1 - 5 Waar en tot wie de Wijsheid roept
1 Roept Wijsheid niet
en laat Inzicht Haar stem [niet] klinken?
2 Op de top van hoogten, langs de weg,
[op] een kruispunt van paden, staat Zij.
3 Terzijde van de poorten, voor aan de stad,
[bij] de ingang van de deuren, roept Zij luid:
4 Tot u, mannen, roep Ik
en Mijn stem [klinkt] tot de mensenkinderen.
5 Onverstandigen, begrijp [met] schranderheid
en dwazen, begrijp [met] verstand.
Nadat de verleidende en misleidende vreemde vrouw aan het woord is geweest (Sp 7:6-23), verheft nu de “Wijsheid” Haar stem (vers 1; vgl. Sp 1:20-22). De Wijsheid wordt hier weer als een Goddelijk Persoon voorgesteld. De Wijsheid is Christus. Hetzelfde geldt voor “Inzicht”. Ook dat is een personificatie van Christus. De verzen 1-21 wijzen op de Heer Jezus. Hij heeft in Zijn leven als de Wijsheid tot de mensen geroepen en als het Inzicht Zijn stem tot hen laten klinken. Nu Hij in de hemel is, doet Hij dat door Zijn dienaren.
De vragende vorm waarin vers 1 staat, benadrukt het feit dat niemand een geldig excuus heeft om de oproep van de Wijsheid of het Inzicht te negeren. Het antwoord op de vraag kan niet anders dan bevestigend zijn. Niemand kan zich aan Haar roepstem onttrekken, want die dringt tot iedereen door. Ze spreekt niet geheimzinnig, in het donker, zoals de overspelige vrouw in Spreuken 7, maar “roept” luid en “laat … Haar stem klinken”. ‘Roepen’ en ‘de stem laten klinken’ hebben beide de betekenis van de stem verheffen. We zien in dit vers weer het Hebreeuwse parallellisme, waarbij de tweede regel de eerste regel met andere woorden bevestigt.
De plaatsen waar Ze staat, zijn met zorg uitgekozen. Het zijn plaatsen waar Ze door iedereen gezien kan worden, “op de top van hoogten”, en waar veel mensen uit allerlei richtingen aanwezig zijn, “langs de weg” en “[op] een kruispunt van paden” (vers 2). Ze laat Haar stem ook horen “terzijde van de poorten, voor aan de stad” (vers 3). Dat zijn de plaatsen waar handel wordt gedreven en recht wordt gesproken, waar gewoonlijk daarom ook veel mensen zijn. Iedereen die de stad ingaat of uitgaat, hoort Haar. Ze staat ook “[bij] de ingangen van de deuren”, waarbij we kunnen denken aan de tempeldeuren of de deuren van de huizen. Ze is overal waar mensen zijn.
Ze roept tot de “mannen” en Haar stem klinkt “tot de mensenkinderen” (vers 4). Iedereen wordt aangesproken. De Wijsheid richt Zich niet slechts tot een uitverkoren groepje intellectuelen of godsdienstig ingewijden alsof Zij alleen ‘op niveau’ zou willen praten. Nee, Ze is voor iedereen beschikbaar en sluit niemand buiten. Het is ermee als met de zendingsopdracht om wereldwijd het evangelie te verkondigen en daarmee zonder uitzondering ieder mens te bereiken (vgl. Mk 16:15).
Alle mensen weten wel wat goed en kwaad is. Ze doen echter niet het goede, maar het kwade. Dat houdt de Wijsheid alle mensen voor. Niemand die zich voor de rechterstoel van Christus moet verantwoorden, zal kunnen zeggen: ‘Ik wist het niet.’
De Wijsheid richt Zich te midden van alle mensen met een speciaal woord tot “onverstandigen … en dwazen” (vers 5). Zij hebben Haar het meest nodig en zijn het meest geneigd Haar te negeren. In Haar genade zegt Ze tot de onverstandigen, de dommeriken, dat zij toch “[met] schranderheid” zullen begrijpen waar het in het leven om gaat. Ze wil dat zij zich bekeren van hun domheid en Haar in hun leven toelaten. Dan zullen ze leven en niet omkomen.
Hetzelfde geldt voor de dwazen. De dwazen zijn al veel verder van de Wijsheid verwijderd dan de onverstandigen. Toch betrekt de Wijsheid ook hen in Haar oproep. Het is nog niet te laat om “[met] verstand” te gaan begrijpen, dat wil zeggen om hun dwaasheid in te zien en bij zinnen te komen. Als ze tot zichzelf komen, zullen ze inzien en er inzicht in krijgen dat ze het oordeel tegemoet lopen en zich bekeren.
6 - 9 Wat de Wijsheid roept
6 Luister, want Ik zal vorstelijke dingen spreken,
het openen van Mijn lippen [brengt] wat billijk is.
7 Ja, Mijn gehemelte zal waarheid tot uiting brengen:
goddeloosheid is voor Mijn lippen een gruwel.
8 Alle woorden uit Mijn mond zijn in gerechtigheid [gesproken],
er is niets verdraaids of slinks in.
9 Ze zijn oprecht voor ieder die begrijpt,
juist voor hen die kennis willen vinden.
De Wijsheid roept alle mensen op om naar Haar te luisteren (vers 6). Zij is er voor iedereen. Er is geen bijzondere intelligentie nodig om te begrijpen wat Zij zegt, maar een gewillig hart. De inhoud van haar woorden is van de grootste zuiverheid en bijzonder waardevol. Wat Zij zegt, zijn “vorstelijke dingen”. Het zijn verheven dingen, dingen van uitstekende kwaliteit en van een edel, hoogstaand karakter. Als Ze Haar lippen opent, laat Ze horen “wat billijk is”, dat wil zeggen wat oprecht en terecht is.
Voorafgegaan door een bekrachtigend “ja” zegt Ze: “Mijn gehemelte zal waarheid tot uiting brengen” (vers 7). Ze spreekt de waarheid, dat wil zeggen Gods waarheid, over alle dingen. Als de hoer de jongeling voorhoudt hoe haar slaapkamer er uitziet en hoe het er ruikt (Sp 7:16-17), liegt ze hem niets voor, maar spreekt ze daarover de waarheid. Het is echter niet Gods waarheid. In het licht van Gods waarheid kunnen mensen weten hoe de dingen zijn, of ze goed of slecht zijn, en hoe ze verband met elkaar houden.
Tegenover de waarheid die de Wijsheid spreekt, staat dan ook niet de onwaarheid of de leugen, maar de “goddeloosheid”. “Goddeloosheid” betekent dat er zonder God wordt geleefd, dat er met Hem geen rekening wordt gehouden. Voor de lippen van de Wijsheid is het spreken van goddeloosheid daarom ook “een gruwel”.
Het is van het grootste belang om naar de waarheid uit de mond van de Wijsheid te luisteren. “Alle woorden” die Zij spreekt, “zijn in gerechtigheid [gesproken]” (vers 8). Je kunt elk van Haar woorden absoluut vertrouwen. Het zijn woorden die aan ieder mens en elke zaak recht doen en mensen op de rechte weg leiden. In Haar woorden is niets van het tegenovergestelde aanwezig. Er is absoluut “niets verdraaids of slinks in”, niets wat tegen de waarheid van de Schrift ingaat of in strijd is met de gezonde leer.
Wie de juiste gezindheid heeft, begrijpt dat Haar woorden “oprecht” zijn (vers 9). Wie al op het pad van de wijsheid wandelt, is nog beter in staat Haar te begrijpen. Oprechtheid is nodig om de wijsheid te begrijpen, en niet intelligentie, geleerdheid of slimheid. De juistheid van Haar woorden wordt begrepen door allen die ernaar verlangen om kennis te vinden.
10 - 21 De waarde van de wijsheid
10 Neem Mijn vermaning aan en niet zilver,
want kennis is verkieslijker dan bewerkt goud.
11 Want wijsheid is beter dan robijnen,
en al uw wensen zijn er niet mee te vergelijken.
12 Ik, Wijsheid, Ik woon [bij] schranderheid
en vind kennis door [alle] bedachtzaamheid.
13 De vreze des HEEREN is het kwade te haten;
hoogmoed, trots en de verkeerde weg
en een mond [vol] verderfelijke dingen haat Ik.
14 Bij Mij is raad en wijsheid.
Ik ben Inzicht, bij Mij is kracht.
15 Door Mij regeren koningen,
verordenen vorsten gerechtigheid.
16 Door Mij heersen vorsten,
en edelen, alle rechters op aarde.
17 Ik heb lief wie Mij liefhebben,
en wie Mij ernstig zoeken, zullen Mij vinden.
18 Rijkdom en eer is [er] bij Mij,
duurzaam bezit en gerechtigheid.
19 Mijn vrucht is beter dan bewerkt goud en dan zuiver goud,
Mijn opbrengst [beter] dan het beste zilver.
20 Ik loop op het pad van de gerechtigheid,
midden op de paden van het recht,
21 om wie Mij liefhebben, in erfelijk bezit te laten nemen wat er is,
en Ik zal hun schatkamers vullen.
Als iemand de vermaning (of het onderwijs) van de Wijsheid aanneemt, wordt hij daardoor rijker dan hij ooit van zilver kan worden (vers 10; vgl. Ps 119:72). Het aannemen van vermaning leidt tot “kennis”. Het bezit van kennis is te verkiezen boven “bewerkt goud”. “Wijsheid” gaat de waarde van “robijnen” ver te boven (vers 11). Wat iemand ook maar aan aardse rijkdom zou kunnen wensen, het is niet te vergelijken met de Wijsheid en wat Zij oplevert. Door de waarde die Wijsheid voor het leven heeft, is Zij meer te wensen dan iets anders.
Haar woonplaats, waar de Wijsheid thuis is, is bij “schranderheid” (vers 12). Dit houdt in dat Zij scherpzinnig is, dat Ze een scherp en helder inzicht bezit zowel in mensen als in dingen en gebeurtenissen. De juiste kennis om te handelen vindt Ze door “bedachtzaamheid” of nadenkendheid. Bedachtzaamheid is de bekwaamheid om goede plannen te maken en doordachte beslissingen te nemen. Ze laat Zich niet verleiden tot een overhaast en daardoor verkeerd handelen. Ze heeft de kennis om te weten wat Ze moet doen omdat Ze bedachtzaam is.
We zien deze eigenschappen – schranderheid en bedachtzaamheid – op volmaakte wijze bij de Heer Jezus. Hij wist altijd wat Hij op welke tijd moest doen. Zo betaalde Hij, om nodeloze aanstoot te voorkomen, de tempelbelasting, hoewel Hij daarvan als Koning vrij was en Hij ook Zijn discipelen als Zijn onderdanen daarvan vrij verklaarde (Mt 17:27). Wat de mens betreft, wist Hij wat er in hem was en liet Hij Zich niet bedriegen door uiterlijke schijn (Jh 2:23-24). We zien hier enkele van de vele schatten van wijsheid en kennis die in Hem verborgen zijn (Ko 2:3).
Schranderheid en bedachtzaamheid (vers 12) functioneren alleen als ze bestuurd worden door “de vreze des HEEREN” (vers 13). Tegelijk is het zo, dat de vreze des HEEREN voert tot het haten van “het kwade”. Het kwade is te zien in de verleiding van de overspelige vrouw in het vorige hoofdstuk. Meer algemeen heeft het betrekking op het haten van hoogmoed, trots, een verkeerde weg en verkeerde woorden.
“Hoogmoed” en “trots” zitten in de mens, in het zondige vlees. Als we deze zonden hun gang laten gaan en ze niet oordelen als ze zich willen laten gelden, brengen ze ons op “de verkeerde weg”. Op die verkeerde weg zijn mensen met “een mond [vol] verderfelijke dingen”, dingen die God haat. Wereldse mensen kijken heel anders aan tegen de dingen die wij moeten haten. Zij spreken over ‘een andere manier van leven’, over het maken van ‘een andere keus’, en dwingen ons om hun manier van leven te tolereren en die zeker niet als kwaad en zondig te betitelen.
Wijsheid komt tot uiting in raad en wijsheid, inzicht en kracht (vers 14). Ze zijn bij de Wijsheid aanwezig. Inzicht is niet alleen als een eigenschap in Haar aanwezig, maar Zij is Inzicht, het is Haar Wezen. Wat bij Haar aanwezig is, is wat Haar kenmerkt. Bij Haar is “raad en wijsheid”. Bij Haar is ook “kracht” om alles te doen wat Zij naar Haar raad en wijsheid nodig acht. We zien hier weer dat de Wijsheid Christus is. Een van Zijn Namen is “Raadsman” (Js 9:5). De Geest Die Hem leidt, is “de Geest van wijsheid en inzicht, de Geest van raad en sterkte, de Geest van de kennis en de vreze des HEEREN” (Js 11:2).
De Wijsheid is ook de bron van alle aardse macht en gezag. Door Haar regeren de koningen (vers 15), niet omdat Zij het toelaat, maar omdat Zij het bepaalt (Rm 13:1-6). Zij stelt koningen aan (Dn 2:21). Een koning heeft meestal het besef dat hij goed of slecht kan regeren. Regeren kan alleen goed gebeuren door de Wijsheid. Wie niet naar de Wijsheid vraagt, zal slecht regeren, zoals we zien bij de koningen van Israël en sommige koningen van Juda.
De Wijsheid laat vorsten – mogelijk provinciebestuurders, lagere overheden – gerechtigheid verordenen. Deze vorsten schrijven zaken voor en leggen die schriftelijk vast; het zijn zaken die de gerechtigheid, het recht van God, dienen. Zonder de Wijsheid kunnen zij niets voorschrijven wat in overeenstemming met het recht van God is; door de Wijsheid kan dat wel.
Evenals de koningen heersen ook de vorsten door de Wijsheid (vers 16). Dit geldt ook voor de “edelen”, de voorname mannen, als zij op een weldadige manier leiding geven. Ook allen die overal op aarde hun functie als rechter uitoefenen, kunnen dat alleen op de juiste wijze, dat wil zeggen rechtvaardig in overeenstemming met het recht van God, doen door de Wijsheid. Uit zichzelf kunnen zij dit niet. Hoe wijs en rechtvaardig moet de Wijsheid zijn als de machtigste mensen op aarde niet zonder Haar op een rechtvaardige en weldadige wijze kunnen besturen.
Iemand zal alleen waardering voor de Wijsheid hebben als hij liefde voor Haar heeft (vers 17). Dan is er verbinding met Haar. Het gaat om de gesteldheid van het hart tegenover de Wijsheid. Waar liefde voor de Wijsheid is, wordt die liefde door Haar beantwoord met wederliefde. Liefde voor de Wijsheid blijkt uit het “ernstig zoeken” of ijverig zoeken naar Haar. Dit heeft Salomo gedaan (1Kn 3:9). De belofte voor wie dat doet, is dat hij Haar vindt, Haar aantreft, Haar in bezit krijgt (Jk 1:5).
De Wijsheid stelt een rijke beloning in het vooruitzicht voor wie Haar zoeken, want Ze wijst erop dat “rijkdom en eer” bij Haar is (vers 18). Zo maakt Ze het wel heel aantrekkelijk om ernstig naar Haar op zoek te gaan. Ze voegt er nog aan toe dat ook “duurzaam bezit en gerechtigheid” bij Haar is. Het mag duidelijk zijn dat het hier niet om aards bezit gaat, want dat kan iemand zomaar ontvallen (Sp 23:5). Het gaat om schatten in de hemel die niemand kan wegnemen (Mt 6:19-20).
Duurzaam bezit kan per definitie alleen eeuwig bezit en niet het tijdelijke bezit zijn en wordt daarom uiteindelijk in het leven na dit leven genoten en niet in het leven hier-en-nu. Ook gerechtigheid is iets wat zich niet in termen van goud of zilver laat vertalen. Goud kun je krijgen of erven, wijsheid niet. Wijsheid kan alleen gevonden worden door wie ernaar zoeken. Ook gerechtigheid is een kwaliteit die niet met de aarde, maar met God in verbinding staat. Het is een kenmerk van God in Zijn handelen met mensen. In de manier waarop Hij met mensen omgaat, is Hij altijd in overeenstemming met Zijn eigen rechtvaardige Wezen.
Wie de Wijsheid hebben gevonden, zullen Haar “vrucht” genieten (vers 19). Haar vrucht is wat Zij voortbrengt, alles wat uit Haar voortkomt. We kunnen daarbij denken aan alle zegeningen die door genade ons zijn gegeven, zoals verlossing, verzoening, vergeving, rechtvaardiging, het zoonschap, het eeuwige leven. We kunnen ook denken aan de vrucht van de Geest (Gl 5:22), die Hij geeft aan ieder die met de Wijsheid in verbinding is. Die vrucht behoort Haar toe, maar Zij geeft die aan allen die Haar vinden. Die vrucht “is beter dan bewerkt goud en dan zuiver goud”. Het is duidelijk dat het niet om aardse voorspoed gaat, maar om geestelijke vrucht.
Dat geldt ook voor Haar “opbrengst”. Opbrengst is een begrip van de markt, van de handel, een begrip dat hier geestelijk moet worden toegepast. Wat de Wijsheid oplevert aan vrucht en opbrengst, betreft geen materiële rijkdom, want Haar vrucht en opbrengst zijn beter dan wat goud en zilver in hun zuiverste vorm opleveren (vgl. Jb 28:15). Het product van de wijsheid, wat uit de wijsheid voortkomt, is beter dan wat je met goud en zilver kunt verkrijgen.
De Wijsheid loopt (vers 20). Het is de bedoeling dat wij Haar volgen zoals kinderen hun ouders doen, soldaten hun generaal, leerlingen hun leraar en schapen hun herder. Zij leidt Haar volgelingen “op het pad van de gerechtigheid”. Wie Haar volgen, wandelen op hetzelfde pad. Ze gaat hen voor “midden op de paden van het recht” en vermijdt daardoor een afwijking naar rechts of naar links. De volgeling van de Wijsheid is niet formeel en ook niet losbandig. Hij blijft van beide uitersten ver verwijderd. Hij volgt geen droog, doods systeem, en ook geen opgeklopte, vrijblijvende beginselen.
Het erfelijk bezit is het deel van allen die de Wijsheid liefhebben (vers 21). Het is geen verdienste, ook geen gift, maar een recht. Het is wel een geschonken recht, omdat het verbonden is aan de Heer Jezus Die dit recht heeft verworven. Het erfelijk bezit is Hijzelf. Van hen die Hem als hun erfelijk bezit hebben, vult Hij ook nog de “schatkamers” van hun hart (Lk 6:45). Wat Hij van Zichzelf in hun hart legt, is niet aan waardevermindering onderhevig.
22 - 31 De Wijsheid is een eeuwige Persoon
22 De HEERE bezat Mij [aan] het begin van Zijn weg,
[al] vóór Zijn werken, van oudsher.
23 Van eeuwigheid af ben Ik gezalfd geweest,
vanaf het begin, vanaf de tijden voordat de aarde [er was].
24 Toen er [nog] geen diepe wateren waren, werd Ik geboren,
toen er [nog] geen bronnen waren, zwaar van water.
25 Voordat de bergen waren verzonken,
vóór de heuvels, werd Ik geboren.
26 Hij had de aarde en de velden nog niet gemaakt,
evenmin het begin van de stofjes van de wereld.
27 Toen Hij de hemel gereedmaakte, was Ik daar,
toen Hij een cirkel trok over het oppervlak van de watervloed,
28 toen Hij de wolken daarboven sterk maakte,
Hij de bronnen van de watervloed versterkte,
29 toen Hij voor de zee zijn plaats bepaalde,
zodat het water Zijn bevel niet zou overtreden,
toen Hij de fundamenten van de aarde verordende,
30 was Ik bij Hem, [Zijn] Lievelingskind,
Ik was dag aan dag [Zijn] bron van blijdschap,
te allen tijde spelend voor Zijn aangezicht,
31 al spelend in de wereld van Zijn aardrijk.
Mijn bron van blijdschap [vond Ik] bij de mensenkinderen.
In de vorige verzen hebben we de Wijsheid horen roepen. Haar roep is zonder uitzondering tot ieder mens gekomen. In de verzen 22-31 vertelt de Wijsheid Wie Zij is. We vinden in deze verzen een prachtige beschrijving van de Heer Jezus, want om Hem gaat het. Hij, de eeuwige Zoon, is de Wijsheid in Persoon. Als we de vraag zouden stellen hoelang God al wijs is, is het antwoord eenvoudig dat de Wijsheid net zolang heeft bestaan als God bestaat, dat betekent: eeuwig. Er is immers geen moment te bedenken waarop God niet wijs was om dat vervolgens op een zeker moment te worden. Hiermee wordt een afdoend antwoord gegeven op de vraag hoelang de Heer Jezus bestaat.
Dat blijkt uit het eerste wat de Wijsheid over Zichzelf zegt. Zij was bij God, de HEERE, nog voordat er iets van Gods werken zichtbaar was (vers 22). Vóór de grondlegging van de wereld was de Wijsheid als een onderscheiden Persoon bij God. De evangelist Johannes bevestigt dat. Hij schrijft: “In [het] begin was het Woord; en het Woord was bij God” (Jh 1:1). “Het Woord” is ook de Heer Jezus.
Het is opmerkelijk dat de Wijsheid begint met te spreken over de HEERE, de God van het verbond met Zijn volk. Met Hem is Zij ten nauwste verbonden. Hoe nauw, dat zegt Zij vervolgens. De HEERE bezat Haar “[aan] het begin van Zijn weg”. Een verkeerde en misleidende vertaling zegt dat de HEERE Haar ‘schiep’ in plaats van ‘bezat’. Maar Christus, de Zoon, zegt als de Wijsheid dat de HEERE Hem bezat “[aan] het begin van Zijn weg, al vóór Zijn werken, van oudsher” (vgl. Mi 5:1).
Toen God Zijn weg met de wereld begon, toen Hij Zijn werken tot stand bracht, deed Hij dat door de Zoon, Die “van oudsher”, dat is van eeuwigheid af, bij Hem was. Christus is het begin van de schepping van God, wat betekent dat Hij aan het begin van al Gods scheppingswerken staat, dat Hij is begonnen met de schepping en die ook heeft voltooid (Gn 1:1-31; 2:1; Jh 1:3; Ko 1:16-17; Hb 1:2). Uit Hem is de hele schepping voortgekomen. Hij was bij God als de Wijsheid van al Gods werken. Al Gods werken zijn door Zijn wijsheid tot stand gebracht. De Wijsheid Zelf is dus niet geschapen, maar is van eeuwigheid bij God.
De Wijsheid is van eeuwigheid af gezalfd (vers 23). Zalving heeft te maken met de bestemming tot een bepaald doel. In het Oude Testament werden koningen en priesters gezalfd om te zijn waartoe ze waren bestemd. Op dezelfde wijze is de Wijsheid, Christus, door God tevoren tot een bepaald werk bestemd. Iets dergelijks zien we met betrekking tot het verzoeningswerk van Christus, waarvoor Hij door God tevoren als het Lam was “voorgekend vóór de grondlegging van de wereld” (1Pt 1:20). Het werk waarover het hier gaat, is het werk van de schepping. De Wijsheid was er “vanaf het begin, vanaf de tijden voordat de aarde [er was]”.
Dat de Wijsheid “geboren” is – dat wordt twee keer gezegd: in vers 24 en in vers 25 –, wil zeggen dat Christus op een bepaald moment als Schepper is gaan handelen. Wat in God aanwezig is, wordt zichtbaar. Het is vergelijkbaar met wat er bij de geboorte van een kind gebeurt. Een kind dat geboren wordt, is al in de moederschoot aanwezig, maar wordt bij de geboorte zichtbaar. De Wijsheid bewijst Haar voorbestaan door te gaan handelen als er nog niets is, als er “[nog] geen diepe wateren” zijn en “[nog] geen bronnen …, zwaar van water” (vers 24). Hetzelfde geldt voor “de bergen” en “de heuvels” (vers 25) die ook hun ontstaan te danken hebben aan Hem Die er was (Ps 90:2).
De nadruk in dit hele gedeelte ligt op het eeuwig (voor)bestaan van Christus. Het is van groot belang om daaraan vast te houden. Alles wat er is, is door Hem geschapen. Het heeft een begin, terwijl Hij dat Zelf niet heeft. Er is niet zoiets als ‘eeuwige materie’. Alleen de drie-enige God is eeuwig. De Zoon was er “toen de aarde en de velden nog niet gemaakt” waren (vers 26). Na de wateren en de hoogten van de beide vorige verzen lijkt het hier te gaan om de meer bewoonbare delen van de aarde. Met “de stofjes van de wereld” worden de bestanddelen bedoeld waaruit de aarde bestaat, waaronder ook de bodemschatten. Alles heeft een begin en dat begin is er door Hem.
Het Woord was in het begin, wat betekent dat Hij er was bij alles wat een begin heeft en dat Hij Zelf geen begin heeft. Hij is het begin van alles (Jh 1:1). God is de grote Architect, Die alles gebouwd heeft door de Wijsheid. Hij heeft alles door de Zoon geschapen (1Ko 8:6). Alles is door het Woord geworden. Dit gedeelte uit Spreuken 8 wordt in de eerste verzen van Johannes 1 verklaard.
De Zoon is ook betrokken bij het gereedmaken van de hemel (vers 27). Hij was geen toeschouwer, maar de Uitvoerder (Hb 1:10). Hij heeft de hemel zijn vorm, schittering en bekleding van zon, maan en sterren gegeven. De hemel is door Hem als een overkoepelende overspanning over de watervloed getrokken, zoals je met een passer een cirkel trekt (vgl. Js 40:22; Jb 26:9-10). In die overspanning heeft Hij de wolken sterk gemaakt, zodat ze het water kunnen vasthouden om op Zijn tijd en waar Hij wil dat water over de aarde uit te gieten (vers 28; Jb 26:8; 36:27-29; 37:11). Ook “de bronnen van de watervloed” zijn sterk en kunnen opspringen door de kracht die Hij hun verleent.
De plaats van de zee is niet door evolutie bepaald, maar is hem aangewezen door de Zoon (vers 29). Daarbij heeft Hij ook bevolen dat de zee zich aan de door Hem bepaalde grens houdt en die niet zal overtreden (Jr 5:22; Jb 38:10-11). Hij heeft de fundamenten van de aarde zodanig verordend, dat de aarde onwankelbaar staat (Ps 104:5).
Al de scheppingshandelingen die zojuist door de Wijsheid beschreven zijn, getuigen van de Goddelijke wijsheid die daaraan ten grondslag ligt. Dat bewijst het voorbestaan van de Wijsheid vóór de schepping. God heeft Zijn werk uitgedacht en dat met Wijsheid, dat is door Zijn Zoon, uitgevoerd.
In vers 30 gaat het niet meer over de schepping, maar over de verhouding tussen de HEERE, Jahweh, en de Wijsheid. De Wijsheid was eeuwig “bij Hem”. Zij wordt door God geliefd, want de Wijsheid is de Persoon van Christus. Hij is het Woord dat in het begin bij God was (Jh 1:1). In het Nieuwe Testament zien we diezelfde verhouding van liefde terug in de liefde tussen de Vader en de Zoon. De verhouding tussen de Vader en de Zoon is er een van eeuwige liefde (Jh 17:5,24b).
Terwijl er in de eeuwigheid geen tijd is, wordt het toch zo uitgedrukt, dat de Vader “dag aan dag” van Zijn Zoon genoot. Zo laat Hij ons delen in de gevoelens van Zijn hart voor Zijn Zoon. Het is tegelijk een voorbeeld voor ons om ons elke dag met de Zoon bezig te houden, Hem te zien en ons in Hem te verheugen. Er kan voor ons toch geen ander voorwerp van liefde en vreugde zijn dan Hij naar Wie het hart van God uitgaat?
Hij is vanaf alle eeuwigheid Gods “Lievelingskind” en Zijn “bron van blijdschap”. Deze uitdrukkingen geven aan hoezeer God Hem liefhad en hoezeer Hij Zich in Hem verheugde. Er is nooit een tijd geweest waarin dit anders was. God keek eeuwig met de grootste en diepste liefde en blijdschap naar Hem. De oorzaak daarvan is de volkomen eenheid in natuur, eigenschappen en verlangens die er tussen Hen is. Er was en is volkomen harmonie in gedachten en gevoelens. Alles wat God is, zag en ziet Hij in Zijn Zoon.
Dat veranderde niet toen de Zoon de Schepper werd, want Zijn scheppingswerk is de uitvoering van het voornemen van God. Toen Hij de hemel en de aarde schiep, was Hij als het ware met een spel bezig dat Hij met grote vreugde speelde. Het doet denken aan de voldoening die Hij had toen Hij na de schepping alles zag en toen constateerde dat het “zeer goed” was (Gn 1:31).
Door wat de Zoon heeft geschapen, ontstaat er een nieuw terrein waarin de Zoon Zelf Zijn vreugde vindt (vers 31). Hij Die altijd de vreugde van Gods hart was en voor Diens aangezicht speelde, speelde ook in de wereld van Gods aardrijk. Vervolgens lijkt het alsof Hij daarin iets ontdekt wat Hem met blijdschap vult en dat zijn “de mensenkinderen”. Hij noemt hen “Mijn bron van blijdschap”.
Hij heeft een vreugde in al Zijn scheppingswerken, maar in de mens vindt Hij een speciaal welgevallen. Zijn vreugde in de mens blijkt op de duidelijkste wijze uit het feit dat Hij Mens is geworden. De engelen hebben gejubeld toen Hij de wereld schiep (Jb 38:6-7). Maar als de Zoon Mens wordt, zien zij Gods welbehagen in mensen en prijzen zij zonder enige jaloersheid Hem daarvoor met de woorden: “Heerlijkheid zij God in [de] hoogste [hemelen], en vrede op aarde, in mensen van [Zijn] welbehagen” (Lk 2:14).
God heeft in mensen Zijn welbehagen. Daarom werd Christus Mens. God heeft geen welbehagen in zondige mensen. Hij heeft behagen in die ene Mens, Zijn Zoon Jezus Christus, Die kwam als de uiting van Gods welbehagen in alle mensen, want Hij kwam om mensen te redden van het eeuwig oordeel. Ieder mens die zijn zonden belijdt en gelooft in Christus en Zijn verlossingswerk op het kruis, gaat delen in Gods welbehagen. God heeft behagen in ieder mens die met Zijn Zoon verbonden is door geloof in Diens werk.
De wereldgeschiedenis is geen toeval, waarin spontaan een keer de Zoon van God binnenkwam. Aan het begin van alle wegen van God staat de Wijsheid, de personificatie van de Heer Jezus. Dit is de diepe bedoeling van de wereld en zijn geschiedenis. In Hebreeën 1 wordt dit in een notendop weergegeven (Hb 1:2-3). Christus is het middelpunt van Gods wegen.
Het kennen van Zijn Persoon geeft niet alleen antwoord op de vragen van ons hart, maar voert ons binnen in de wereld van de Vader en de Zoon. Daarvan krijgen we door het spreken van de Wijsheid vanuit die eeuwigheid hier een indruk. We zijn niet alleen toeschouwers in dit majestueuze en soevereine handelen van de Wijsheid, maar we in Zijn genade betrokken bij dit eeuwige plan van God. We zijn ingevoerd in het huis van de Wijsheid, zoals we in Spreuken 9 zien.
Het is deze Wijsheid Die elke handeling van God met deze aarde heeft begeleid, of het nu de schepping of de heilsgeschiedenis betreft. Alle dingen zijn door Hem en voor Hem. Deze heerlijkheid als Middelaar staat hier voor ons in de vreugde die God in Hem heeft. En Hij is niet een Middelaar van engelen, maar Zijn vreugde is met de mensenkinderen (Hb 2:16).
32 - 36 De zegen van luisteren naar de Wijsheid
32 Nu dan, kinderen, luister naar Mij:
Welzalig zijn zij [die] Mijn wegen in acht nemen.
33 Luister naar vermaning en word wijs,
verwerp [die] niet.
34 Welzalig is de mens die naar Mij luistert,
door dag aan dag te waken aan Mijn poorten,
door Mijn deurposten te bewaken.
35 Want wie Mij vindt, vindt het leven
en verkrijgt de goedgunstigheid van de HEERE.
36 Wie echter tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan.
Allen die Mij haten, hebben de dood lief.
Na de beschrijving van de Persoon van de Wijsheid en Haar werk moet de logische conclusie, ingeleid door “nu dan”, zijn dat de kinderen naar Haar luisteren (vers 32). Daartoe roept Zij de kinderen die Haar natuur hebben, die wijs zijn, op. Allen die Haar “wegen in acht nemen”, prijst Zij “welzalig”, want zij laten zien dat ze niet alleen hoorders, maar ook daders zijn.
Ze roept op naar vermaning te luisteren, want op die manier kan iemand wijs worden (vers 33). Als een extra aansporing klinkt nog de oproep om de vermaning niet te verwerpen. Niet luisteren betekent verwerpen. Wie dat doet, toont dat hij een dwaas is. Hij zal de eeuwige straf niet ontlopen.
Wie naar de Wijsheid luistert, is “welzalig” (vers 34). Wie luistert, zal er alles aan doen om geen woord te missen dat de Wijsheid uitspreekt. Hij waakt “dag aan dag” aan de “poorten” van de Wijsheid, om elk woord dat Zij spreekt op te vangen en op te slaan. We kunnen bij de “poorten” en de “deurposten” denken aan de ingang van de stad en de tempel van God (vgl. Lk 21:38). Waken en bewaken wil zeggen dat we ergens met volle aandacht op gericht zijn. Het spreekt ervan dat er met grote concentratie wordt gewacht op wat de Wijsheid, het Woord van God, gaat zeggen.
Dit geduldige wachten op de Wijsheid, waakzaam en dicht bij Haar woning, wordt beloond met het vinden van het leven (vers 35). Wijsheid en leven zijn op het nauwst met elkaar verbonden. Het doel van de wijsheid is dat het ware leven, dat is leven in gemeenschap met God, wordt geleefd. “Goedgunstigheid” wil zeggen aangenomen zijn door God. Het is het besef van de welwillendheid van of erkenning door God.
Wat een dwaas is iemand die tegen de Wijsheid zondigt (vers 36). Zondigen betekent het doel missen, hier is dat het missen van de Wijsheid, dat is Christus. Christus is het middelpunt van al Gods plannen. We zien dat in de Schriften. Wie tegen Hem zondigt, Hem mist, mist alles wat voor God belangrijk is. Dat gemis is fataal. Wie dit gemis accepteert omdat hij de Wijsheid niet wil, doet zichzelf enorm veel kwaad aan. Het bewijst haat tegen de Wijsheid en liefde voor wat zijn dood zal zijn. Zondaars sterven omdat ze tegen Christus kiezen (vgl. Hs 13:9).