1 - 3 Rust, erven en louteren
1 Beter een droog stuk [brood] met rust erbij,
dan een huis vol geslachte dieren met onenigheid.
2 Een verstandige dienaar zal heersen over een zoon die beschaamd maakt,
te midden van de broers zal hij in de erfenis delen.
3 Een smeltkroes is er voor het zilver en een oven voor het goud,
maar de HEERE beproeft de harten.
Het contrast in vers 1, weergegeven in een “beter … dan” constructie, is eenvoudig en begrijpelijk. De wijze zal ermee instemmen dat armoede met vrede beter is dan welvaart met strijd (vgl. Sp 15:16-17). Hij geeft de voorkeur aan “rust”, terwijl er niet meer is dan “een droog stuk [brood]” om de honger mee te stillen, boven “onenigheid”, terwijl er een overvloed aan eten is. Het “droog stuk [brood]” is brood zonder iets wat het gemakkelijker en smakelijker maakt om het door te slikken (vgl. Ru 2:14; Jh 13:26).
Een karige maaltijd “met rust erbij” wil zeggen dat zij die daaraan deelnemen voldoening vinden in de gemeenschap met God en met elkaar. Daardoor wordt de karige maaltijd een feestmaaltijd. Dat is beter dan “een huis vol geslachte dieren” waarbij zij die daaraan deelnemen met elkaar overhoop liggen. Daardoor wordt het feestmaal ondergedompeld in bitterheid. Overvloed brengt vaak een verslechtering van waarden en normen met zich mee, met als gevolg een toename van jaloersheid en ruzie.
Het lijkt hier om offerdieren te gaan die in de tempel, Gods huis, als dank- of vredeoffers zijn gebracht, en waarvan de offeraars een deel mogen eten samen met anderen (Lv 3:1-17; 7:28-34). Het hebben van onenigheid tijdens het eten van het dank- of vredeoffer is in strijd met het karakter ervan. Het dank- of vredeoffer is juist een uiting van eenheid. In de gemeente in Korinthe doet zich een dergelijke situatie voor. De gelovigen voelen zich geestelijk rijk, maar onderling is er verdeeldheid. Paulus vermaant hen daarover (1Ko 11:17-34).
De spreuk in vers 2 gaat over “een verstandige dienaar” die in de dienst voor zijn heer goed gebruikmaakt van al zijn capaciteiten. Tegenover de manier van doen van de dienaar staat de manier van doen van de zoon van die heer. De zoon leeft een goddeloos leven. Zijn vader schaamt zich daarover. Hij onterft zijn zoon en maakt in diens plaats de dienaar tot mede-erfgenaam van de broers, wat betekent dat hij hem als zoon aanneemt. Daardoor krijgt de dienaar een plaats boven de onterfde zoon, met als gevolg dat hij over de zoon heerst.
Het is een bemoediging voor allen die trouw zijn in hun werk. Trouw wordt beloond met een positie van heersen en met het delen in de erfenis van de familie. Iemand die in nederigheid trouw dient, wordt geplaatst boven iemand die een bepaalde positie heeft, maar zich daarin onwaardig gedraagt.
De eerste versregel van vers 3 maakt duidelijk wat de bedoeling van de tweede versregel is. Zoals in “een smeltkroes” en “een oven” respectievelijk zilver en goud worden verhit om die edelmetalen zuiverder te maken, zo beproeft de HEERE de harten (Ml 3:2-4; 1Pt 1:6-7; vgl. Js 48:10; Zc 13:9). God onderzoekt elke gedachte en elk motief. Die onderzoekingen en beproevingen zijn altijd tot vermeerdering van de waarde van hem die gezuiverd wordt.
God wil door de hitte van beproevingen het hart van de Zijnen zuiveren van alles wat verhindert om Christus zichtbaar te maken. De Godvrezende vraagt ook zelf aan God om dat te doen (Ps 26:2). In die gezindheid zijn we in staat het dank- of vredeoffer te eten met rust (vers 1) en zijn we waardige erfgenamen (vers 2).
4 - 5 Luisteren naar leugen bewerkt bespotting
4 Een kwaaddoener slaat acht op bedrieglijke lippen,
een leugenaar hoort een verderfelijke tong aan.
5 Wie de arme bespot, smaadt diens Maker,
wie zich verblijdt over [iemands] ongeluk, zal niet voor onschuldig gehouden worden.
“Een kwaaddoener” en “een leugenaar” luisteren graag naar leugens en verderfelijk gepraat (vers 4; vgl. Jr 5:30-31). Waarover het hier gaat, is dat zij die naar dergelijk gepraat luisteren met hetzelfde sop overgoten zijn als zij die dit gepraat laten horen. De “lippen” en de “tong” betekenen spreken; de kwalificaties “bedrieglijk” en “verderfelijk” zeggen dat dit spreken verwoestingen aanricht.
De mensen die naar roddels luisteren zijn net zo schuldig aan die roddels als degenen die ze vertellen. Als er geen luisteraars waren, waren er ook geen roddels. Luisteraars naar roddels helpen de roddels in stand te houden. Zo is het met roddelbladen. Als er geen kopers waren, waren er geen roddelbladen. De kopers van roddelbladen zijn net zulke erge roddelaars als de samenstellers en uitgevers ervan.
En hoe is het met ons? Genieten wij ook van programma’s waarin leugen en bedrog als amusement worden gepresenteerd en op die manier worden verheerlijkt? Als wij blijven kijken en niet wegdraaien, dat wil zeggen het programma uitzetten, zijn wij hetzelfde als de mensen die hier kwaaddoener en leugenaar worden genoemd.
Het bespotten van de arme gebeurt omdat hem een ongeluk is overkomen, waardoor hij arm is geworden (vers 5). Dat blijkt uit de tweede versregel. Iedereen die een arme bespot, minacht diens en zijn eigen Maker en zal daarom worden gestraft. De mens is immers naar Zijn beeld gemaakt (Gn 1:26-27; Jk 3:9). De tweede versregel verklaart dat zo iemand “niet voor onschuldig gehouden worden” zal, maar zal worden gestraft.
De bespotting van de arme uit zich in leedvermaak over het ongeluk dat hem heeft getroffen. Iemand kan blij zijn over de ellende die een ander treft. Het versmaden van de Maker kan worden gezien als een minachtende opmerking aan Gods adres, met als inhoud dat Hij die arme niet voor dat ongeluk heeft kunnen bewaren. Behalve dat God wordt gesmaad, krijgt ook de arme de volle laag. De spotter geniet ervan dat de arme in de ellende is terechtgekomen. Hij wrijft hem zout in zijn vele wonden door hem voor te houden dat hij zijn armoede aan zichzelf, zijn eigen falen, te wijten heeft.
De Edomieten hebben leedvermaak gehad over het ongeluk dat Israël was overkomen. De profeet Obadja laat zien dat zij niet voor onschuldig worden gehouden. God belooft dat Hij de Edomieten zal straffen (Ob 1:12-16). Hetzelfde geldt ook voor Ammon (Ez 25:6-7). Job zei dat hij van dergelijk gedrag vrij was (Jb 31:29). Hoe is onze reactie op het ongeluk dat iemand treft en dan vooral iemand aan wie wij een hekel hebben?
6 Eer in de geslachten
6 Kleinkinderen zijn de kroon van de ouderen,
en het sieraad van kinderen zijn hun vaders.
Het is een eer voor een man als hij zolang leeft, dat hij kinderen en kleinkinderen ziet die ieder hun eigen generatie dienen op de manier die God wil (Ps 128:6; Gn 50:23; vgl. Hd 13:36). Als de generaties elkaar waarderen en in het goede navolgen, is er harmonie. Er ligt nadruk op de verantwoordelijkheid van (groot)ouders voor hun (klein)kinderen. De volgende generatie wordt eraan herinnerd om met respect naar de vorige generaties terug te kijken.
In wat hier wordt gezegd, wordt de ideale situatie voorgesteld. We weten dat de wereld vol is van eigenwillige ouders en weerspannige kinderen die niet kunnen terugzien op een gelukkige jeugd. Maar voor elke nieuwe generatie ligt de uitdaging om die trend te doorbreken. Dit vers is een stimulans om daaraan te werken.
Kinderen kunnen ervoor zorgen dat hun kinderen aan hen als Godvruchtige ouders en aan hun ouders als Godvruchtige grootouders kunnen denken. De kinderen zullen zich niet voor hun ouders en grootouders schamen, maar er juist dankbaar van getuigen dat zij zo'n "sieraad" hebben. Dat kan weer tot gevolg hebben dat de kinderen van hun kinderen in de weg van de Heer gaan. De lijn naar beneden van kinderen en kindskinderen, de geslachtslijn naar beneden, is de glorie van de ouderdom; de lijn naar boven van ouders en grootouders, de geslachtslijn naar boven, is het sieraad van hun kinderen ofwel hun nakomelingen.
7 Twee dingen die niet bij elkaar passen
7 Een lip [die] voortreffelijke [dingen spreekt], past niet bij een dwaas,
hoeveel te minder een vals woord bij een aanzienlijke.
Het onderwijs van dit vers is dat, zoals we uit de mond van dwazen geen voortreffelijke uitspraken verwachten, we zeker geen vals woord van een aanzienlijke verwachten. Als een dwaas voortreffelijke dingen spreekt, is dat als een vlag op een modderschuit. Normaal braakt hij de grootste dwaasheid uit en ineens laat hij prachtige uitspraken horen. Dan ‘kraakt’ het in onze oren. Het doet denken aan het spreekwoord ‘als de vos de passie preekt, boer pas op je kippen’, dat wil zeggen wanneer een sluwe persoon mooie praatjes verkoopt, voert hij wat in zijn schild. Zijn woorden zijn niet in overeenstemming met zijn karakter.
Omgekeerd is het zo, dat een vals woord niet bij een aanzienlijk iemand hoort. Bij zo iemand horen geen woorden die een ander benadelen. Met een aanzienlijk iemand wordt een leider of een vorst bedoeld, iemand die een bepaalde status heeft en op wie men vertrouwt. Bij zijn status past de erecode van waarachtigheid en geen vals woord. Leugens horen gewoon niet bij hem.
8 Steekpenningen brengen overal voorspoed
8 Een [omkoop]geschenk is in de ogen van de bezitters ervan een sierlijke steen;
waarheen hij zich [ook] wendt, hij zal voorspoedig zijn.
De betekenis is dat “een [omkoop]geschenk” werkt als een toversteen waardoor “de bezitters” die daarvan gebruikmaken, overal in hun voornemen slagen en voorspoedig zijn. Het woord dat hier voor ‘geschenk’ wordt gebruikt, is een ander woord dan het woord dat wordt gebruikt voor een belangeloze gift. Daarom is er terecht omkoopgeschenk van gemaakt, want dat is de betekenis ervan. Wij spreken over ‘steekpenningen’ of ‘smeergeld’.
“Een sierlijke steen” is zo aantrekkelijk voor degene aan wie de bezitter ervan die steen voorhoudt, dat deze de verleiding niet kan weerstaan de steen aan te nemen en in ruil daarvoor het gevraagde te geven. Er gaat een bezwering van uit naar de ontvanger, waardoor alle weerstand wegsmelt. Een omkoopgeschenk opent deuren die anders gesloten zouden blijven, alsof er een toverformule is uitgesproken.
De spreuk toont de werking van een omkoopgeschenk aan zonder commentaar te geven. Het is geen aanbeveling tot het gebruik van steekpenningen. De wet verbiedt duidelijk het aannemen van steekpenningen (Ex 23:8). Wat Salomo zegt, is de realiteit vanuit het gezichtspunt van iemand die de steekpenning geeft: op deze manier werkt het. Het is een steen die geluk brengt, een steen die magische eigenschappen heeft en als een bezwering werkt. Het is een ‘gelukssteen’.
9 Toedekken tegenover oprakelen
9 Wie de overtreding toedekt, zoekt liefde,
maar wie de zaak weer oprakelt, maakt scheiding tussen de beste vrienden.
Deze spreuk gaat over het contrast tussen “wie de overtreding toedekt” en “wie de zaak weer oprakelt”, of de zaak herhaalt, door deze aan een ander door te vertellen. De eerste bevordert de “liefde” en de tweede “maakt scheiding tussen de beste vrienden”. Vriendschap vereist het vermogen om een overtreding toe te dekken, die te vergeven en te vergeten. Als dat niet gebeurt, is dat het einde van de beste vriendschappen. Het oprakelen van het verleden en daarop blijven hameren heeft heel wat vriendschappen en huwelijken verwoest.
De ware vriend zal uit liefde het verkeerde begraven in plaats van een campagne te voeren waarin hij de zaak doorvertelt aan wie het maar wil horen. Oprakelen is een activiteit die liefde en vertrouwen vernietigt en daardoor vernietigt wat het verdient om te bewaren. Toedekken betekent niet dat een overtreding wordt doodgezwegen of genegeerd, maar dat er niet met anderen over wordt gesproken, dat het niet wordt doorverteld.
“Liefde bedekt een menigte van zonden” (1Pt 4:8). Dat heeft ieder kind van God mogen ervaren, want door de liefde van de Heer Jezus, die Hij heeft laten zien op het kruis van Golgotha, zijn zijn zonden bedekt. Ze bestaan voor God niet meer. Dat betekent niet dat God ze door de vingers ziet, maar dat Hij ze vergeeft en toedekt als er berouw en bekering is. Het toedekken van de overtreding gebeurt na belijdenis, waarna God vergeeft. In navolging van Hem mogen wij zo handelen als iemand tegen ons een overtreding begaat (Ef 4:32; 5:1-2).
10 - 11 Als tucht niet werkt, volgt oordeel
10 Een bestraffing werkt dieper in op een verstandige,
dan een honderdtal [stok]slagen op een dwaas.
11 Een opstandige zoekt slechts het kwade,
en er zal een meedogenloze bode naar hem toe gestuurd worden.
Het bedekken van een overtreding (vers 9) betekent niet dat de overtreding niet aan de kaak wordt gesteld. Dit gebeurt door de overtreder met zijn overtreding te confronteren, hem daarvoor te bestraffen. “Een verstandige” zal van de bestraffing profiteren, maar de dwaas niet (vers 10).
Dit vers contrasteert de verstandige en de dwaas in hun reactie op een bestraffing. Wie verstandig is en vernederd wordt door een bestraffing, zal ervan leren. Maar op een dwaas zullen zelfs “een honderdtal [stok]slagen” geen indruk maken. Stokslagen komen neer op zijn rug, maar ze veranderen zijn hart niet; hij blijft een dwaas.
Het verschil tussen een verstandige en een dwaas wordt vooral duidelijk door de manier waarop er op een bestraffing wordt gereageerd. De bestraffing die Petrus kreeg, zowel van de Heer Jezus als van Paulus (Mt 16:23; Gl 2:11-15), werkte diep op hem in. Het bewerkte geen wrok, maar hij leerde ervan. Maar de vele en heftige plagen die over Egypte kwamen, deden de farao niet van gedachten veranderen (Exodus 7-12). Hij bleef een dwaas en kwam in zijn dwaasheid om.
“Een opstandige” (vers 11) is volledig ongevoelig voor tucht. Hij leeft in opstand tegen God en zijn naaste. Als een toegewijde volgeling van de grote opstandeling tegen God, de duivel, is hij erop uit om onrust en oproer te veroorzaken. Er staat hem niets anders voor ogen dan “het kwade”; hij zoekt er bewust naar.
Deze opstandeling zal worden opgezocht door “een meedogenloze bode” die speciaal naar hem toe wordt gestuurd met het doel hem te doden. Het is een zaak van oorzaak en gevolg. Opstandige mensen hebben geen ander doel dan het kwade te zoeken. Het gevolg ervan is dat vergelding wordt gezonden in de vorm van een genadeloze bode. Deze uitdrukking kan verwijzen naar een meedogenloze boodschapper die de koning stuurt; hij kan ook verwijzen naar stormen, een ziekte, of een ongeluk als Gods boodschapper van vergelding.
Benaja was een bode die erop werd uitgestuurd om de tegenstanders van David en Salomo te doden (1Kn 2:13-46). Iemand die slechts het kwade zoekt, staat niet open voor iets goeds. Daarom moet er met hem op die manier worden gehandeld.
12 - 13 Waarschuwingen tegen dwaasheid
12 Laat iemand een beer die van jongen beroofd is, [maar] tegenkomen,
maar niet een dwaas met zijn dwaasheid.
13 Wie kwaad voor goed vergeldt,
het kwaad zal van zijn huis niet wijken.
Het is gevaarlijker om een dwaas tegen te komen die zich bezighoudt met dwaasheid, dan “een beer die van jongen beroofd is” (vers 12). De mens, die wordt verondersteld intelligent en rationeel te zijn, is in zijn dwaasheid gevaarlijker dan de beer die naar zijn instinct handelt (2Sm 17:8; Hs 13:8a). De dwaas is totaal blind voor zijn dwaasheid en handelt in domme verblinding. De les is: kom niet in de buurt van die beer en zeker niet in de buurt van een dwaas.
Wij onderschatten vaak het enorme gevaar van dwaasheid. Dwaasheid is het buitensluiten van God. Het houdt in dat de waarschuwingen van God als een grap worden beschouwd, zoals de schoonzoons van Lot deden (Gn 19:14). Dat brengt een mens in een veel groter gevaar dan welk aards gevaar ook. Van een beer weet je wat je moet verwachten, van een dwaas weet je dat vaak niet.
Adam is de eerste op wie vers 13 ten volle van toepassing is. Hij heeft al de goedheid van God met kwaad vergolden. Daarom is er kwaad over zijn huis, dat wil zeggen over zijn hele nageslacht, gekomen dat tot vandaag niet is geweken. Het kwaad wijkt alleen als het wordt beleden. Dan gebeurt het omgekeerde: God vergeldt goed voor kwaad voor ieder die gelooft.
Het vers is algemeen van toepassing op ieder mens die kwaad voor goed vergeldt, ook op de gelovige, zonder te zeggen of God direct het kwaad op hem laat terugkomen of dat pas later doet. David heeft ondervonden dat Saul het goede dat hij voor hem heeft gedaan met kwaad heeft vergolden. Nabal heeft hetzelfde tegenover David gedaan. Maar David heeft ook zelf kwaad voor goed vergolden toen hij Uria liet vermoorden, terwijl Uria hem met volle toewijding diende. Daarom is het kwaad niet van zijn huis geweken (2Sm 12:9-12).
Bovenal hebben de Joden de Heer Jezus kwaad voor goed vergolden. Dat horen we als Hij zegt: “Zij hebben kwaad over Mij gebracht in plaats van goed en haat in plaats van Mijn liefde” (Ps 109:5; 35:12). Als gevolg daarvan is het kwaad niet van het huis van Juda geweken. De Heer heeft Zijn discipelen voorgehouden – en daarmee houdt Hij het ook ons voor – dat zij, net als Hij dat deed, andersom moeten handelen: “Hebt daarentegen uw vijanden lief, en doet goed” (Lk 6:35). Voor ons geldt in dit verband nog de volgende aansporing: “Laat u door het kwade niet overwinnen, maar overwin het kwade door het goede” (Rm 12:21).
14 Voorkom erger
14 Het begin van een ruzie is [alsof] iemand water de vrije loop geeft.
Stop daarom de onenigheid, voordat ze [echt] losbarst.
Conflicten moeten worden gestopt voordat ze uit de hand lopen. Dat is wat deze spreuk ons voorhoudt. Het beeld is dat van een klein lek, bijvoorbeeld in een dam, waardoor langzaam water begint te stromen. Als er niet snel wordt ingegrepen, zal het lek groter en een groot gat worden. De ramp van de overstroming die volgt, is niet te overzien. We kunnen dit toepassen op een ruzie die moet worden opgelost, omdat het anders kan uitdraaien op een rechtszaak. Als er naar de rechter wordt gegaan, kan dat misschien een juridische overwinning betekenen, maar tegelijk krijgt de ruzie een permanent en niet meer te herstellen karakter.
Een ruzie begint vaak om een kleinigheid. Als men dat niet direct en goed oplost, kan die uitgroeien tot een oorlog. Het beste is om er zelf mee op te houden en niets meer terug te zeggen. Als beide partijen op hun gelijk blijven hameren, loopt het uit de hand. Het is als een klein vonkje dat een enorme brand veroorzaakt als het vonkje niet snel wordt uitgetrapt. In het begin van de gemeente was er onenigheid tussen twee groepen van weduwen. Voordat het op een echte ruzie uitdraaide, hebben de twaalf apostelen deze onenigheid gestopt door een wijs besluit (Hd 6:1-6).
15 God haat verdraaiing van het recht
15 Wie de goddeloze vrijspreekt en wie de rechtvaardige schuldig verklaart,
zijn voor de HEERE een gruwel, allebei.
In de rechtspraak is het zaak dat het recht wordt gehandhaafd, dat wil zeggen dat de goddeloze wordt geoordeeld en de rechtvaardige wordt vrijgesproken. Als dat wordt omgedraaid en een rechter “de goddeloze vrijspreekt” en “de rechtvaardige schuldig verklaart”, dan is zowel het een als het ander “voor de HEERE een gruwel” (vgl. Js 5:20). De duidelijkste en meest afschuwelijke illustratie van deze spreuk zien we in het ‘proces’ tegen de Heer Jezus. Pilatus heeft de goddeloze Barabbas vrijgesproken en de Rechtvaardige schuldig verklaard (Mt 27:24-26).
Het grote wonder van de genade van God is dat de eerste versregel op God Zelf van toepassing is. De brief aan de Romeinen laat deze versregel van Gods kant zien op grond van het werk van Christus. God spreekt de goddeloze vrij op basis van gerechtigheid. Hij heeft de Rechtvaardige schuldig verklaard door Hem de straf van de goddeloze toe te rekenen, waardoor Hij de goddeloze kan rechtvaardigen: “Maar hem die niet werkt, maar gelooft in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid” (Rm 4:5).
16 Een dwaas heeft geen verstand
16 Waarom toch zou er in de hand van een dwaas geld zijn
om wijsheid te kopen, terwijl hij geen verstand heeft?
Een dwaas is een dwaas omdat hij niet naar God zoekt, terwijl dat eerst nodig is om wijs te kunnen worden. De dwaas heeft geen interesse in het verkrijgen van wijsheid op de manier waarop die moet worden verkregen. Geld heeft in dit geval geen enkele waarde, het stelt niets voor, want wat nodig is – een relatie met God –, kan niet worden gekocht. Hij kan wel de reputatie van de wijze willen hebben, maar hij kan niet aan de vereisten ervan voldoen, want hij mist het verstand, het geestelijke verstand, ervoor. Simon de tovenaar, die de gave van de Heilige Geest voor geld wilde kopen, was zo’n dwaas (Hd 8:18-19).
In de vraag klinkt verbazing en verontwaardiging. Er wordt in feite gezegd dat het onzinnig is dat een dwaas geld in handen heeft om wijsheid te kopen want hij heeft geen hersens. Hij zou wijsheid niet eens herkennen als hij die zag.
17 Echte vriendschap
17 Een vriend heeft te allen tijde lief,
en een broeder wordt in benauwdheid geboren.
De liefde van een echte vriend is constant. Zijn liefde verandert niet mee met de omstandigheden. Hij is een vriend in voor- en tegenspoed, in goede tijden en in tijden dat de vriendschap op de proef wordt gesteld. Christus laat zien dat Hij zo’n vriend is Die altijd onder alle omstandigheden liefheeft (Jh 13:1). Hij noemt ons Zijn “vrienden” (Jh 15:14-15). Ook noemt Hij ons “broeders” (Jh 20:17; Hb 2:11-12). Er staat overigens nergens in de Schrift dat Zijn volgelingen Hem ‘vriend’ of ‘broeder’ noemen. Daarom zullen wij Hem ook niet zo noemen. Hij is ver boven ons verheven.
Vriendschap houdt in dat gedachten worden gedeeld. Vrienden zijn er voor elkaar en helpen elkaar altijd (Lk 11:5-8). Een broeder is een bloedverwant. Er is een familierelatie. Ruth en Naomi en ook David en Jonathan laten zien wat vriendschap en familieverwantschap voor de praktijk betekent, in het bijzonder in tijden van benauwdheid.
Het is volmaakt waar van de Heer Jezus, Die als een vriend met ons Zijn gedachten deelt, en Die als een broeder voor ons in de hemel is om ons bij te staan in onze moeilijkheden, die Hij uit eigen ervaring kent. Dat een broeder in benauwdheid geboren wordt, wil zeggen dat juist als we “in benauwdheid” zijn, wij een beroep doen op Hem.
18 Alleen een dwaas stelt zich borg
18 Een mens zonder verstand bevestigt [iets] met handslag
[en] stelt zich borg voor zijn naaste.
Het is dwaas om zekerheid te bieden voor garanties aan iemand die zich in de schulden heeft gestoken (vgl. Sp 6:1-5). Iets “met handslag” bevestigen wil zeggen dat het beloofd is. Het is als het zetten van een handtekening onder een afspraak, waarmee de belofte wordt bevestigd. Iemand die zich borg stelt voor zijn naaste, is “een mens zonder verstand”. Je weet immers maar nooit waar je voor komt te staan. De schuld kan wel zo groot zijn, dat die onbetaalbaar is.
Wat de Heer Jezus deed toen Hij Zich borg stelde, kan vanuit menselijk oogpunt ‘zonder verstand’ lijken, maar dat was het niet. Hij wist namelijk hoe hoog de prijs was en Hij wist dat Hij die kon betalen. Het herinnert ons aan de uitspraak in de brief aan Filémon waar de apostel Paulus als een echte navolger van de Heer Jezus zich tegenover Filémon ten aanzien van Onésimus ook als borg aanbiedt (Fm 1:18).
19 - 20 Ruzie liefhebben komt uit een verkeerd hart
19 Wie overtreding liefheeft, heeft ruzie lief,
wie zijn deur verhoogt, zoekt ondergang.
20 Wie verkeerd van hart is, zal het goede niet vinden,
en wie vals van tong is, valt in het kwaad.
We kunnen “door een overtreding overvallen” (Gl 6:1) worden zonder die overtreding lief te hebben. Iemand anders kan ons dan terechtbrengen. Maar “wie overtreding liefheeft” (vers 19), bezit een verdorven geest. Zijn optreden laat zien dat hij ruzie liefheeft. Een overtreding heeft gevolgen voor onderlinge verhoudingen. Wie ervan houdt om te overtreden, heeft een voorkeur voor ruzie. Door zijn verderfelijke gepraat zet hij voortdurend goede relaties onder druk.
De betekenis van “wie zijn deur verhoogt” is niet helemaal duidelijk. In het verband waarin deze uitdrukking wordt gebruikt, lijkt de deur hier ‘de mond’ voor te stellen. De betekenis kan dan zijn ‘een grote mond opzetten’ (vgl. 1Sm 2:3; Ps 141:3; Mi 7:5). Wie ruzie liefheeft, zet een grote mond op naar de hemel, naar God, en ook naar zijn medemens (Ps 73:8-9). Hij zoekt niet iemands voorspoed, maar iemands “ondergang”.
Vers 20 toont de oorsprong van vers 19. Wie ruzie liefheeft, geeft er blijk van dat hij “verkeerd van hart is”. Wie een verkeerd hart heeft, zoekt niet alleen de ondergang van anderen, maar zal zelf “het goede niet vinden”. Met “het goede” worden de zegeningen van God bedoeld die Hij geeft aan ieder die Hem dient. De verkeerde van hart zoekt wat goed is in zijn eigen ogen. Hij streeft naar bezit ten koste van anderen.
Hij is “vals van tong”, de woorden die hij spreekt, zijn vals. Hij spreekt valsheid, wat aantoont dat hij wars is van de waarheid. Hij streeft de ondergang van anderen na, maar zal zelf in het kwaad vallen en zijn eigen ondergang bewerken. In plaats van het werkelijk goede te vinden wordt hij geconfronteerd met een leven vol calamiteiten. De welvaart die hij voor zichzelf zoekt, loopt uit op zijn ondergang.
21 Het verdriet van een vader
21 Wie een dwaas verwekt – [deze] zal hem tot verdriet worden,
de vader van een dwaas zal zich niet verblijden.
Het is een verdriet voor een vader om een kind te verwekken dat een dwaas blijkt te zijn. Hij hoopte op een zoon die een aanwinst voor het gezin en het geloof zou zijn, maar hij vindt alleen teleurstelling als zijn zoon een dwaas blijkt te zijn. Een Godvrezende vader zal zich niet over zijn dwaze zoon verblijden. De vader “zocht een Goddelijk nageslacht” (Ml 2:15), maar zijn zoon blijkt uit de duivel te zijn. Hij heeft zijn zoon opgevoed “in [de] tucht en vermaning van de Heer” (Ef 6:4), opdat deze tot eer van God zou gaan leven, maar hij heeft alle onderwijs van zijn vader verworpen. De vader zal zich niet over zijn zoon verblijden, maar diens dwaasheid zal zijn hart breken.
Niemand weet wat voor kind hij verwekt. Daarom is het zo belangrijk te bidden voordat een kind wordt verwekt, dat God een kind geeft dat tot Zijn verheerlijking zal leven. Toch kunnen Godvrezende ouders goddeloze kinderen hebben. Het blijft de keus die een kind, zodra het daaraan toe is, zelf moet maken: voor of tegen Christus.
We kunnen niet altijd de ouders de schuld geven van de keus die kinderen maken en ouders kunnen er geen claim op leggen dat hun kinderen Godvrezend zullen zijn. Ouders zijn wel verantwoordelijk voor de opvoeding, om zich er ten volle voor in te zetten dat het kind de weg van de Heer leert kennen. Daarbij zullen ze het kind voorleven in het gaan van die weg. Of het kind die weg dan ook gaat, is de keus die het zelf zal moeten maken.
22 Een blij hart of een neerslachtige geest
22 Een blij hart bevordert de genezing,
maar een neerslachtige geest doet de beenderen verdorren.
“Een blij hart” is een hart dat zich verheugt in God en de dingen van de Heer. Een blij hart krijgt iemand als daarin de vrede van God woont. Daardoor wordt “de genezing” van het lichaam en de geest bevorderd. Iemand die “een neerslachtige geest” heeft, ervaart het tegendeel. Van blijdschap is geen sprake, die is verdwenen door alle zorgen en ellende waaronder hij gebukt gaat. Dit proces “doet de beenderen verdorren”. Zoals eerder gezegd, geven beenderen het lichaam de kracht om zich voort te bewegen. Als beenderen verdord zijn, wil dat zeggen dat de gezondheid is verdwenen en dat krachteloosheid zijn intrede heeft gedaan (vgl. Ez 37:1-14).
Dit vers is geen veroordeling van iemand die depressief is. De bedoeling ervan is niet dat hij maar blij moet zijn, zodat de depressiviteit wel verdwijnt. Ook hier wordt voorgesteld wat algemeen waar is, zonder een oordeel uit te spreken over de toestand waarin iemand zich bevindt. Iemand die depressief is, weet wel dat een blij hart de genezing bevordert. Het probleem is dat hij geen blij hart heeft. Hij krijgt geen blij hart door hem steeds maar te vertellen dat hij dat moet hebben. Zo iemand heeft een heel andere benadering nodig. Wat vooral nodig is, is begrip en geduld. Laat wie hiermee te maken heeft, de Heer daarvoor om wijsheid bidden.
23 Het doel van een omkoopgeschenk
23 Een goddeloze zal een [omkoop]geschenk uit de schoot aannemen
om de paden van het recht te buigen.
Omkoping verderft het recht. Wie zich laat omkopen, is “een goddeloze”. Het lijkt te gaan om het beïnvloeden van een gerechtelijke uitspraak, want het gaat erom “de paden van het recht te buigen”, ofwel het recht niet zijn loop te laten hebben. Het recht wordt niet alleen tegengehouden, maar omgebogen in onrecht, terwijl de schijn van het recht wordt opgehouden. Het feit dat een rechter dit geschenk “uit de schoot” aanneemt, wijst erop dat het stiekem gebeurt. Het is een geheime transactie, niet zuiver. Een omkoopbare rechter is een goddeloze.
Het buigen van de paden van het recht kan ook in werksituaties gebeuren. Iemand kan zijn werknemer omkopen met een geschenk om te zwijgen over een strafbaar feit dat hij heeft gepleegd. Hetzelfde kan gebeuren binnen een familie en in Gods gemeente. Het omkoopgeschenk hoeft niet uit geld te bestaan. Het kan ook bestaan uit promotie of cadeautjes of een voorkeursbehandeling.
24 Waar iemand naar kijkt
24 Een verstandige heeft wijsheid voor ogen,
maar de ogen van de dwaas [zijn gericht] op het einde van de aarde.
“Een verstandige” volhardt in het volgen van de loop van de wijsheid. Hij heeft altijd wijsheid als zijn kompas voor ogen. Daar kijkt hij naar en bepaalt dan zijn route door het leven. Hij concentreert zich op de wijsheid, omdat hij de echte problemen van het leven begrijpt en weet dat alleen wijsheid hem daar omheen of daar doorheen kan leiden. Een verstandige weet wat het is om een ‘eenvoudig oog’ te hebben (Mt 6:22; Lk 11:34), dat wil zeggen dat hij zijn oog op slechts één voorwerp gericht houdt, waardoor hij de rechte weg blijft volgen.
De dwaas mist elke serieuze concentratie. Hij is niet in staat om zijn aandacht ergens vast op te richten. Omdat hij geen verstand heeft, zwerven zijn ogen de hele wereld door, maar ze vinden nergens een rustplaats. Hij is als een student die niet hoort wat zijn leraar zegt, omdat zijn ogen voortdurend door de klas zwerven. Daardoor ontgaat hem het onderwijs van de wijsheidsleraar.
De ogen zijn het venster van de ziel. Wat met de ogen wordt waargenomen, heeft invloed op de ziel. De mens is een zondaar geworden door te zien, te begeren en te nemen. Met televisie en internet is het mogelijk om de ogen te richten “op het einde van de aarde”. Dat gebeurt dan ook massaal. Mensen laten zich leiden door wat ze op deze media zien en blijven zo blind voor de wijsheid, dat is Christus, “in Wie al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen zijn” (Ko 2:3). Daardoor blijven ze dwaas en zullen in hun dwaasheid omkomen, tenzij ze oog krijgen voor de wijsheid van Boven.
De verstandige zal zijn oog onafgebroken gericht houden “op Jezus, de overste Leidsman en de Voleinder van het geloof, Die om de vreugde die vóór Hem lag, [het] kruis heeft verdragen, terwijl Hij [de] schande heeft veracht, en Die is gaan zitten aan [de] rechterzijde van de troon van God” (Hb 12:2).
25 Verdriet voor de vader en bitterheid voor de moeder
25 Een dwaze zoon is een verdriet voor zijn vader,
en bitterheid voor wie hem gebaard heeft.
Het is een intens verdriet een kind te hebben dat zich tot een dwaas ontwikkelt (vers 21). Hier ligt de nadruk op de zoon die zijn vader dit verdriet aandoet en de oorzaak is van de bitterheid van zijn moeder, die “hem gebaard heeft”. De vreugde waarmee de geboorte werd aangekondigd, is veranderd in verdriet. De blijdschap van de geboorte na de smart van de bevalling is veranderd in bitterheid door de weg die de dwaze zoon gaat.
Een dwaze zoon doet niet alleen zijn eigen ziel geweld aan, hij is niet alleen opstandig tegen God, maar toont de grootst mogelijke ondankbaarheid tegenover zijn ouders. Zijn moeder heeft hem met smart gebaard en hem vervolgens onderwezen. Zijn vader heeft hem wijze lessen over het leven geleerd. Maar hij verwerpt alles. Zijn grootste dwaasheid is dat hij onverschillig blijft over wat hij zijn vader en moeder aandoet.
Vader en moeder delen de pijn van de weg die hun dwaze zoon gaat. Daardoor kunnen ze elkaar aanvoelen en vertroosten en bemoedigen om met hun nood naar de Heer te gaan. Dat voorkomt dat ze elkaar verwijten gaan maken. Ze kunnen elkaar ook helpen om met deze heel moeilijke situatie om te gaan. De moeder kan de vader helpen met zijn boosheid om te gaan, de vader kan de moeder helpen niet onder het verdriet te bezwijken. Soms geldt ook het omgekeerde.
26 Niet een onschuldige straffen
26 Het is niet goed de rechtvaardige ook te laten boeten,
[nog minder] aanzienlijken te slaan vanwege [hun] oprechtheid.
Dit is opnieuw een spreuk die gaat over het kwaad van oneerlijke rechtspraktijken. Iedereen zal ermee instemmen dat het “niet goed” is “de rechtvaardige ook te laten boeten” met de onrechtvaardigen, want hij heeft niets gedaan wat dat rechtvaardigt. Als het toch gebeurt, laat dat zien hoe vervallen de maatschappij is. Met God, Die de rechtsorde heeft ingesteld, wordt geen rekening gehouden.
Nog kwalijker is het “aanzienlijken te slaan vanwege [hun] oprechtheid”. Hier is het recht zozeer vervallen, dat mensen die oprecht zijn, juist vanwege die oprechtheid lichamelijk worden gepijnigd. De aanzienlijken zijn mensen die voor het recht willen opkomen. Dat zou waardering verdienen, maar het wordt afgestraft. In deze tijd leven wij. Oprechtheid wil zeggen leven naar Gods Woord. Wie dat wil, krijgt in toenemende mate met tegenstand en vijandschap te maken.
Voor de rechtvaardige en de aanzienlijken die moeten boeten en lijden voor het vasthouden aan Gods Woord, geldt dat zij ter wille van de gerechtigheid lijden. Zij worden “gelukkig” genoemd (1Pt 3:14). “Want het is beter, als de wil van God het wil, door goeddoen te lijden dan door kwaaddoen” (1Pt 3:17).
27 - 28 Controle over de tong
27 Wie kennis van zaken heeft, houdt zijn woorden in,
en iemand met inzicht is bezonnen van geest.
28 Zelfs een dwaas die zwijgt, wordt wijs geacht,
wie zijn lippen op elkaar houdt, verstandig.
De eerste versregel van vers 27 gaat over het in toom houden van de tong om geen ondoordachte en ontijdige dingen te zeggen. Letterlijk staat er dat hij ‘zijn woorden spaart’. Wie dat doet, blijkt “kennis van zaken” te hebben. De tweede versregel gaat over bezonnenheid, letterlijk ‘een koele geest’. Dat is het tegendeel van heetgebakerd zijn. “Iemand met inzicht” zal zijn geduld niet verliezen en niet verhit raken tijdens een discussie. We leren hier dat we om kalmte, bedaardheid, zelfbeheersing en terughoudendheid te hebben, kennis en inzicht moeten ontwikkelen.
De wijze heeft een bron van kennis in zich. Die kennis heeft hij opgedaan omdat hij wijs is. Dat hij die kennis nu heeft, betekent dat hij wijs is en weet wat hij wel en vooral ook wat hij niet moet zeggen. Hij zal zich niet op zijn kennis beroemen en een man van weinig woorden zijn. Hij is geduldig en wacht af wanneer het Gods tijd is om iets te zeggen.
Zwijgen is een teken van wijsheid (vers 28). Zelfs een dwaas lijkt wijs en wordt wijs geacht als hij zwijgt, dat wil zeggen door wie hem niet kent. In elk geval verbergt hij zijn dwaasheid door te zwijgen. Als dit al voor de dwaas geldt, hoeveel te meer geldt dan voor de wijze dat zijn zwijgen bewijst dat hij een wijze is. Natuurlijk wordt de dwaze niet wijs; hij verbergt alleen zijn dwaasheid. De dwaas kan wel zwijgen en de indruk geven dat hij wijs is, maar God kent zijn hart en ook de wijze zal zich niet laten misleiden.