verzen 14-15 horen bij elkaar. Een koning heeft macht over dood (vers 14) en leven (vers 15). Vers 15 is de keerzijde van vers 14. Tegenover de donkere woede van een koning met als dreiging de dood staat het licht van zijn gezicht met als uitkomst het leven. Dit licht straalt van Gods gezicht voor allen die met Hem verzoend zijn door het werk van Christus. Wie leeft in het licht, leeft het ware leven. Licht en leven horen bij elkaar (Jh 1:4).
Op hen die in het licht van Zijn gezicht wandelen, rust Zijn welgevallen. Het betekent dat zij in gemeenschap met Hem leven. Daardoor gaat er voor hen een grote zegen van Hem uit. Hij is voor hen “als een wolk met late regen”. In Israël is de late regen de regen die vlak voor de oogst valt. Daardoor krijgt de oogst een laatste groeistimulans om tot volle rijpheid te komen. Het is ook een beeld van de komst van de Heer Jezus voor Zijn volk (Hs 6:3) en bovendien een beeld van Hem Zelf (Ps 72:6). De grootste zegen van het leven in het licht van Gods gezicht is de gemeenschap met Christus. Dat bewerkt geestelijke groei en een uitzien naar Zijn komst.
In profetische zin ziet het op de zegen die Christus in Zijn regering op aarde voor de aarde zal betekenen. Onder Zijn rechtvaardige regering zal het land een welvaart kennen die het nooit eerder heeft gekend (Ps 72:15-17).
16 Wijsheid en inzicht zijn beter dan goud en zilver
16 Hoeveel beter is het verwerven van wijsheid dan bewerkt goud,
en het verwerven van inzicht is verkieslijker dan zilver!
Wijsheid is niet een beetje, maar veel waardevoller dan het zuiverste goud. Wijsheid bouwt een mens op, goud bouwt zijn bezit op. Wijsheid en rijkdom zijn niet onverenigbaar. Het gaat in deze vergelijking om het verschil tussen rijkdom zonder wijsheid en wijsheid zonder rijkdom. Aardse rijkdom zonder hemelse wijsheid komt vaak voort uit hebzucht of ontaardt daar vaak in.
De kracht van de spreuk is mensen aan te moedigen wijsheid en inzicht te verwerven. Als de keus (wat is “verkieslijker”) moet worden gemaakt tussen het verwerven van inzicht en het verwerven van zilver, stelt Salomo duidelijk dat de keus op het verwerven van inzicht moet vallen. Goud en zilver zijn aardse, tijdelijke dingen; wijsheid en inzicht, die alleen van God kunnen komen, zijn van blijvende waarde. Geen enkel edelmetaal geeft de ziel voldoening.
De betekenis van deze spreuk vinden we terug in de woorden van de Heer Jezus om geen schatten op aarde te verzamelen, maar in de hemel. Hij zegt: “Verzamelt u geen schatten op de aarde, waar mot en afvreter ze bederft en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamelt u schatten in [de] hemel, waar geen mot of afvreter ze bederft en waar dieven niet inbreken of stelen; want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn” (Mt 6:19-21).
17 De gebaande weg
17 De gebaande weg van oprechten is zich af te keren van het kwade:
wie zijn weg in acht neemt, bewaart zijn ziel.
“De gebaande weg van oprechten” is de hoogstaande manier van leven van oprechte personen. De gebaande weg is een verhoogde en geëffende weg. De kuilen in die weg zijn gedicht en de hobbels op die weg zijn verwijderd. De gevaren van vallen in een kuil of struikelen over een hoogte zijn voor de oprechten niet aanwezig. Dat betekent niet dat zij zorgeloos hun weg gaan. Ze hebben er oog voor dat het kwade hen van alle kanten bedreigt en keren zich daar van af. Dat bewijst dat zij een gebaande weg gaan en in oprechtheid leven.
Wie de gebaande weg gaat en er goed op let op die weg te blijven, “bewaart zijn ziel”. Hij beschermt zijn leven tegen onheil. Rechtvaardig leven is een bescherming tegen onheil. De gebaande weg is de beste weg, maar het is niet de weg die iedereen gaat. Het is de weg van de pelgrim. Hij gaat die weg omdat deze weg in zijn hart is (Ps 84:6). Het is “de heilige weg” (Js 35:8), die God ons in Zijn Woord toont.
18 - 19 Nederigheid is beter dan hoogmoed
18 Trots komt vóór de ondergang,
en hoogmoed komt vóór de val.
19 Het is beter met zachtmoedigen nederig van geest te zijn,
dan de buit met hoogmoedigen te delen.
Het is een handeling van Gods gerechtigheid dat Hij trotse, hoogmoedige mensen vernedert (vers 18). Zij hebben zichzelf verheven en worden door God neergeworpen. Hun ondergang en val komen als zij zichzelf op het toppunt van hun roem wanen en met hun neus in de hoogte God tarten (Dn 4:30-31; Op 18:7-8). Wie met zijn neus in de hoogte loopt, ziet niet waar hij loopt en waarover hij kan struikelen. Dat veroorzaakt zijn “ondergang” en “val”. We hoeven dan ook niet bang te zijn voor de trots en hoogmoed van anderen, maar des te meer voor onze eigen trots en hoogmoed. Haman is een illustratie van dit vers (Es 5:9-14; 7:1-10).
Vers 19 sluit aan op vers 18. Het is beter om samen “met zachtmoedigen nederig van geest te zijn”, dan samen met de “hoogmoedigen” in “de buit” van plunderingen “te delen”. De nederige van geest onderwerpt zich aan God. Hij is bescheiden en dringt zich niet op de voorgrond. Dat bewijst dat hij tot het gezelschap van de zachtmoedigen behoort en daardoor bij de Heer Jezus van Wie zij hebben geleerd om “zachtmoedig en nederig van hart” te zijn (Mt 11:29). Iemand is zachtmoedig als hij niet op zijn rechten staat en zichzelf niet verdedigt als hem onrecht wordt aangedaan.
De hoogmoedigen zijn zij die in hun trots rebelleren tegen God. Zij zijn aanmatigend en onderdrukkend. Dat er sprake is van het delen van de buit met hoogmoedigen wijst op de druk die hoogmoedigen op de zachtmoedigen uitoefenen om mee te doen met hun kwade praktijken, met als lokmiddel het delen in de buit. Om niet in het lokaas te bijten moeten we een nederige, van God afhankelijke geest hebben.
20 - 24 De waarde van het Woord en woorden
20 Wie verstandig omgaat met het woord, zal het goede vinden,
en wie op de HEERE vertrouwt: welzalig is hij.
21 De wijze van hart wordt verstandig genoemd,
en zoetheid van lippen vermeerdert het inzicht.
22 Het verstand is voor de bezitters ervan een bron van leven,
maar de vermaning van dwazen is dwaasheid.
23 Het hart van een wijze maakt zijn mond verstandig,
en zal op zijn lippen het inzicht vermeerderen.
24 Lieflijke woorden zijn een honingraat,
zoet voor de ziel, en genezing voor de beenderen.
Een conclusie die we uit de beide versregels van vers 20 kunnen trekken, is dat “wie verstandig omgaat met het woord … op de HEERE vertrouwt”. Omgekeerd kunnen we zeggen dat wie op de HEERE vertrouwt, verstandig om zal gaan met het Woord van God. “Wie verstandig omgaat met het woord” is letterlijk ‘de verstandig omgaande met het woord’. Dat maakt nog wat duidelijker dat het niet een incidenteel omgaan met het Woord is, maar dat bedoeld wordt de dagelijkse, voortdurende omgang met het Woord van God. Het gaat om wat God zegt en niet om wat iemand zelf zegt.
Met het Woord van God omgaan houdt in dat we luisteren naar het onderwijs ervan. Wie in die gezindheid luistert en zo met Gods Woord leeft, “zal het goede vinden”. Hij zal er de ware betekenis van het leven in vinden, dat is Christus. Hij is de verpersoonlijking van het goede. Hij is de Goede.
Dat het erom gaat wat God zegt en niet de persoon die hier wordt aangesproken, blijkt uit de tweede versregel. Aandacht geven aan wat God zegt, houdt in dat we Hem vertrouwen. De vertrouwende is hij die voortdurend vertrouwt. Wie dat doet, kan werkelijk “welzalig” worden genoemd. Hij zal alle soorten van zegen ontvangen (Jr 17:7). De HEERE voorziet door Zijn Woord in het goede voor wie aan Zijn Woord aandacht besteedt, voor wie daar ernstig rekening mee houdt.
Dat iemand wijs van hart is, zal blijken uit zijn spreken en zwijgen en zijn hele gedrag (vers 21). Het zal anderen opvallen en men zal hem “verstandig” noemen, een man van verstand, iemand die met kennis van zaken spreekt. Zijn wijze woorden zullen hem een reputatie van bekwaamheid bezorgen en de mogelijkheid bieden om een weldadige invloed op zijn omgeving uit te oefenen.
Zijn manier van spreken maakt het een lust om naar hem te luisteren. Zijn woorden zijn zoet of aangenaam. Het zijn vriendelijke woorden die met een bepaalde sierlijkheid worden uitgesproken. Er zit geen bitterheid of scherpte in. Wat hij zegt, bouwt de luisteraar op, het geeft hem meer inzicht in dat waarover wordt gesproken. Zijn woorden van onderwijs worden goed ontvangen, omdat ze overtuigend zijn. De wijze van hart is “geschikt om te leren” (1Tm 3:2).
De “bron van leven” die de bezitters van verstand in hun verstand bezitten (vers 22), is hun door God gegeven. Die bron is niet alleen een verkwikking voor de bezitters, maar ook voor allen om hen heen. De nieuwtestamentische gelovige bezit ook zo’n bron. Daarvan wordt gezegd dat het stromen van levend water zijn die uit zijn binnenste naar anderen vloeien om hen te verkwikken (Jh 4:14; 7:38-39). Die verkwikking kan alleen naar anderen vloeien door de kracht van de Heilige Geest. Zo is Paulus door de kracht van de Geest een bron van leven geweest in de verkondiging van het evangelie en in het versterken van de gelovigen (Hd 14:21-22).
Ook wij kunnen dat zijn, want ook ons is het verstand gegeven, waardoor wij de Waarachtige kennen (1Jh 5:20). Het is het verstand dat eerst duisternis was (Ef 4:18), maar nu door de Geest van Christus geopend en verlicht is, waardoor we de Schrift kunnen verstaan (Lk 24:45). Met de kennis die wij van Hem hebben, kunnen we anderen dienen en zo voor anderen een bron van leven worden.
Bij de dwaas is geen bron van leven aanwezig. Dwazen hebben niets anders in zich dan een bron van dwaasheid. Als er uit hun mond een vermaning of onderwijzing komt, is dat niets anders dan dwaasheid. Wie daarnaar luistert, wordt aan de dwazen gelijk.
Wie een wijs hart heeft, wordt door zijn hart onderwezen om verstandige dingen te zeggen (vers 23). Hij zal ook weten wanneer hij moet spreken en tegen wie. Hij spreekt niet alleen goed gekozen woorden die de ander begrijpt, maar zijn woorden zijn onderwijzend en vermeerderen het inzicht van hem tot wie hij spreekt. Wat de wijze zegt, is niet alleen nuttig, maar bevordert ook de groei. Er is een toename van inzicht, wat zal blijken uit wat hij zegt.
Het hart van een wijze is een bron van woorden van wijsheid. Dat is alleen waar van het wedergeboren hart. Als het Woord van Christus rijkelijk in ons woont, zullen we in alle wijsheid elkaar leren en terechtwijzen met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen (Ko 3:16).
Met “lieflijke woorden” (vers 24) zullen de woorden uit het hart van de wijze van het vorige vers bedoeld zijn. Zulke woorden hebben de zoetheid van een honingraat (Ps 19:11; 119:103). Lieflijke woorden zijn vertroostend en bemoedigend. Het kunnen woorden zijn uit het Woord van God, of woorden uitgesproken in een gebed of een lofprijzing. Het zijn woorden waarnaar God graag luistert, evenals ieder die uit Hem geboren is.
Zoals de honing in een honingraat door ijverige bijen wordt geproduceerd, zo zijn lieflijke woorden het resultaat van een continue omgang met God in het verborgene. Wie lieflijke woorden kan spreken, heeft ijverig de Schrift bestudeerd en kan daaruit oude en nieuwe dingen naar voren brengen tot welzijn van de luisteraars, tot bemoediging en herstel van geestelijke kracht (Mt 13:52).
We zien het weldadige effect van het gebruik van een beetje honing bij Jonathan (1Sm 14:27). In geestelijke zin hebben zoete woorden datzelfde effect. Zoete woorden zijn geen zoetsappige woorden. Het zijn liefdevolle en tegelijk duidelijke, overtuigende woorden. Zoete woorden zijn genezend als ze voortkomen uit het onderwijs van Gods Woord.
Beenderen zijn de kracht waardoor het lichaam kan bewegen en zich kan voortbewegen. Er komt weer geestelijke en lichamelijke kracht als we opbeurende woorden hebben gehoord. Naar woorden van profetie, dat wil zeggen woorden die worden gesproken tot “opbouwing, vermaning en vertroosting” (1Ko 14:3), kan worden geluisterd als naar welluidende muziek (vgl. 1Kr 25:1-6).
25 Het einde van een schijnbaar rechte weg
25 Er is [soms] een weg die iemand recht schijnt,
maar het einde ervan zijn wegen van de dood.
Deze spreuk is identiek aan een vers uit Spreuken 14 (Sp 14:12). Daar staat deze spreuk in verband met schijn die bedriegt (Sp 14:11-13), met het zien naar wat voor ogen is, terwijl de werkelijkheid anders is. Het is het afgaan op wat je ziet zonder in de gaten te hebben dat je voor gek gehouden wordt. Hier staat de spreuk in verband met de manier waarop we ons leven invullen en waarop het uitloopt. Het gaat erom hoe we over ons eigen leven denken en het invullen tegenover de manier waarop God erover denkt en wil dat het wordt geleefd.
De weg die iemand recht schijnt, kan de weg van plezier en zorgeloos genieten zijn. We zien dat die ene ogenschijnlijk rechte weg, uitloopt op talloze "wegen van de dood". Er is keus genoeg op die ene weg, maar elke keus daarop voert naar de dood. Het hoeft daarbij niet eens om de keus voor een leven in grove zonden te gaan. Als er geld genoeg is, als er carrière gemaakt kan worden, als het goed gaat in het gezin en men geeft ieder ook nog eens het zijne, dan vindt iemand dat hij op de goede weg is. Zulke mensen zullen bedrogen uitkomen. Het is ermee als met de man die zei: ‘Ik beklom de ladder van succes, maar ik ontdekte dat hij tegen de verkeerde muur stond.’
Een andere weg die iemand recht kan lijken, is die van totale vrijheid. Geef vrije seks de ruimte in elke verhouding die men maar wil, geef de mens het recht op leven en dood door hem toe te staan abortus en euthanasie te plegen, en men zal zeggen dat dit de rechte weg van en naar geluk is. Ook hier zal blijken dat die weg eindigt in de dood.
De brede weg van de zonde lijkt recht omdat velen erop wandelen. Maar het is schijn, want die weg eindigt in de dood (Mt 7:13-14). De weg van de dood wordt bewandeld door hen die hun verstand, hun gevoel of hun geweten als maatstaf nemen en niet Gods Woord. Iemand gaat pas de weg die echt recht is als hij op Christus vertrouwt en niet op zijn eigen inzicht, en Hem in al zijn wegen kent (Sp 3:5-6).
26 Honger spoort aan tot werken
26 De honger van de arbeider werkt ten behoeve van hemzelf,
want zijn mond dringt hem [ertoe].
Honger stimuleert een mens, prikkelt hem, dringt er bij hem op aan, oefent druk op hem uit, om ijverig te werken (vgl. Pr 6:7). Honger is goed en heeft het weldadige effect dat het iemand aanzet tot werken om geld te verdienen. Dit maakt het mogelijk om eten te kopen waarmee de honger gestild kan worden. In het Nieuwe Testament wordt ook diverse keren gewezen op het belang van werken, onder andere om daardoor in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien en ook nog aan anderen te kunnen geven (2Th 3:10-12; Ef 4:28).
In geestelijk opzicht geldt hetzelfde. Wie pas bekeerd is en nieuw leven heeft, zal verlangen naar geestelijk voedsel (1Pt 2:2). Geestelijke honger zet ertoe aan om ijverig Gods Woord te onderzoeken.
27 - 30 De verdorven, verderfelijke, gewelddadige man
27 Een verdorven man graaft kwaad op,
en op zijn lippen is het als een verzengend vuur.
28 Een verderfelijke man brengt ruzie teweeg,
en een lasteraar maakt scheiding tussen de beste vrienden.
29 Een man van geweld misleidt zijn naaste
en brengt hem op een weg die niet goed is.
30 Hij doet zijn ogen dicht om verderfelijke dingen te bedenken,
bijt hij op zijn lippen, [dan] voert hij kwaad uit.
Deze verzen gaan over de verdorven, verderfelijke en gewelddadige man. Er zit een opklimming in. Het begint met de “verdorven man”, dat is wat deze man is in zichzelf en hoe hij te werk gaat (vers 27). Verdorven mensen bedenken manieren om mensen te belasteren. ‘Een verdorven man’ is letterlijk een ‘man van Belial’, iemand in wie niets goeds is. De term beschrijft diepe verdorvenheid en goddeloosheid.
Deze man is een slechte persoon, want hij “graaft kwaad op”. De betekenis is die van het aan de oppervlakte brengen van het kwaad en zich daar ook erg voor inspannen. Graafwerk is zwaar werk. Hij zal iemands hele dossier doornemen om iets kwaads te vinden dat hij kan gebruiken. Sociale media zijn een bijvoorbeeld van een breed en diep ‘graafterrein’, waarbij ook nog bepaalde gegevens zodanig gemanipuleerd kunnen worden, dat ze het kwaadaardige doel dienen dat de verdorven man voor ogen heeft.
Wat hij aan kwaad opgraaft, ongeacht of het waar is of een leugen, strooit hij als zaad uit met “zijn lippen”. Zijn spreken is als “een verzengend vuur”, wat wijst op het verwoestende effect van zijn woorden. Jakobus spreekt over de tong als “een vuur, de wereld van de ongerechtigheid” en vervolgt: “De tong is onder onze leden gesteld als dat wat het hele lichaam bevlekt en de loop van de natuur in vlam zet en door de hel in vlam gezet wordt” (Jk 3:6).
De verdorven man van vers 27 is in vers 28 de “verderfelijke man”. Hij is een man van onwaarheden en leugens en “een lasteraar”. Openlijke aanvallen werken niet, daarom kiest hij voor het fluisteren van leugen en laster, verdachtmakingen, halve waarheden. De verderfelijke man veroorzaakt ruzie en brengt zelfs scheiding tussen de beste vrienden.
Hij kan zelf geen vrienden maken en kan het niet uitstaan dat er vriendschap tussen anderen is. Om deze reden start hij een lastercampagne. Hij lastert bij de een over de ander en zaait twijfel en wantrouwen tussen beiden. Hij vertelt een leugen over iemand waarvan hij weet dat het zal worden doorverteld. Daarbij houdt hij rekening met het feit dat het bij het doorvertellen steeds erger wordt. Daarom wordt hij ook een “verderfelijke man” genoemd, omdat hij goede relaties verderft.
In vers 29 is de verdorven en verderfelijke man van de vorige verzen “een man van geweld”, ‘een man van hamas’, geworden. De vrienden zijn door zijn lasterpraat van elkaar gescheiden, dat onheil heeft hij al gesticht. Maar daarmee is hij niet tevreden. Ze moeten ook worden gedood. Het blijft niet bij praten, maar hij gebruikt geweld.
Hij is tevens een misleider, die anderen wil beïnvloeden om zich bij hem aan te sluiten. De man van geweld zal mensen in zijn omgeving willen beïnvloeden om het door hem geplande geweld te begaan (Sp 1:10-14; 2:12-15). Hij wil zijn naaste brengen “op een weg die niet goed is”, dat wil zeggen dat hij hem wil binnenbrengen in het criminele circuit.
Om het doel van vers 29 te bereiken bedenkt hij “verderfelijke dingen” en vervolgens “voert hij het kwaad uit” (vers 30). Hij is zo aan het kwaad toegewijd, dat zijn lichaamstaal zijn kwade bedoelingen niet kan onderdrukken, maar die verraadt. Gezichtsuitdrukkingen maken vaak duidelijk of iemand iets kwaads in de zin heeft (Sp 6:13-14). Hier worden twee uitdrukkingen genoemd: de ogen dichtdoen en op de lippen bijten.
Iemand doet zijn ogen dicht wanneer hij geconcentreerd aan iets wil denken zonder te worden afgeleid. Zo is de verdorven, verderfelijke, gewelddadige man helemaal geconcentreerd op het kwaad. Hij ziet het voor zich hoe het gaat gebeuren. Op de lippen bijten wil zeggen dat iemand zich inhoudt om geen uiting te geven aan zijn gevoelens, hetzij om te lachen hetzij om in woede uit te barsten. Hier wijst het op verborgen kwade bedoelingen die hij op het punt staat uit te voeren.
31 - 32 Grijsheid, geduld en zelfbeheersing
31 Grijsheid is een sierlijke kroon,
ze wordt gevonden op de weg van de gerechtigheid.
32 Een geduldig [man] is beter dan een dappere held,
en wie zijn geest beheerst, is [beter] dan wie een stad inneemt.
Als iemand grijs haar heeft en daarmee “een sierlijke kroon” draagt, is dat een bewijs dat hij de weg van de gerechtigheid bewandelt en die tot nu toe heeft bewandeld. Gerechtigheid wordt beloond met een lange levensduur (vgl. Ps 92:14; Lk 1:5-7). Dit is weer de algemene strekking van dit boek. De algemene betekenis van gerechtigheid in Spreuken is dat de goddeloze niet lang leeft en vroegtijdig aan zijn einde komt en dat de rechtvaardige lang leeft. Maar dat wil niet zeggen dat het voor iedereen in alle gevallen geldt. De grijsheid van een goddeloos levende oudere is geen sieraad, en iemand kan sterven voordat de eerste grijze haren gezien worden, terwijl hij de weg van de gerechtigheid heeft bewandeld.
Het moet de grootste zorg van ouderen zijn om “op de weg van de gerechtigheid” te blijven. Als in hun ouderdom gezien wordt dat zij met God hebben gewandeld en dat nog steeds doen, is hun “grijsheid … een sierlijke kroon” voor hen. Salomo zegt dit in de eerste plaats tegen de jongeren. Jongeren zijn geneigd vooral jeugdige kracht als een sierlijke kroon te zien, waarbij ze ouderen soms vanwege hun lichamelijke zwakheid verachten. Gods Woord verbiedt dat en eist daarvoor in de plaats respect voor ouderen (Lv 19:32). Wie zich daaraan houdt, toont respect voor Gods verkiezing van gerechtigheid boven jeugdige kracht.
Maar dit woord is niet alleen voor jongeren belangrijk. Voor ouderen is het van belang dat zij zich die ‘sierlijke kroon’ waardig gedragen. Laten oude gelovigen oude discipelen zijn (Hd 21:16). Daardoor geven zij de jongeren aanleiding hen te respecteren. Het ligt in dezelfde lijn als wat tegen Timotheüs wordt gezegd dat hij ervoor moet zorgen dat niemand hem vanwege zijn jeugdige leeftijd veracht (1Tm 4:12). Los daarvan is het altijd op zijn plaats dat jongeren ouderen met respect behandelen, ook als een oudere zich niet waardig gedraagt (Gn 9:20-27).
Evenals grijsheid boven jeugdige kracht gaat (vers 31), is geduld beter dan lichamelijke kracht (vers 32). Geduld is een eigenschap van God (Ex 34:6; Na 1:3) en een onderdeel van de vrucht van de Geest (Gl 5:22). Iemand is “een dappere held” bij een bepaalde gelegenheid in een bepaald geval, maar “een geduldige [man]” is beter, want hij laat niet alleen bij bepaalde gelegenheden, maar voortdurend deze Goddelijke eigenschap zien.
“Wie zijn geest beheerst”, of zijn geest ‘controleert’, of zichzelf beheerst, bewijst dat hij beter is “dan wie een stad inneemt”. Een stad innemen na een kortere of langere belegering is een daad waarbij slachtoffers vallen. Zelfbeheersing of zelfoordeel doet niemand kwaad, maar spaart juist levens. Het is tot zegen voor anderen en tot zelfbescherming.
Een vrome man zei eens tegen de koning: ‘U bent de dienaar van mijn dienaar.’ Hij bedoelde daarmee: ‘U bent de slaaf van uw boze neigingen, terwijl ik de meester ben van mijn boze neigingen’. Het hart is een slagveld. De boze neigingen die erin huizen, zijn dodelijke vijanden. Voor de gelovige zijn het overwonnen vijanden. Waar het om gaat, is de boze neigingen te doden zodra ze zich willen laten gelden (Ko 3:5), dat wil zeggen dat ze direct in zelfoordeel onschadelijk worden gemaakt. Dat doen we door ze te zien als geoordeeld in Christus op het kruis. De ware kracht om te overwinnen ligt in het kennen van onze positie in Christus. In Hem zijn wij meer dan overwinnaars (Rm 8:37).
33 De mens wikt, God beschikt
33 Het lot wordt in de schoot geworpen,
maar elke beslissing daardoor komt van de HEERE.
Dit vers gaat over de praktijk van het zoeken naar Goddelijke leiding door het lot te werpen. Wat door het lot wordt beslist, is uiteindelijk de beslissing van de HEERE. Zelfs als ongelovigen het doen, staat Hij daarboven. Hij bepaalt de gang van zaken. Niets gebeurt buiten Hem om, zonder Zijn wil. Hij is bij alles betrokken en het gebeurt overeenkomstig Zijn raad. Wij zien overal Zijn hand in, een hand die alle gebeurtenissen met wijsheid bestuurt. We zien dat het hoofdstuk eindigt zoals het begon, met een woord over Gods soevereiniteit.
In het Oude Testament werd het lot onder andere geworpen om
1. de dienst in de tempel te regelen (1Kr 24:5,31; 25:7-8);
2. de waarheid aan het licht te brengen (1Sm 14:41);
3. overtreders op te sporen (Jz 7:16);
4. geschillen te laten ophouden (Sp 18:18);
5. het land Kanaän onder de stammen te verdelen (Nm 26:55).
De laatste vermelding van het gebruik van het lot in de Schrift staat in verband met de vraag wie Judas Iskariot als apostel moest opvolgen (Hd 1:26).
De christen heeft het lot niet nodig, want hij heeft de Heilige Geest in zich wonen, Die hem in de hele waarheid leidt (Jh 16:13). Hij heeft ook het complete Woord van God tot zijn beschikking waarin hij de wil van God kan leren kennen. Daarbij staat hem het gebed ter beschikking. Hij mag rechtstreeks tot God als zijn Vader naderen om Hem te vragen naar Zijn wil.